ECLI:NL:RBAMS:2016:7859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/5218
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag voor bewindvoerdersalaris in het kader van schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiseres is onder de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen geplaatst en heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van het bewindvoerdersalaris. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de kosten niet noodzakelijk zijn en dat eiseres een beroep kan doen op subsidie van de Raad voor de Rechtsbijstand. Eiseres betoogt echter dat haar inkomen lager is dan het vrij te laten bedrag en dat de kosten van het bewindvoerdersalaris zich daadwerkelijk voordoen, zoals bepaald door de faillissementsrechter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie van eiseres afwijkt van eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. In dit geval is expliciet bepaald dat eiseres het bewindvoerdersalaris moet betalen, ook al is er geen afloscapaciteit. De rechtbank oordeelt dat de kosten van het bewindvoerdersalaris noodzakelijke kosten van bestaan zijn en dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand niet had mogen afwijzen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,- en bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L.N. Huizenga),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor bewindvoerdersalaris afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Sinds 8 april 2013 is de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen op eiseres van toepassing. Deze regeling duurt in beginsel drie jaar. Bij vonnis van deze rechtbank van 4 mei 2016 is bepaald dat de schuldsaneringsregeling met twee jaar zal worden verlengd en dus van toepassing zal zijn tot 8 april 2018. Bij dat vonnis is eveneens bepaald dat eiseres tijdens de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling, zolang sprake is van een afloscapaciteit van € 50,- of minder, een bedrag van minimaal € 50,- aan bewindvoerdersalaris verschuldigd zal zijn.
2. Eiseres heeft bijzondere bijstand aangevraagd om het door de rechtbank vastgestelde bewindvoerdersalaris van € 50,- per maand te kunnen voldoen. Eiseres kan deze kosten niet zelf betalen, omdat haar maandelijkse inkomsten lager zijn dan het vrij te laten bedrag en er dus geen afloscapaciteit is, aldus eiseres.
3. In het primaire besluit, in stand gelaten in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de kosten niet noodzakelijk zijn en uit het beleid van verweerder volgt dat er geen bijzondere bijstand voor dergelijke kosten wordt verstrekt. Eiseres kan een beroep doen op subsidie van de Raad voor de Rechtsbijstand. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraken van 29 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9804 en ECLI:NL:CRVB:2010:BM9799) van de Centrale Raad van Beroep (de Raad).
4. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zoals bijvoorbeeld volgt uit de uitspraak van 4 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX6680), dat de salariskosten van de bewindvoerder als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan moeten worden aangemerkt van degene die onder de schuldsaneringsregeling valt. Uit de uitspraak van de Raad van 29 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9799) volgt dat de subsidie, die de Raad voor de Rechtsbijstand op verzoek van de bewindvoerder kan verstrekken, niet als toereikende en passende voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet kan worden aangemerkt. Dit betekent echter nog niet dat in alle gevallen zonder meer tot verlening van bijzondere bijstand moet worden overgegaan. Eerst moet worden bekeken of deze kosten zich daadwerkelijk voordoen. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat, indien de boedel geen ruimte biedt voor betaling van het voorschot op het salaris van de bewindvoerder, de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich niet voordoen, en dat, indien toch een boedelbijdrage ter hoogte van het voorschot op het salaris is afgedragen, deze kosten dan zonder noodzaak zijn betaald. Ook in het geval de boedel wel toereikend actief vertoont om de salariskosten van de bewindvoerder uit te voldoen ziet de Raad geen ruimte voor verlening van bijzondere bijstand. De kosten voor schuldsanering kunnen immers geheel binnen het stelsel van de Faillissementswet vanuit de boedel worden voldaan en dienen dan ook niet via verlening van bijzondere bijstand op de gemeente te worden afgewenteld. In beide gevallen bestaat voor verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoerdersalaris dus geen ruimte.
5. De rechtbank stelt vast dat de situatie van eiseres afwijkt van de gevallen waarover de Raad heeft geoordeeld. In het geval van eiseres is in het vonnis van de rechtbank immers expliciet bepaald dat zij het bewindvoerdersalaris van € 50,- per maand moet betalen, ook als daarvoor geen afloscapaciteit is. Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van eiseres lager ligt dan het vrij te laten bedrag, en dat er dus geen sprake is van afloscapaciteit bij eiseres. De kosten van het bewindvoerdersalaris kunnen dus niet uit de boedel worden voldaan. Aangezien de rechtbank heeft bepaald dat eiseres deze kosten toch moet voldoen, doen de kosten zich in het geval van eiseres daadwerkelijk voor en worden ze niet zonder noodzaak betaald.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand niet kunnen afwijzen onder verwijzing naar de voornoemde jurisprudentie van de Raad. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.