4.3.1.Oordeel ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Uit de aangifte van [persoon 1] blijkt dat verdachte en aangeefster 20 jaar een relatie hebben gehad en dat er al langere tijd sprake was van problemen tussen beiden. Op 20 augustus 2016 stond [persoon 1] te wachten bij de bushalte, waar zij door haar collega [persoon 2] zou worden opgehaald. Nadat [persoon 1] bij haar collega op de passagiersplaats rechts voor was ingestapt, zag zij verdachte, als bestuurder van een Opel Corsa, tegen de rijrichting in, hun kant op rijden. [persoon 1] wilde wegrennen en stapte de auto uit. Echter, op het moment dat zij net was uitgestapt reed verdachte frontaal in op de auto. Door de klap sloeg het geopende portier van de auto tegen het lichaam van [persoon 1] en viel zij op de grond. Het volgende moment zag zij dat verdachte naast haar stond en voelde zij dat zij meermalen met een hard voorwerp werd geslagen. [persoon 2] heeft hierover verklaard dat hij zag dat verdachte met een ijzeren staaf op [persoon 1] sloeg.
Op de beschikbare en ter terechtzitting bekeken camerabeelden is te zien dat verdachte met oplopende snelheid frontaal is ingereden op de personenauto, waar op dat moment [persoon 2] achter het stuur zat en [persoon 1] –die de passagiersdeur al had geopend- achter het portier stond. Verder is te zien dat verdachte na de botsing is uitgestapt en op [persoon 1] is afgelopen en haar viermaal met een voorwerp tegen het lichaam heeft geslagen. Verdachte liep vervolgens bij de personenauto en [persoon 1] weg. Na enkele meters draaide hij zich om, rende hij terug naar [persoon 1] en sloeg haar vervolgens nogmaals met het voorwerp tegen haar lichaam.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij per ongeluk op de auto is ingereden. Hij wilde de auto klem rijden, maar op het moment dat hij de rem in wilde trappen, slipte zijn schoen op het gaspedaal. Verder heeft verdachte verklaard dat hij [persoon 1] met de platte kant van een metalen voorwerp van ongeveer 2 à 3 centimeter dik klappen heeft gegeven tegen haar hand.
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de verklaring van verdachte, dat hij –kort gezegd- per ongeluk op de auto is gebotst, ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, te weten het met aanzienlijke snelheid frontaal inrijden op de auto, er naar de uiterlijke verschijningsvorm uitziet als een gedraging die opzettelijk is verricht. Op de beelden is te zien dat zeker geen snelheid geminderd wordt door verdachte en evenmin dat hij probeert uit te wijken om een botsing te voorkomen. Verdachte was, zoals hij ook ter zitting heeft gezegd, heel erg boos en heeft kennelijk op deze manier zijn boosheid geuit. Dat het geen ongelukje was blijkt verder uit het feit dat verdachte, nà de aanrijding, niet geschrokken stopt en probeert hulp te verlenen, maar in plaats daarvan op [persoon 1] afloopt en haar meermalen met een ijzeren voorwerp tegen het lichaam slaat. Na dit slaan loopt verdachte even weg, maar komt dan toch terug en slaat nogmaals op [persoon 1] in. De verklaring van verdachte over het per ongeluk slippen met de voet op het gaspedaal in plaats van op de rem is, in het licht van deze gebeurtenissen en een aantal maanden na dato, dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat het hier omschreven gedrag niet past bij iemand die per ongeluk op een auto is ingereden.
Feit 1 ten aanzien van aangeefster [persoon 1]
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot moord van [persoon 1] niet bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, evenmin bewezen de onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot doodslag van [persoon 1] , zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen aanmerkelijke kans bestond op de dood van [persoon 1] en ook niet dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, zodat geen sprake was van opzet op de dood van [persoon 1] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen, te weten het met aanzienlijke snelheid frontaal inrijden op de auto, terwijl tijdens het aanrijden het portier werd geopend en [persoon 1] uit de auto kwam bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [persoon 1] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Dit te meer nu op de beelden is te zien dat de auto, die [persoon 2] bestuurde, door de aanrijding een aantal meters naar achteren is gereden. De klap is dus heftig geweest. De rechtbank acht daarom de onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [persoon 1] bewezen.
Feit 1 ten aanzien van aangever [persoon 2]
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot moord en doodslag van [persoon 2] niet bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte door zijn handelen, te weten het met aanzienlijke snelheid frontaal inrijden op de auto die door [persoon 2] werd bestuurd, wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [persoon 2] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen en achtt daarom de onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [persoon 2] bewezen. De rechtbank vindt daarvoor ook steun in het feit dat de airbag van de auto van [persoon 2] is opengegaan.
Feit 2 ten aanzien van aangeefster [persoon 1]
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat [persoon 1] door verdachte meermalen met een ijzeren staaf tegen het lichaam is geslagen; dit is op de ter zitting getoonde beelden ook goed te zien. Ook verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 1] heeft geslagen met een metalen voorwerp. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier (en ook de beelden bieden daarvoor niet voldoende duidelijkheid) onvoldoende is komen vast te staan dat [persoon 1] daarbij op haar hoofd is geraakt, zodat er geen aanmerkelijke kans bestond op de dood van [persoon 1] , en ook niet dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [persoon 1] geen sprake is geweest, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het meermalen met een ijzeren voorwerp tegen het lichaam van [persoon 1] te slaan, wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [persoon 1] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen en acht daarom de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.