ECLI:NL:RBAMS:2016:9010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
13.751.471-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW

Op 6 december 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, ingediend op 7 september 2016, die betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die is opgelegd door de Regionale Rechtbank in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet ter zitting aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2009 en betreft twee vonnissen van de districtsrechtbank te Szczecin. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de terechtzitting. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting, maar ervoor had gekozen niet te verschijnen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon officieel op de hoogte was gesteld van de zitting en dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. Daarom heeft de rechtbank de overlevering ten aanzien van het tweede vonnis geweigerd, maar toegestaan voor het eerste vonnis, omdat aan de vereisten van de Overleveringswet was voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.471-16
RK nummer: 16/6224
Datum uitspraak: 6 december 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2009 door de Rechter van de Regionale Rechtbank te [geboorteplaats] (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[GBA-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon, die in strijd met de voorwaarden waaronder de overleveringsdetentie is geschorst niet ter zitting aanwezig was, heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
Een vonnis van de districtsrechtbank te Szczecin van 16 oktober 2006 met zaaknummer VI K 1213/05 (
hierna: vonnis a.), en
Een vonnis van de districtsrechtbank te Szczecin van 21 augustus 2007 met zaaknummer XIV 502/07 (
hierna: vonnis b.).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van respectievelijk zes maanden (vonnis a.) en één jaar (vonnis b.), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van de straf die bij vonnis van 16 oktober 2006 is opgelegd (vonnis a.) resteert nog vier maanden en 18 dagen.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
Het EAB moet ten aanzien van vonnis b. worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet ter terechtzitting verschenen en kennelijk heeft zijn moeder de dagvaarding ontvangen. Dit is geen betekening in persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De oproeping die zag op de terechtzitting die aan vonnis b. ten grondslag lag, is door de moeder van de opgeëiste persoon opgehaald. De opgeëiste persoon heeft in het kader van de onderhavige overleverings-procedure verklaard dat hij in zaak b. was opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen, maar dat hij niet kon gaan, omdat hij geen vrij kon nemen van zijn werk. Verder beschikte hij in Polen niet over een advocaat, omdat hij deze niet kon betalen. Gelet op deze verklaring was de opgeëiste persoon aldus op de hoogte van de terechtzitting in zaak b. en heeft hij er zelf voor gekozen om de terechtzitting niet bij te wonen. Aan de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, tweede alternatief, OLW is daarom voldaan en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Uit de informatie die de Poolse justitiële autoriteit heeft verstrekt, blijkt dat de oproeping voor de terechtzitting is uitgereikt aan de moeder van de opgeëiste persoon, zijnde een “
adult member of the household”.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, tweede alternatief, wordt overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geweigerd, tenzij de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
In haar uitspraak van 16 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3643, heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de voorwaarden van artikel 12, aanhef en onder a, tweede alternatief, OLW niet zonder meer wordt voldaan in het geval van uitreiking van de dagvaarding aan een huisgenoot, omdat niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon de informatie over datum en plaats van de terechtzitting daadwerkelijk heeft ontvangen.
De uitlatingen die de opgeëiste persoon ten overstaan van de officier van justitie in de onderhavige overleveringszaak heeft gedaan, lijken er op te wijzen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk van de terechtzitting op de hoogte is geraakt via zijn moeder, nadat de dagvaarding aan haar was uitgereikt. De rechtbank beschikt echter over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting. Verder kan evenmin worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon ervan op de hoogte was dat een vonnis zou kunnen worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting zou verschijnen in zaak b.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen doet zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
Nu evenmin is gebleken dat de onder b en c van artikel 12 OLW genoemde omstandigheden zich voor hebben gedaan en er ingevolge sub d geen verzet garantie is verstrekt, zal de rechtbank de overlevering ten aanzien van de tenuitvoerlegging van
vonnis b.weigeren op grond van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit waar
vonnis a.op ziet, niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
het opzettelijk in hulpeloze toestand brengen of laten van iemand tot wiens onderhoud of
verzorging hij krachtens wet verplicht is, meermalen gepleegd

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, vijfde juncto tweede lid, OLW

Namens de opgeëiste persoon is voorts door zijn raadsvrouw aangevoerd dat hij op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW met een Nederlander gelijkgesteld moet worden. In dat verband heeft zijn raadsvrouw uitzendwerk-overeenkomsten overgelegd waaruit blijkt dat hij al jarenlang in Nederland verblijft en werkt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Uit de stukken, die beperkt in aantal zijn en niet de gehele periode beslaan waarvan de raadsvrouw stelt dat de opgeëiste persoon al in Nederland verblijft, is niet gebleken wanneer de opgeëiste persoon de afgelopen jaren heeft gewerkt, alsmede wat zijn verdiensten waren. De stukken verschaffen geen enkele informatie over de hoogte van het inkomen van de opgeëiste persoon gedurende de afgelopen jaren. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon tijdens zijn verblijf in Nederland over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt en kan zijn verblijf daarom niet als rechtmatig worden aangemerkt. Zijn beroep op een gelijkstelling met een Nederlander wordt derhalve verworpen.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van het feit waarop
vonnis a. ziet en waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dit feit te worden toegestaan. Voor zover de overlevering ziet op de feiten in
vonnis b.,moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechter van de Regionale Rechtbank te Szczecin ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
het gedeelte vande vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens
vonnis a..
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op
het gedeelte vande vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens
vonnis b..
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.