In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mensenhandel en witwassen, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak betrof de beschuldiging dat de verdachte, door middel van dwang en misleiding, [naam 1] had geworven voor prostitutiewerkzaamheden en dat hij voordeel had getrokken uit haar verdiensten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting, wat een essentieel onderdeel is van de tenlastelegging van mensenhandel. De verklaringen van [naam 1] werden met terughoudendheid beoordeeld, aangezien zij aangaf dat zij zelfstandig haar keuzes maakte en geen druk ervoer van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte weliswaar had geprofiteerd van de situatie van [naam 1], maar dat dit niet gelijkstond aan uitbuiting in de zin van de wet. De verdachte werd ook vrijgesproken van het witwasfeit, omdat niet bewezen kon worden dat de geldbedragen uit een misdrijf afkomstig waren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het betrekking had op de vrijspraak van mensenhandel en witwassen met betrekking tot [naam 2], maar verklaarde de verdachte niet ontvankelijk voor het hoger beroep tegen de vrijspraak van deze feiten.