ECLI:NL:RBAMS:2016:8637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
AMS 16/7370
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak betreffende tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een ambtenaar, aangeduid als [verzoeker], die sinds 1987 werkzaam is bij Waternet. Het bestuur van Waternet had op 22 september 2016 besloten tot de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegd voorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim. Verzoeker had geen bezwaar gemaakt tegen het besluit tot oplegging van het voorwaardelijk strafontslag, waardoor de voorzieningenrechter moest uitgaan van de juistheid van dat besluit.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zich na de oplegging van het voorwaardelijk strafontslag opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim. Dit was het gevolg van het niet nakomen van afspraken met zijn leidinggevende, wat in strijd was met de voorwaarden die aan het voorwaardelijk strafontslag waren verbonden. Verzoeker had een werkboek moeten inleveren, maar dit was niet tijdig gebeurd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestuur terecht had besloten tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag, aangezien verzoeker stelselmatig afspraken niet nakwam.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de tenuitvoerlegging van het strafontslag niet werd geschorst. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuur zouden verplichten om van de tenuitvoerlegging af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van afspraken in een professionele context en de gevolgen van plichtsverzuim voor ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7370

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 in de zaak tussen

[verzoeker], te Purmerend

(gemachtigde: mr. G.P. Poiesz),
en

het bestuur van de stichting Waternet

(gemachtigde: mr. I.M. Speel).
Partijen worden hierna [verzoeker] en het bestuur genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 (het bestreden besluit) heeft het bestuur het eerder aan [verzoeker] opgelegde voorwaardelijke strafontslag met onmiddellijke ingang ten uitvoer gelegd.
[verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en het bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 december 2016. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Wondaal, waarnemer voor mr. Poiesz. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen: [naam] ([naam]), teamleider.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij hij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is in de regel geen reden om een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het bestreden besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
Inleiding en voorgeschiedenis
2.1.
Het dossier bevat een uitgebreide voorgeschiedenis als opmaat naar het bestreden besluit. De voorzieningenrechter volstaat met een beperkte weergave daarvan die van belang is voor de beoordeling van de zaak.
2.2.
[verzoeker] is sinds 1 januari 1987 werkzaam bij (voorgangers van) Waternet als brug- en sluisbediener (Nautisch Medewerker D).
2.3.
Naar aanleiding van een incident heeft [verzoeker] op 1 mei 2014 met zijn afdelingshoofd en teamleider een gesprek gevoerd. Volgens dat verslag is onder meer met [verzoeker] de afspraak gemaakt dat hij zijn afspraken moet nakomen, dat hij iedere dag zijn
e-mail moet checken en dat hij zijn telefoon moet beantwoorden. Op 15 mei 2014 heeft het bestuur [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven. De reden hiervoor is dat [verzoeker] leidinggevende vindt dat zijn toenmalig functioneren, houding en gedrag onacceptabel was.
2.4.
Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het bestuur [verzoeker] wegens plichtsverzuim de straf van een schriftelijke berisping opgelegd. De reden hiervoor is dat is gebleken dat [verzoeker] gedrag en houding met betrekking tot de afspraken over het behalen van zijn Erkenning van Verworven Competenties (EVC) traject niet in overeenstemming zijn met de wijze waarop een goede werknemer zich hoort te gedragen. Tijdens het gesprek dat op
11 februari 2016 in het kader van deze berisping is gevoerd zijn de volgende afspraken gemaakt:
- [verzoeker] voltooit voor 1 mei 2016 zijn EVC-traject en levert dit voor 1 mei 2016 in bij zijn teamleider;
- [verzoeker] wordt drie dagen vrijgesteld van werk om te werken aan zijn portfolio;
- [verzoeker] informeert zijn teamleider wekelijks over de voortgang van zijn EVC-traject.
2.5.
Bij besluit van 26 mei 2016 heeft het bestuur [verzoeker] wegens plichtsverzuim de straf van ontslag opgelegd. De reden hiervoor is, kort gezegd, dat [verzoeker] zich niet heeft gehouden aan gemaakte afspraken, dat [verzoeker] zonder goede reden geen post van Waternet opent en dat [verzoeker] niet reageert op schriftelijke en mondelinge berichten van zijn teamleider en de HR-adviseur. Het bestuur heeft in het besluit ook besloten de straf niet ten uitvoer te leggen. Het bestuur zal de straf wel toepassen als [verzoeker] zich binnen twee jaar opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim of ander zeer ernstig plichtsverzuim.
2.6.
[verzoeker] heeft tegen het besluit tot schriftelijke berisping en het besluit tot voorwaardelijk strafontslag geen bezwaar gemaakt zodat rechtmatigheid daarvan vast staat.
2.7.
Bij brief van 5 september 2016 heeft het bestuur [verzoeker] bericht dat het voornemen bestaat om de opgelegde straf van ontslag ten uitvoer te leggen, omdat het bestuur vindt dat [verzoeker] zich weer schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim. In het kader hiervan is op 10 augustus 2016 met [verzoeker] een verantwoordingsgesprek gevoerd. Op 13 juli 2016 is met [verzoeker] de afspraak gemaakt dat hij een werkboek voor 31 juli 2016 zou inleveren ter beoordeling en zijn leidinggevende daarvan op de hoogte zou stellen. Op 1 en 2 augustus 2016 heeft [verzoeker] leidinggevende, [naam], zowel per e-mail als per telefoon geprobeerd contact met [verzoeker] te leggen om naar de stand van zaken te infomeren. Uiteindelijk heeft het bestuur op 4 augustus 2016 bericht ontvangen dat het werkboek op
3 augustus 2016 is ingeleverd. Hieruit blijkt volgens het bestuur dat [verzoeker] zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
Dit bestaat uit het niet naleven van een gemaakte afspraak en het niet reageren op schriftelijke en mondelinge oproepen van de teamleider. In het besluit tot oplegging van het voorwaardelijk strafontslag is het niet nakomen van afspraken binnen de organisatie in het algemeen en het niet nakomen van met [verzoeker] gemaakte afspraken in het bijzonder reden voor het opleggen geweest. Ook is [verzoeker] toen meegegeven dat hij moet beseffen dat bij het opnieuw niet nakomen van afspraken ontslag het gevolg zal zijn en dat [verzoeker] dus een allerlaatste kans is geboden.
2.8.
[verzoeker] heeft op 13 september 2016 zijn zienswijze gegeven. Het bestuur heeft met het bestreden besluit het eerder aan [verzoeker] opgelegde voorwaardelijke strafontslag met onmiddellijke ingang ten uitvoer gelegd.
Standpunt van het bestuur
3. Het bestuur stelt dat [verzoeker] zich binnen de proeftijd weer schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim, omdat op 13 juli 2016 met [verzoeker] de afspraak is gemaakt dat hij een werkboek voor 31 juli 2016 zou inleveren ter beoordeling en zijn leidinggevende daarvan op de hoogte zou stellen. Dat is allebei niet gebeurd en daarmee is de voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het strafontslag vervuld. Daar komt nog bij dat [verzoeker] naar aanleiding van het verantwoordingsgesprek op 10 augustus 2016 op 13 september 2016 naar de bedrijfsarts is geweest, omdat [verzoeker] tijdens het verantwoordingsgesprek heeft aangegeven dat er medische redenen zijn op grond waarvan hij zijn verplichtingen niet kan nakomen. Concreet komt het er op neer dat [verzoeker] periodes niet kan lezen omdat zijn gezichtsvermogen wegvalt. Hierop is door het bestuur per direct besloten [verzoeker] niet meer met werkzaamheden te belasten, omdat het wegvallen van gezichtsvermogen gevaarlijke situaties oplevert. De bedrijfsarts heeft echter bij [verzoeker] geen medische beperkingen gevonden voor het uitvoeren van de functie Nautisch medewerker. Het bestuur kan niet anders concluderen dan dat [verzoeker] een reden heeft verzonnen voor het niet nakomen van de gemaakte afspraken. Leugenachtig gedrag levert volgens het bestuur ook plichtsverzuim op dat het bestuur aan het bestreden besluit ten grondslag legt.
Standpunt van [verzoeker]
4.1.
[verzoeker] is het niet eens met de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafontslag. Hij stelt dat het te laat inleveren van het werkboek niet als vervulling van de voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het strafontslag kan gelden. Deze afspraak is pas op 13 juli 2016 met [verzoeker] gemaakt en vormt geen ernstig plichtsverzuim. Ook vindt [verzoeker] dat het te laat inleveren van het werkboek een nieuw verwijt betreft, omdat over het inleveren van het werkboek niets concreets is gezegd bij de verlening van het voorwaardelijk strafontslag. Hiervoor bestond ook geen deadline. Deze is pas op 13 juli 2016 aan [verzoeker] gesteld. Er is verder geen werkinstructie die voorschrijft op welk moment het werkboek ingeleverd moest worden. Ook wijst [verzoeker] er op dat hij inmiddels het EVC-traject met goed gevolg heeft afgerond. Het mag verder zo zijn dat [verzoeker] in het afgelopen jaar een aantal keer een afspraak niet kon nakomen, maar hij heeft daarover altijd binnen een redelijke termijn gecommuniceerd. Hij heeft in een gesprek met een maatschappelijk werker aangegeven dat hij vanwege persoonlijke problemen moeite heeft om alle afspraken precies zo na te komen zoals het bestuur dat wenst. Daarnaast heeft [verzoeker] het nodige aan te merken op de communicatie van Waternet zelf. [verzoeker] werpt de kritiek van zijn teamleider [naam] verre van zich. [verzoeker] heeft [naam] meteen geïnformeerd nadat hij het werkboek had ingeleverd.
4.2.
In het kader van de belangenafweging voert [verzoeker] aan dat het bestuur ten onrechte zijn belangen voor die van [verzoeker] heeft laten gaan. Het bestuur heeft onvoldoende rekening gehouden met de problemen van [verzoeker] die ertoe leiden dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. In de kern is [verzoeker] ziek en het bestuur was daarvan op de hoogte. [verzoeker] fungeert al bijna dertig jaar als goede brug- en sluisbediener. Het bestuur heeft ten onrechte de druk hoog opgevoerd en geen oog gehad voor de problemen van [verzoeker]. Tijdens de gesprekken wordt op detailniveau gekeken naar de afspraken die hij wel of niet nakomt. Het lijkt erop dat [verzoeker] doelgericht in een hoek wordt gezet waar hij niet uit kan komen. Het gaat hier om een werknemer die jarenlang goed heeft gefunctioneerd en zijn werk goed verricht. [verzoeker] wijst daarbij ook op het EVC-rapport. Alleen wegens persoonlijke problemen heeft [verzoeker] moeite gehad om tijdig afspraken na te komen, afspraken of eisen waarvan het de vraag is of deze in redelijkheid aan [verzoeker] konden worden gesteld. Dit is geen situatie waarin strafontslag het aangewezen middel is, zo betoogt [verzoeker].
Beoordeling van de voorzieningenrechter
5.1.
Bij de beoordeling van deze zaak let de voorzieningenrechter op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). In soortgelijke zaken heeft de Raad bepaald hoe een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag door de bestuursrechter moet worden beoordeeld. De Raad vindt dat bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag moet worden beoordeeld of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld, en zo ja, of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Daarbij geldt, gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging, dat de belangenafweging van beperkte betekenis is. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 april 2016, te vinden op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:CRVB:2016:1264.
5.2.
[verzoeker] is niet opgekomen tegen het besluit van 26 mei 2016 waarbij tot oplegging van voorwaardelijk strafontslag is besloten. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit uit moet gaan van de juistheid van de oplegging van voorwaardelijk strafontslag en het daarin weergegeven plichtsverzuim. De (uitvoerige) gronden die [verzoeker] tegen het besluit van 26 mei 2016 tot oplegging van voorwaardelijk strafontslag heeft aangevoerd, kan de voorzieningenrechter dan ook niet toetsen en deze gronden zullen verder buiten beschouwing worden gelaten. De voorzieningenrechter kan alleen bezien of [verzoeker] zich na oplegging van het voorwaardelijke strafontslag op 26 mei 2016 opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim of ander zeer ernstig plichtsverzuim.
5.3.
De voorzieningenrechter kan op basis van het dossier geen andere conclusie trekken dan dat [verzoeker] zich stelselmatig niet houdt aan afspraken met (voornamelijk) zijn direct leidinggevende [naam]. De aanleiding voor het bestreden besluit is geweest dat [verzoeker] de afspraak met [naam] – die is vastgelegd in een e-mail van 13 juli 2016 – heeft geschonden door, nadat hij verschillende deadlines daarvoor niet heeft weten te halen, het werkboek niet vóór 31 juli 2016 in te leveren en [naam] daarvan niet op de hoogte te stellen. Vaststaat dat [verzoeker] dat werkboek niet voor die datum heeft ingeleverd. Ook staat vast dat [naam] na het uitblijven van een bericht van [verzoeker] diverse malen tevergeefs heeft geprobeerd contact te zoeken met hem. Omdat dit niet een eenmalig incident betreft maar onderdeel vormt van het patroon dat aanleiding vormde van het gedrag dat tot het voorwaardelijk ontslag heeft geleid, acht de voorzieningenrechter dit, net als het bestuur, in een professionele en hiërarchische werkverhouding onhoudbaar.
5.4.
Voor [verzoeker] moet de afspraak om het werkboek tijdig in te leveren en [naam] daarvan op de hoogte te stellen helder zijn geweest. Gezien de eerdere sancties die het bestuur [verzoeker] heeft opgelegd moet voor hem ook duidelijk zijn geweest dat de maat vol was voor het bestuur, voor wat betreft het niet nakomen van gemaakte afspraken. Door [verzoeker] voorwaardelijk ontslag te verlenen heeft het bestuur hem een laatste kans geboden. Hiermee heeft het bestuur [verzoeker] ook zeer duidelijk laten weten dat het bestuur de situatie ernstig vindt. [verzoeker] was dus een gewaarschuwd man. Door zich wederom niet aan de gemaakte afspraken te houden heeft [verzoeker] die ultieme waarschuwing, het voorwaardelijke ontslag, in de wind geslagen.
5.5.
Het niet tijdig inleveren van het werkboek en het niet informeren van [naam], levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter plichtsverzuim op dat vergelijkbaar is met het plichtsverzuim dat aanleiding is geweest om [verzoeker] voorwaardelijk strafontslag op te leggen. Dit plichtsverzuim is verder binnen de proeftijd van twee jaar gepleegd. Dit betekent dat het bestuur bevoegd was om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag.
5.6.
De vraag of het niet op tijd inleveren van het werkboek ernstig plichtsverzuim oplevert doet niet ter zake, omdat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval wel als soortgelijk plichtsverzuim kan worden bestempeld, waardoor de voorwaarde voor tenuitvoerlegging vervuld is. Het klopt dat bij verlening van het voorwaardelijk ontslag niet expliciet is gesproken over het inleveren van het werkboek, maar wel over het nakomen van afspraken. Het betreft dus, anders dan [verzoeker] beweert, geen nieuw verwijt dat hem wordt gemaakt. De voorzieningenrechter heeft verder geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het bestuur doelbewust op [verzoeker] ontslag heeft aangestuurd.
5.7.
Er is ook geen aanleiding te oordelen dat het bestuur bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot tenuitvoerlegging van het strafontslag heeft kunnen komen. Zoals gezegd is [verzoeker] diverse malen gewaarschuwd voor de mogelijke rechtspositionele gevolgen van het niet nakomen van afspraken. Het bestuur is bepaald niet over één nacht ijs gegaan en heeft [verzoeker] diverse kansen en hulp aangeboden. In de door [verzoeker] gestelde persoonlijke omstandigheden – die [verzoeker] overigens niet heeft onderbouwd met concrete medische informatie – vindt de voorzieningenrechter niet een dermate bijzondere omstandigheid dat van het bestuur in redelijkheid kon worden verlangd dat het zou afzien van de tenuitvoerlegging van het strafontslag. Ten slotte is voor de vraag of het strafontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim, gelet op de rechtspraak van de Raad, geen plaats meer.
Conclusie
6. Het bestreden besluit zal naar verwachting van de voorzieningenrechter in bezwaar standhouden. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het strafontslag niet wordt geschorst. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: JvB
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.