ECLI:NL:RBAMS:2016:8963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
HA RK 399.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een huurzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die zich in een huurzaak als gedaagde en eisende partij in reconventie had gesteld. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. F.J. Lourens, de kantonrechter die de zaak behandelde. Verzoeker stelde dat hij niet adequaat de gelegenheid had gekregen om zich voor te bereiden op de pleitnota van de wederpartij, die tijdens de zitting werd overgelegd. Hij voerde aan dat deze pleitnota, die aanzienlijk uitgebreider was dan zijn eigen dagvaarding, hem in zijn verdediging had geschaad en dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door hem niet voldoende tijd te geven om te reageren.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen. De rechters oordeelden dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om de pleitnota met zijn gemachtigde te bespreken, en dat de rechter niet de schijn van partijdigheid had gewekt. De rechtbank benadrukte dat een pleitnota die ter zitting wordt voorgedragen niet vooraf kan worden voorbereid, en dat de rechter in deze zaak geen nieuwe feiten had vastgesteld die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een oordeel over partijdigheid konden rechtvaardigen, en dat de procedure in de oorspronkelijke stand kon worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op het op 28 oktober 2016 schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/13/617796/ HA RK 16.399 geregistreerde verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [ ],
verzoeker,
gemachtigde mr. J. Knaap, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. F.J. Lourens, kantonrechter te Amsterdam (hierna: de rechter).
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
 het wrakingsverzoek van 28 oktober 2016;
 de schriftelijke reactie van de rechter van 17 november 2016;
 het proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2016 met aangehecht de pleitaantekeningen van de advocaat van verzoeker en de advocaat van de wederpartij van verzoeker;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 25 november 2016, waar verzoeker, zijn raadsman en de rechter, vergezeld door haar teamvoorzitter, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op 1 december 2016.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is de gedaagde partij, tevens eisende partij in reconventie, in een kantonzaak geregistreerd onder zaaknummer [ ]. De eisende partij in conventie is [ ]. Deze zaak wordt behandeld door de rechter.
Op 27 oktober 2016 heeft een mondelinge behandeling van de zaak door de rechter plaatsgevonden. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 november 2016.
Bij brief van 28 oktober 2016 is door verzoeker een verzoek tot wraking gedaan waardoor de behandeling van de zaak van rechtswege is geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Verzoeker heeft samengevat het volgende aangevoerd. Tijdens de zitting van 27 oktober werd door de wederpartij een omvangrijke pleitnota overgelegd, middels welke werd geantwoord in reconventie, terwijl niet op voorhand een conclusie van antwoord in reconventie was ingediend. Deze handelwijze is strijd met het procesreglement en het tussenvonnis waarin uitdrukkelijk werd vermeld dat de eisende partij voorafgaand aan de zitting een conclusie van antwoord in reconventie diende in te dienen Vervolgens heeft de rechter verzoeker maximaal 10 minuten overleg met zijn gemachtigde toegestaan. Dit bleek onvoldoende om de zes pagina’s tellende pleitnota te kunnen bespreken en hier adequaat op te kunnen reageren. Een verzoek om aanhouding van de behandeling werd door de rechter afgewezen met als motivering dat het in het belang van de wederpartij, maar ook van verzoeker zou zijn dat er spoedig duidelijkheid zou komen. Bovendien zou de pleitnota niet of nauwelijks nieuwe feiten bevatten en antwoord geven op vragen die de rechter reeds voornemens was te stellen. In de dagvaarding werden echter nauwelijks feiten aangevoerd en werd tevens geen jurisprudentie aangehaald, terwijl zulks in de pleitnota wél het geval is. Het verschil in de omvang van beide documenten spreekt wat verzoeker betreft boekdelen. Waar immers de dagvaarding slechts drie pagina’s telt, telt de pleitnota zes pagina’s in een bovendien significant kleiner lettertype. De door de rechter gemaakte constatering dat er ‘geen nieuwe feiten’ naar voren werden gebracht door de wederpartij deelt verzoeker niet.
2.2
Door verzoeker niet mogelijkheid te bieden zich adequaat op de pleitnota - hetgeen feitelijk een conclusie van antwoord in reconventie was - te kunnen voorbereiden, is hij in zijn verdediging geschaad. De rechter heeft daarmee de schijn van partijdigheid op zich geladen. Meer in het bijzonder heeft de rechter dusdoende de schijn gewekt dat haar oordeel reeds vast stond en dat een inhoudelijke reactie van de zijde van verzoeker op de inhoud van de uitvoerige en inhoudelijke pleitnota er niet meer toe deed. De schijn van partijdigheid werd nog versterkt door een opmerking van de rechter aan het einde van de zitting. Zij informeerde naar de plannen van verzoeker voor de toekomst en vroeg hem of hij over werk beschikte. Verzoeker gaf daarop aan op dit moment geen werk te hebben, maar op zoek te zijn naar een baan, waarop de rechter antwoordde met de retorische vraag: ‘Is dat niet moeilijk als je gedetineerd bent geweest?’ De vraag naar of het niet moeilijk is om als ex- gedetineerde een baan te vinden was irrelevant. Dit te meer omdat — zoals verzoeker opmerkte — hij, evenals overigens zijn wederpartij, een uitkering geniet en in staat is de huur te voldoen. Om bovenstaande redenen ziet verzoeker zich genoodzaakt een verzoek tot wraking te doen.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat de door verzoeker geschetste gang van zaken omtrent de afwijzing van het verzoek tot aanhouding juist is verwoord. De rechter is van mening dat het hier om een onwelgevallige procedurele beslissing gaat die geen grond kan opleveren voor wraking. Door de schorsing van de zitting gedurende 10 minuten is verzoeker voldoende in de gelegenheid geweest om de pleitnota met zijn gemachtigde te bespreken. Vervolgens zijn alle aangevoerde feiten en omstandigheden aan de orde gekomen en hebben verzoeker en zijn gemachtigde zich daarover kunnen uitlaten. De afwijzing van het verzoek is mede ingegeven door het belang van het minderjarig kind van beide partijen. In haar herinnering heeft de rechter de door verzoeker aangehaalde vraag/opmerking niet zo verwoord als in het wrakingsverzoek weergegeven. Het is juist dat de rechter heeft geïnformeerd naar de plannen van verzoeker en hem heeft gevraagd of hij over werk beschikte. Deze vraag moet worden bezien in het licht van het verkrijgen van inlichtingen over de persoonlijke omstandigheden van beide partijen en de te maken belangenafweging in deze zaak. Beide partijen zijn hierover uitvoerig bevraagd, zoals valt af te leiden uit het proces-verbaal. Daarbij was aan de orde gekomen dat sprake is geweest van een detentieperiode. Toen verzoeker vertelde dat hij op zoek was naar een baan heeft de rechter opgemerkt dat het mogelijk moeilijk is vanwege zijn detentie. Deze opmerking was empathisch bedoeld. De rechter bestrijdt dan ook dat zij de schijn op zich heeft geladen partijdig te zijn in deze zaak.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
In een wrakingsprocedure dient de rechtbank te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter op grond van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
4.2
De stelling van verzoeker dat de rechter verzoeker niet de gelegenheid heeft gegeven om zich adequaat op de pleitnota van de wederpartij voor te bereiden, mist feitelijke grondslag. Op een pleitnota die ter zitting wordt voorgedragen en overgelegd kan een partij zich niet voorbereiden. Indien een pleitnota ter zitting wordt overgelegd en voorgedragen, leest de wederpartij tijdens de voordracht van de pleitnota mee en kan hij daarop daarna reageren. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de rechter partijen heeft voorgehouden dat zij in de gelegenheid zouden worden gesteld de pleitaantekeningen voor te dragen en de rechter daarna vragen zou stellen. In deze zaak is de behandeling bovendien na de voordracht van de pleitnota geschorst teneinde de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid te stellen een en ander met verzoeker te bespreken. Dat verzoeker in zijn verdediging is geschaad, is niet vast komen te staan. Dat de pleitnota van verweerder neerkomt op een conclusie van antwoord in reconventie is evenmin vast komen te staan. Bovendien geldt dat het hier gaat om een door verzoeker ingestelde onzelfstandige vordering in reconventie. Die vordering hangt nauw samen met het verweer dat door hem in conventie is gevoerd. Beide partijen wensen de huur van de woning voort te zetten. In een dergelijk geval kan de verweerder in reconventie volstaan met een kort verweer op de comparitie. Deze grond levert geen feit of omstandigheid op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is, noch voor het oordeel dat zij daarmee de schijn jegens hem heeft gewekt.
4.3
Voor zover de beslissing om de behandeling niet aan te houden, mede aan het verzoek ten grondslag ligt, levert dit evenmin een feit of omstandigheid op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is. Deze grond heeft betrekking op een rechterlijke (processuele) beslissing in een lopende procedure. Dergelijke beslissingen leveren – behoudens uitzonderlijke omstandigheden – in zijn algemeenheid geen grond op voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is jegens een procespartij. De rechtbank heeft in het onderhavige geval geen aanknopingspunten gevonden om de hiervoor genoemde uitzonderlijke omstandigheden aan te nemen.
4.4
Ook de aangehaalde vraag van de rechter aan verzoeker levert niet zonder meer een feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen worden geschaad. Dat verzoeker de opmerking van de rechter daarbij over de detentie anders heeft opgevat dan de rechter bedoeld heeft is vervelend, maar maakt dat niet anders. Objectief bezien levert deze vraag geen (schijn van) partijdigheid op.
5. De slotsom is dat er geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder zaaknummer 5146995 CV-EXPL16-18201 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, H.C. Hoogeveen en W.M. de Vries, in aanwezigheid van F.C.H. Krieger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.