ECLI:NL:GHAMS:2016:5236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-1709-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs van uitbuiting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mensenhandel en witwassen, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak betrof de beschuldiging dat de verdachte, door middel van dwang en misleiding, [naam 1] had geworven voor prostitutiewerkzaamheden en dat hij voordeel had getrokken uit haar verdiensten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting, wat een essentieel onderdeel is van de tenlastelegging van mensenhandel. De verklaringen van [naam 1] werden met terughoudendheid beoordeeld, aangezien zij aangaf dat zij zelfstandig haar keuzes maakte en geen druk ervoer van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte weliswaar had geprofiteerd van de situatie van [naam 1], maar dat dit niet gelijkstond aan uitbuiting in de zin van de wet. De verdachte werd ook vrijgesproken van het witwasfeit, omdat niet bewezen kon worden dat de geldbedragen uit een misdrijf afkomstig waren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het betrekking had op de vrijspraak van mensenhandel en witwassen met betrekking tot [naam 2], maar verklaarde de verdachte niet ontvankelijk voor het hoger beroep tegen de vrijspraak van deze feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-001709-16
datum uitspraak: 8 december 2016
tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-708069-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres] (Roemenië).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg op 15 april 2016 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 15 juni 2010 te Amsterdam
en/of Alkmaar en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of te Oradea, in elk
geval in Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval
alleen, een of meer anderen, genaamd [naam 1] en/of [naam 2]
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden
en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die [naam 1] en/of [naam 2]
en/of
voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] heeft aangeworven en/of medegenomen met het
oogmerk die [naam 1] en/of [naam 2] in een ander land ertoe te brengen zich
beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een
derde tegen betaling,
en/of
die [naam 1] en/of [naam 2] (telkens) met een van voornoemde middelen heeft
gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
onder de eerdergenoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat die [naam 1] en/of [naam 2] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het
verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam 1] en! of [naam 2]
en/of
die [naam 1] en/of [naam 2] met één of meer van de voornoemde middelen heeft
gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte en/of zijn mededader(s) te
bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [naam 1] en/of
[naam 2] met of voor een derde,
immers heeft/is verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen
- een relatie met die [naam 1] en/of [naam 2] aangegaan en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] meermalen onder druk gezet en/of ertoe aangezet
prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten en/of gebracht tot het
verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
- ( terwijl die [naam 1] en/of [naam 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtten) die
[naam 1] en/of [naam 2] (telefonisch) gecontroleerd en/of gevraagd hoeveel geld
die [naam 1] en) of [naam 2] heeft/hebben verdiend en/of
- ( terwijl die [naam 1] en/of [naam 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtten) die
[naam 1] en/of [naam 2] (nauwlettend) in de gaten laten houden en/of
- ( telkens) een groot deel van de verdiensten uit de verrichte
prostitutiewerkzaamheden van die [naam 1] en/of [naam 2] afgenomen en/of
afgepakt en/of door die [naam 1] en/of [naam 2] aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s) laten afstaan en/of
- gezorgd voor het vervoer van die [naam 1] en/of [naam 2] van en naar de
prostitutiekamer en/of
- zich agressief gedragen tegenover die [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] gedwongen 7 dagen per week te werken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 15 juni 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, en/of in Roemenië, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
(telkens), één of meer (contante) geldbedragen en/of voorwerpen en/of een of meer
betalingen en/of ontvangsten, te weten (onder meer):
- ( telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [naam 1]
en/of Raluca [naam 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden,
verworven en/of voorhanden gehad, althans hiervan gebruik gemaakt, terwijl hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp (en)
en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Omvang van hoger beroep

Bij akte instellen rechtsmiddel is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 april 2016 van de rechtbank Amsterdam. Voor zover het hoger beroep (mede) is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit van mensenhandel en (gewoonte)witwassen met betrekking tot [naam 2] , is de verdachte niet-ontvankelijk, nu hij voor deze feiten is vrijgesproken en sprake is van een (impliciete) cumulatieve tenlastelegging, waartegen hoger beroep niet is toegelaten.
De verdachte is tevens vrijgesproken van de ten laste gelegde handelingen voor zover die zien op het in artikel 273f eerste lid, sub 1, sub 3, het tweede onderdeel, en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar gestelde. Het hof oordeelt dat al hetgeen onder de verschillende subonderdelen ten aanzien van [naam 1] is ten laste gelegd deel uitmaakt van één en hetzelfde feitencomplex en dat in zoverre geen sprake is van een (impliciet) cumulatief/alternatieve tenlastelegging van verschillende, afzonderlijke feiten. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zijn deze onderdelen derhalve in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd bewezen te verklaren dat de verdachte door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht [naam 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden (sub 4) en hem uit de opbrengst daarvan te bevoordelen (sub 9). De ten laste gelegde periode is geheel bewijsbaar, ook al zijn er aanwijzingen in het dossier dat [naam 1] ook al vóór die tijd in de prostitutie in Nederland werkte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte hiervoor, rekening houdend met een schending van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van voorarrest en met verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 523,30. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht als is vermeld in haar schriftelijke requisitoir, dat – kort samengevat – het volgende inhoudt.
[naam 1] verkeerde in de veronderstelling dat sprake was van een echte liefdesrelatie met de verdachte. De verdachte heeft over zijn relatie met haar anders en wisselend verklaard. Volgens de advocaat-generaal blijkt hieruit dat geen sprake was van een “echte”, gelijkwaardige liefdesrelatie, maar dat [naam 1] voor de verdachte slechts een welkome bron van inkomsten was. [naam 1] maakte immers op diens verzoek vele malen geld over naar de verdachte die veelal in Roemenië verbleef, waarbij de verdachte allerlei redenen opgaf waarom hij dat geld nodig had. Over deze redenen heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zich die ofwel niet kan herinneren of dat zij onjuist zijn. Volgens de advocaat-generaal blijkt hieruit dat de verdachte een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en [naam 1] dus heeft misleid. [naam 1] verkeerde, ondanks haar legale status en ogenschijnlijke zelfstandigheid, vanwege de veronderstelde liefdesrelatie in een afhankelijke positie van de verdachte. De verdachte moet hebben beseft dat doordat hij [naam 1] om (veel) geld vroeg, zij niet de vrijheid had te stoppen met haar werkzaamheden in de prostitutie. Aldus heeft zijn handelen als noodzakelijk en door hem gewild gevolg gehad dat [naam 1] door hem werd uitgebuit. De advocaat-generaal verbindt aan het voorgaande de conclusie dat [naam 1] daarom niet de mondige prostituee was die zelfstandig bepaalde waar, wanneer en voor wie zij werkte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aan de hand van zijn schriftelijke pleitnotities in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen spreken van mensenhandel. Het oogmerk van uitbuiting ontbreekt bij de verdachte en er is geen causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer.
Overwegingen en oordeel van het hof
-
artikel 273f eerste lid, sub 1, 3, 4 en 6 Sr
Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg of hoger beroep bewijs naar voren is gekomen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1, 3 ten eerste en ten tweede, en 6 Sr. De verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, geldt dat ook voor het ten laste gelegde bewegen van [naam 1] om zich beschikbaar te stellen als prostituée (sub 4). Het enkele feit dat, zoals hierna uitgebreider zal worden besproken, de door [naam 1] aan de verdachte op diens verzoek verstrekte bedragen afkomstig waren uit de opbrengsten van haar werk in de prostitutie, maakt nog niet dat [naam 1] daardoor in de prostitutie is blijven werken. Evenmin is bewezen het (meer of anders) ten laste gelegde medeplegen, zodat de verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande zal het hof zich bij de bespreking van het ten laste gelegde verder beperken tot het onder feit 1 sub 9 (voor zover hier nog relevant: het bewegen van [naam 1] om te worden bevoordeeld uit de opbrengst van het prostitutiewerk van [naam 1] ) en het witwasfeit onder feit 2.
-
beoordelingskader in het algemeen
Uit de toepasselijke totstandkomingsgeschiedenis van het onderhavige wetsartikel 273f (oud) Sr en de toepasselijke jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld. Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij (zijnde de volledige zeggenschap van de ene persoon over de andere). Het hof benadrukt dat het enkele aanwenden van dwangmiddelen niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat het (impliciet in te lezen) oogmerk van uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
-
beoordelingskader, voor zover van belang voor sub 9
één of meer van de genoemde gedragingen:
dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van prostitutie
één of meer van de genoemde middelen:
onder de genoemde omstandigheden: dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft. Met betrekking tot het bestanddeel “misleiding” geldt dat hiervan sprake is als er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven.
oogmerk van uitbuiting:
De rechtbank heeft geoordeeld dat voor een veroordeling van dit onderdeel van mensenhandel een (oogmerk van) uitbuiting niet nodig is. Voldoende is als sprake is van een dwangmiddel. Het hof acht dit oordeel niet juist. Hoewel (het oogmerk van) uitbuiting in deze delictsomschrijving niet als bestanddeel wordt genoemd, is het hof van oordeel dat, mede in het licht van recente jurisprudentie van de Hoge Raad, het voordeel trekken uit seksuele handelingen alleen dan tot het bewijs van mensenhandel kan leiden, indien dat is begaan onder omstandigheden waarbij het (oogmerk van) uitbuiting, als extra impliciet bestanddeel, kan worden bewezen.
In een geval als het onderhavige kan van een uitbuitingssituatie worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitue(e) pleegt te verkeren in Nederland. Mondig betekent dat hij of zij zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat hij of zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk. Uitbuiting veronderstelt wel altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant.
-
feitelijke vaststellingen
[naam 1] is geboren en getogen in Roemenië op 8 december 1988.
Zij is naar eigen zeggen op haar negentiende begonnen met werken in de prostitutie en heeft besloten om dit in Nederland te doen. Uit de in haar woning aangetroffen facturen blijkt dat [naam 1] in ieder geval vanaf 21 september 2008 tot en met 25 maart 2009 vrijwel onafgebroken in Alkmaar een kamer heeft gehuurd voor haar prostitutiewerkzaamheden. Zij heeft, samen met twee andere vrouwen, in Amsterdam een huis gehuurd, waarvan de huurovereenkomst op haar naam staat. De huurperiode liep van 1 december 2009 tot en met 1 december 2010. De huur werd altijd door [naam 1] betaald. Zij is in het bezit van haar eigen paspoort.
[naam 1] staat sedert 21 september 2009 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam als eenmanszaak, prostituee. Zij werkt met een andere vrouw in een pand op de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam. Hier heeft op 18 mei 2010 een zedencontrole plaatsgevonden. Het mutatierapport dat hiervan is opgemaakt, houdt in dat beiden aangaven dat ze niet gedwongen in de prostitutie zaten en dat zij al het geld dat ze verdienden zelf konden houden. Rapporteur [naam 3] meldt wel dat toen de B9 regeling aan [naam 1] werd uitgelegd, zij een hoge ademhaling had en moeilijk uit haar woorden kwam.
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2010 houdt in dat [naam 1] in de periode van 25 mei 2009 tot en met 7 mei 2010 in totaal € 40.350 heeft overgemaakt naar diverse personen in Roemenië, onder wie naar de verdachte (€ 10.500) en naar de zus van de verdachte (€ 15.850). Daarnaast heeft ze een keer € 600 overgemaakt naar de moeder van de verdachte.
In het dossier bevinden zich voorts diverse journaals van afgeluisterde, door [naam 1] gevoerde telefoongesprekken met de verdachte en met derden, waaruit verbalisanten de conclusie hebben getrokken dat de verdachte [naam 1] dwingt in de prostitutie werkzaam te zijn en dat zij door hem wordt uitgebuit. Deze dwang en uitbuiting zijn met name gebaseerd op de vervanging van de vaste chauffeur en de telefoongesprekken waarin de verdachte [naam 1] om geld vraagt.
Op 16 juni 2010 is de verdachte aangehouden in de woning van [naam 1] en is een zogenaamd intake gesprek met [naam 1] gehouden. Van dit gesprek is echter geen proces-verbaal opgemaakt. Op 13 september 2010 is [naam 1] voor de eerste maal door de politie gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij haar eigen eenmanszaak heeft en in de prostitutie werkt. Zij houdt een kasboek bij voor de boekhouder, in verband met de belastingen die zij moet betalen. Voor haar betekent dit werk dat zij vrij is en van niemand afhankelijk is en dat zij haar eigen beslissingen mag nemen. Zij verklaart dat zij de enige is die beslist over haar geld en over wanneer zij vrij is (het hof begrijpt: wanneer zij niet werkt). Zij neemt de beslissingen in haar leven en niemand anders, aldus [naam 1] . Zij verklaart voorts dat zij zichzelf niet als slachtoffer ziet. Zij heeft al bijna twee jaar een relatie met de verdachte. Zij heeft hem in Nederland ontmoet, via gemeenschappelijke vrienden. Zij werkte op dat moment al in de prostitutie. Zij houdt heel van hem. Over haar inkomsten heeft zij verklaard dat zij de ene avond maar 50 euro verdient en de andere keer 300 euro. Hiervan moeten de vaste lasten en de kosten van het levensonderhoud nog betaald worden. Over de geldstortingen aan de verdachte en familieleden van verdachte verklaart zij dat zij dit geld heeft overgemaakt als een lening en dat dit ook is terugbetaald.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verklaring van [naam 1] en die van de verdachte in het geheel niet stroken met de in kaart gebrachte geldstromen en met de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken. Daaruit moet worden geconcludeerd dat de verdachte door misbruik van feitelijk overwicht [naam 1] heeft bewogen een deel van haar verdiensten aan hem af te staan.
-
beoordeling
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verklaringen van [naam 1] met terughoudendheid moeten worden bezien, nu deze op onderdelen niet strookt met de telefoongegevens en de financiële gegevens. Niet is uitgesloten dat haar liefdesrelatie met de verdachte een rol heeft gespeeld bij de door haar afgelegde verklaring op 13 september 2010.
-
geen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte geen misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. [naam 1] bevond zich legaal in Nederland, waar zij zich in haar beroep, ook zonder de Nederlandse taal te spreken, goed kon redden. Zij was in Nederland als zelfstandig ondernemer werkzaam in de prostitutie omdat voor haar andere werkzaamheden geen optie waren vanwege de taalbarrière en zij in de prostitutie in relatief korte tijd veel geld kon verdienen. Zij had een boekhouder ingeschakeld en droeg haar belastingen af. Zij heeft in Amsterdam een woning gehuurd en niet is gebleken van enige restricties die haar werden opgelegd in haar bewegingsvrijheid. Zij kon derhalve gaan en staan waar zij wilde. Dat zij om van en naar het werk te reizen kennelijk gebruik maakt van een vaste taxichauffeur, die op een bepaald moment door “de jongens zou zijn vervangen door iemand uit Roemenië” is onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte op die manier controle of druk uitoefende op de werkzaamheden en verdiensten van [naam 1] en dat hij haar aldus in haar vrijheid beperkte, nog afgezien van het feit dat onduidelijk is gebleven of de verdachte wel één van ‘de jongens’ was.
Ook de in het dossier afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten, tussen [naam 1] en de verdachte en anderen, leveren naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs op voor misbruik van overwicht. Daaruit volgt in elk geval niet dat de verdachte in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland, dat zij niet zelfstandig kon bepalen of en wanneer en voor wie zij werkte of dat ze haar inkomsten niet mocht behouden. Weliswaar levert de verdachte aan de telefoon wel eens commentaar als [naam 1] meldt dat haar verdiensten tegenvallen, echter is dat op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van het bestaan van een uit feitelijk omstandigheden voortvloeiend overwicht.
-
wel misleiding
Wel kan worden bewezen dat de verdachte [naam 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengt van seksuele handelingen door middel van misleiding. In diverse telefoongesprekken vraagt de verdachte, die zelf hoofdzakelijk in Roemenië verblijft, aan [naam 1] om geld naar hem over te maken voor doeleinden, het bestaan waarvan hij achteraf bij de politie heeft ontkend en die dus kennelijk door hem waren verzonnen. De verdachte heeft derhalve doelbewust een foute voorstelling van zaken gegeven over zijn financiële problemen. Uit het transactie overzicht blijkt bovendien dat de verdachte in de periode van 25 mei 2009 tot en met 7 mei 2010 in totaal € 10.500 heeft ontvangen, zijn zus € 15.850 en zijn moeder € 600. Het hof gaat er, evenals de rechtbank bij gebrek van enige objectieve aanwijzing van het tegendeel, van uit dat het gehele bedrag (mede) aan de verdachte ten goede is gekomen.
-
geen (oogmerk van) uitbuiting
Het hof heeft echter niet kunnen vaststellen dat van (het oogmerk van) uitbuiting sprake is geweest. De verklaring van [naam 1] dat zij een liefdesrelatie met de verdachte had, terwijl de verdachte over deze relatie om hem moverende redenen anders en wisselend bij de politie heeft verklaard, leidt immers op zichzelf niet tot de conclusie dat sprake is van een dusdanig afhankelijke positie van het slachtoffer aan de verdachte - die de verdachte dan ook moet hebben beseft - dat die ertoe heeft geleid dat zij niet de vrijheid had om te stoppen met haar werkzaamheden in de prostitutie. De verdachte heeft weliswaar op schaamteloze wijze geprofiteerd van [naam 1] , maar niet kan worden gezegd dat zijn handelen als noodzakelijk en door hem gewild gevolg heeft meegebracht dat [naam 1] door hem werd of zou worden uitgebuit. Het voorhanden bewijsmateriaal is onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige inbreuk op de lichamelijke of geestelijke integriteit of persoonlijke vrijheid van [naam 1] dat in dit geval (het oogmerk van) uitbuiting bewezen kan worden geacht.
Nu ook overigens niet uit enig ander bewijsmiddel blijkt dat er enige mate van druk op haar of anderen is uitgeoefend en het slachtoffer zelf bovendien ontkent dat zij door de verdachte is misleid haar verdiensten af te staan, is naar het oordeel van het hof in dit geval niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting, zodat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Nu evenmin kan worden bewezen dat de verdachte voornoemde geldbedragen uit enig misdrijf heeft verkregen, zal hij eveneens van het onder 2 ten laste gelegde witwasfeit worden vrijgesproken.

Beslissing

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk voor zover het hoger beroep is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van mensenhandel (feit 1) en (gewoonte)witwassen (feit 2) met betrekking tot [naam 2] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggeven geldbedrag van
€ 523,30 (vijfhonderd drieëntwintig euro en dertig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M. Lolkema en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr.
F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2016.
De oudste- en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.........]
.