In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Roemenië, die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 15 april 2016, waarbij de officier van justitie, mr. J.F. de Boer, en de raadsman van de verdachte, mr. A.D. Kloosterman, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het onder druk zetten van twee vrouwen, [persoon 1] en [persoon 2], om prostitutiewerkzaamheden te verrichten, en het afnemen van een groot deel van hun verdiensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de mensenhandel ten aanzien van [persoon 2] en sprak hem hiervan vrij. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [persoon 1], waarbij hij gebruik maakte van misleiding en misbruik van een kwetsbare positie. De verdachte heeft [persoon 1] ertoe bewogen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden en heeft een deel van haar verdiensten afgenomen. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan gewoontewitwassen van de verdiensten van [persoon 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd een bedrag van € 523,30 verbeurd verklaard, dat door de verdachte was verkregen uit de bewezen geachte feiten.