Op 28 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 26 september en 21 november 2016. De verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het bezit van een Glock pistool en munitie in Nieuwegein op 1 november 2014. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn en dat het bewijs onrechtmatig verkregen was. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam was vastgesteld en dat er geen sprake was van een vormverzuim. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben van het wapen en de munitie. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.