8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere (gewelddadige) feiten. In zaak B heeft verdachte niet alleen het slachtoffer bestolen in haar eigen woning, maar haar daarna ook verkracht, terwijl haar woning juist een plaats is waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hij heeft alleen oog gehad voor zijn eigen (seksuele) behoeften en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en de mogelijk traumatische gevolgen van zijn handelen voor haar. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgelezen, blijkt dat het slachtoffer nog veel last ondervindt van wat er is gebeurd. Zo heeft zij niet alleen last gehad van het fysieke letsel wat zij heeft opgelopen, maar is zij ook zeer angstig en gespannen geworden. Deze psychische klachten zijn gediagnosticeerd als PTSS-klachten. De rechtbank vindt het heel ernstig wat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan.
Ook in zaak A heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewelddadig feit door een nietsvermoedende vrouw, die op weg was naar haar werk, van haar tas te beroven en haar daarbij op de grond te gooien. Uit de aangifte en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt niet alleen dat zij fysiek letsel heeft opgelopen, maar ook dat het een diepe indruk op haar heeft gemaakt. Zo blijkt uit haar slachtofferverklaring dat zij ruim drie maanden niet heeft kunnen werken en tot op heden nog steeds niet alleen richting de metro durft te lopen. Daarnaast heeft zij door de straatroof last van stress- en spanningsklachten en wordt ze, net als het slachtoffer in zaak B, behandeld voor PTSS-klachten. Vervolgens heeft verdachte ook een politieambtenaar fysiek tegengewerkt bij zijn aanhouding, waardoor de agente letsel heeft opgelopen. Hiermee heeft de verdachte het gezag van de politie ondermijnd.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij volgens zijn strafblad (zie de Justitiële Documentatie van 11 november 2016) eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en vermogensdelicten. Dat heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Dit doet vrezen voor de toekomst.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Pro Justitia rapportages van 8 november 2016 en 8 september 2016, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog] . Zij heeft ter zitting het advies in het rapport bevestigd. Genoemde rapporten houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Bij verdachte is sprake van een verstandelijke beperking. Tevens is sprake van een algehele ontwikkelingsachterstand zowel qua cognitieve als sociaal-emotionele ontwikkeling waaronder ego-, gewetens- en empathische ontwikkeling. Door zijn cognitieve beperking is er sprake van gebrek aan inzicht en overzicht, een gering reflectie- en anticipatievermogen (het niet goed kunnen overzien van de gevolgen van zijn gedrag) en een gebrek aan organiserings- en planningsvermogen. Daarnaast is er sprake van weinig eigenheid en een zwakke zelfsturing in combinatie met onzekerheid en beïnvloedbaarheid. Met name vanwege zijn cognitieve beperking en zijn algehele ontwikkelingsachterstand wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen teneinde zijn verdere ontwikkeling zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. Wat de inhoud van het geadviseerde pakket van interventies betreft is de oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) met bijzondere voorwaarden een passende optie. In geval van vastlopen van de GBM bestaat de mogelijkheid van een time out, waarmee een tussentijdse lik op stuk reactie mogelijk is. Vanuit pedagogisch oogpunt is de snelheid en directe consequentie op zijn gedrag, mede gezien zijn verstandelijke beperking, belangrijk met het oog op een zo groot mogelijk effect van de sanctie. Tenslotte wordt opgemerkt dat de reclassering in geval van een GBM meer armslag heeft en de begeleiding intensiever kan zijn.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering d.d. 8 september 2016, opgemaakt door [persoon 3] . Haar collega, [persoon 4] , heeft ter zitting het advies in het rapport bevestigd. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen omdat sprake is van een licht verstandelijke beperking (LVB) en een ontwikkelingsachterstand. Reclassering acht een strakker kader wenselijk gezien het delictsverleden, de ernst van de afgelopen ten laste gelegde feiten en de moeizame begeleiding. De Reclassering adviseert om verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) op te leggen. De maatregel dient als volgt te worden ingevuld: een meldplicht bij Reclassering Nederland op de [adres 2] , een ambulante behandelverplichting bij de Bascule voor het vergroten van zijn reflectieve vermogens, weerbaarheid en het verkrijgen van inzicht in risicovolle situaties, een opname in een instelling voor begeleid wonen en begeleiding door de IFA (Intensieve Forensische Aanpak).
Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Verdachte was ten tijde van de feiten 18/19 jaar. De rechtbank ziet, gelet op voornoemde adviezen in de rapporten, echter aanleiding in de persoon van de verdachte om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht). Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een algehele ontwikkelingsachterstand. Bij zulke ernstige feiten als die de verdachte heeft gepleegd worden normaal vaak lange gevangenisstraffen opgelegd. De toepassing van het adolescentenstrafrecht brengt echter met zich dat de rechtbank is gebonden aan de maximale vrijheidsstraf die kan worden opgelegd in het jeugdstrafrecht, te weten een jeugddetentie van 24 maanden. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te laten komen, zal aan verdachte daarom een forse jeugddetentie worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat om de verdere ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden ook de geadviseerde GBM dient te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de hoeveelheid en ernst van de gepleegde feiten, in combinatie met de intensiviteit van de benodigde behandeling van de verdachte, aanleiding geven tot oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 18 maanden en oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden met de door de reclassering genoemde invulling. De oplegging van deze maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal aan de GBM een vervangende jeugddetentie verbinden voor de duur van zes maanden. Het is van belang dat de vervangende jeugddetentie een zodanige stok achter de deur vormt, dat de verdachte niet op enig moment in de verleiding komt zich aan de behandeling te onttrekken. Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder de verkrachting, komt de rechtbank tot een hogere jeugddetentie dan door de officier van justitie is geëist.
Tot slot legt de rechtbank verdachte een contactverbod met slachtoffer [persoon 2] op. Dit betekent dat verdachte geen direct dan wel indirect contact mag opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer. Omdat zij in de buurt van verdachte woont, kan het mogelijk zijn dat verdachte haar bij toeval treft. Hij dient zich dan dus te onthouden van elk actief contact en dient ook dit toevallige contact zoveel als mogelijk is te vermijden.