4.3.1.Overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[naam bedrijf B.V. 2]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal bij [naam bedrijf B.V. 2] niet bewezen, nu niet blijkt dat op de betreffende datum enig goed bij [naam bedrijf B.V. 2] is weggenomen. Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw acht de rechtbank de cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot diefstal bij [naam bedrijf B.V. 2] evenmin bewezen, nu niet blijkt van betrokkenheid van verdachte daarbij. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van deze ten laste gelegde diefstal en poging daartoe.
[naam bedrijf B.V. 1]
Verdachte en de medeverdachten zijn op 21 maart 2016 gezamenlijk op inbrekerspad gegaan. Daartoe hebben zij inbrekerswerktuigen meegenomen en zich de toegang verschaft tot het bedrijvengebouw waarin [naam bedrijf B.V. 1] op de zesde verdieping is gevestigd. Vervolgens hebben zij zich naar de zesde verdieping van het betreffende gebouw begeven en zich aldaar de toegang verschaft tot het kantoor van [naam bedrijf B.V. 1] . In dat kantoor zijn kasten en een kluisje opengebroken, waarna de in het kluisje aanwezige VVV bonnen en geld zijn meegenomen. Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat verdachte en zijn mededaders zich, tezamen en in vereniging, schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde inbraak bij [naam bedrijf B.V. 1] .
4.3.2.Algemene overwegingen ten aanzien van het onder 2 tot en met 12 ten laste gelegde
In de onderhavige zaak zijn beeldopnames gemaakt tijdens diverse ten laste gelegde bedrijfsinbraken. Bij de beoordeling van de – al dan niet – betrokkenheid van verdachte bij deze inbraken zijn de herkenningen door verbalisanten gedaan op basis van dit beeldmateriaal van cruciaal belang.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Voorts heeft de rechtbank bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De herkenning van een persoon op bewegend beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Op basis van uitsluitend kleding, houding en/of postuur kan in de zaken die thans aan de orde zijn naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende betrouwbare herkenning plaatsvinden.
Wetenschappers als P. J. van Koppen en W.A. Wagenaar hebben ons geleerd, zoals ook door de raadsvrouw naar voren is gebracht, dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend.Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces. Om deze reden hecht de rechtbank bij haar beoordeling, anders dan de raadsvrouw, weinig belang aan de rationalisatie die de verbalisanten achteraf hebben gegeven van hun herkenning van het gezicht van verdachte.
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. In de eerste plaats heeft zij beoordeeld aan de hand van het bekijken van de bewegende beelden en de stills daarvan in het dossier, of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, of er met andere woorden voldoende gezichtskenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht . Ten slotte heeft de rechtbank nog gekeken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. In het geval dat er andere bewijsmiddelen dan herkenningen in het dossier aanwezig zijn die de betrokkenheid van verdachte bij het ten last gelegde kunnen ondersteunen, zijn deze - uiteraard - in de beoordeling betrokken.
4.3.3.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beelden van de inbraak bij [naam bedrijf B.V. 3] (betreffende het onder 2 ten laste gelegde) van onvoldoende kwaliteit om verdachte daarvan te kunnen herkennen. Dit geldt echter niet voor de beelden van het pinnen (betreffende het onder 3 ten laste gelegde). Herkenning van verdachte op basis van die laatstbedoelde beelden acht de rechtbank zelfs zeer goed mogelijk. De pinner komt met zijn gehele gelaat duidelijk en scherp in beeld. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte als de pinner door verbalisant [verbalisant 4] , die verdachte op 13 februari 2016 – en daarmee ruim een maand voor zijn herkenning op 17 maart 2016 – nog in levenden lijve heeft gezien en bij die gelegenheid volgens zijn zeggen door verdachte is bedreigd. Ditzelfde geldt voor de herkenning van verdachte als de pinner door verbalisant [verbalisant 1] , die informatiespecialist is en vanuit die functie, zoals hij tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris nader heeft toegelicht, verdachte “al tig jaar kent” en veel beelden van hem voorbij heeft zien komen. Blijkens de camerabeelden van de inbraak hebben de daders op 8 oktober 2015 om 21:29 uur het pand aan de [adres 8] verlaten. Blijkens de bij de aangifte gaande bankrekeningafschriften (pagina B1008) is op 8 oktober 2015 om 21:47 uur voor het eerst gepind met een gestolen pinpas, bij een pinautomaat op het Wilhelminaplantsoen. Eerst nadien, op 9 oktober 2015 om 0:17 uur, is met de gestolen pinpas gepind bij de Postjeskade. Volgens Google Maps kan de route tussen de [adres 8] en het Wilhelminaplantsoen (zonder verkeer) in circa 17 minuten worden afgelegd. Hetgeen de raadsvrouw heeft gesteld over het tijdspad leidt gezien het voorgaande dan ook niet tot falsificatie van de herkenningen. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de inbraak en het pinnen en de benodigde reistijd tussen de locatie van de inbraak en die van de pinautomaat, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de pinner ook de diefstal heeft medegepleegd, nu verdachte geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven over hoe hij (anders) aan de gestolen pinpas is gekomen.
4.3.4.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Ter terechtzitting van 23 september 2016 heeft de rechtbank meegedeeld dat de aan de rechtbank en de verdediging ter beschikking gestelde beelden van de inbraak bij [naam bedrijf 1] technisch niet afspeelbaar zijn. Eerst de dag voor de terechtzitting van 2 november 2016 heeft de officier van justitie de rechtbank en de verdediging bericht dat afspeelbare beelden beschikbaar waren en konden worden afgehaald. Ter terechtzitting van 2 november 2016 is bepaald dat het aan het dossier toevoegen van de afspeelbare beelden op een dusdanig laat moment, mede gelet op de omstandigheid dat de afspeelbaarheid van de beelden vanaf het begin af aan en meermalen aan de orde is gekomen, in strijd is met de goede procesorde. Nu de afspeelbare beelden niet in het dossier zijn gevoegd, heeft (ook) de rechtbank niet kunnen vaststellen of de beelden van de inbraak bij [naam bedrijf 1] van voldoende kwaliteit zijn om verbalisanten in staat te stellen verdachte daarvan te herkennen. Bij gebrek aan bewijs zal verdachte dan ook van het ten laste gelegde medeplegen van die diefstal worden vrijgesproken.
4.3.5.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Bij de beelden die door [naam bedrijf 2] beschikbaar zijn gesteld van de inbraak op 8 oktober 2015, zaten tevens beelden van 6 oktober 2015. In het proces-verbaal camerabeelden op bladzijde A 1014 is uiteengezet dat de voorste verdachte op de beelden van 6 oktober, die met de witte pet, sterk gelijkend is op de NN1 persoon op de beelden van 8 oktober. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beelden van 6 oktober 2015 van voldoende kwaliteit om verbalisanten in staat te stellen verdachte daarvan te herkennen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de afzonderlijke herkenningen van verdachte op de betreffende beelden door verbalisant [verbalisant 2] , die verdachte op 10 maart 2016 – en daarmee vijf dagen voor de herkenning op 15 maart 2016 – nog aan een verkeerscontrole heeft onderworpen, en verbalisant [verbalisant 3] , die verdachte op 13 februari 2016 – en daarmee ruim een maand voor de herkenning op 15 maart 2016 – nog heeft aangehouden, en verbalisant [verbalisant 4] , die verdachte op 13 februari 2016 – en daarmee minder dan twee maanden voor de herkenning op 5 april 2016 – nog in levenden lijve heeft gezien en toen volgens zijn zeggen door verdachte is bedreigd. Daarbij vertoont de kleding van diegene, die door voornoemde verbalisanten als verdachte is herkend, sterke overeenkomsten met de kleding van één van de inbrekers op 8 oktober 2015 bij [naam bedrijf B.V. 3] en van verdachte bij het pinnen met de passen van [naam bedrijf B.V. 3] Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank verdachte aan als één van de daders bij de inbraak bij [naam bedrijf 2] op 8 oktober 2015.
4.3.6.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 6 ten laste gelegde, nu noch op grond van de camerabeelden noch anderszins uit het dossier blijkt van handelingen op 6 oktober 2015 die duiden op een poging tot diefstal bij [naam bedrijf 2] op die datum. Hierbij overweegt de rechtbank dat niet kan worden uitgesloten dat het bedrijf op 6 oktober 2015 slechts is afgelegd ter voorbereiding van de diefstal op 8 oktober 2015.
4.3.7.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 7 en 8 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beelden van de ten laste gelegde poging tot diefstal bij [naam bedrijf 3] op 22 februari 2016 van onvoldoende kwaliteit om enkel daarop herkenningen te kunnen baseren. De beelden zijn echter wel van voldoende kwaliteit om vast te kunnen stellen dat het gaat om dezelfde daders als die van de op diezelfde avond, vlak daarvoor gepleegde poging tot diefstal bij [naam bedrijf 4] . In het dossier bevindt zich ook een proces-verbaal van bevindingen (pagina C1054-C1057) waarin gemotiveerd wordt geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de betreffende twee inbraken op 22 februari 2016 bij [naam bedrijf 4] (tussen 19:05 en 19:22 uur) en [naam bedrijf 3] (tussen 19:15 en 19:30 uur) door dezelfde drie daders zijn gepleegd. De beelden van de poging tot diefstal bij [naam bedrijf 4] zijn naar het oordeel van de rechtbank van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te baseren. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de herkenning van verdachte als één van de daders van de poging tot inbraak bij [naam bedrijf 4] door verbalisant [verbalisant 4] , die verdachte op 13 februari 2016 – en daarmee minder dan twee maanden voor de herkenning op 5 april 2016 – nog heeft gezien en toen, volgens zijn zeggen, door verdachte is bedreigd. Ditzelfde geldt voor de juistheid van de herkenning door verbalisant [verbalisant 5] die verdachte op 22 maart 2016 – en daarmee drie dagen voor de door hem gedane herkenning op 25 maart 2016 – als verdachte heeft gehoord, waarbij hij een klein uur tegenover verdachte heeft gezeten. Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank verdachte ook aan als één van de daders bij de poging tot inbraak bij [naam bedrijf 3] .
4.3.8.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde
De rechtbank acht de beelden van de inbraak bij [naam bedrijf 5] op 18 januari 2016 van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te kunnen baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte als één van de daders daarvan door verbalisant [verbalisant 4] , die verdachte op 13 februari 2016 – en daarmee minder dan twee maanden voor de herkenning op 5 april 2016 – nog heeft gezien en toen, volgens zijn zeggen, door verdachte is bedreigd. Ditzelfde geldt voor de juistheid van de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] , die informatiespecialist is en verdachte uit dien hoofde veelvuldig op beeld heeft gezien.
4.3.9.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde
Aangezien de beelden van de inbraak bij [naam bedrijf 6] op 22 januari 2016 niet in het dossier van verdachte zijn gevoegd, kan de rechtbank de kwaliteit daarvan niet beoordelen. Verdachte zal dan ook, bij gebrek aan bewijs, van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.10.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde
De rechtbank acht de beelden van de inbraak bij [naam bedrijf 6] op 11 september 2015 van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te kunnen baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de juistheid in twijfel te trekken van de herkenning van verdachte door verbalisanten [verbalisant 4] , die verdachte op 13 februari 2016 – en daarmee minder dan twee maanden voor de herkenning op 5 april 2016 – nog in levenden lijve heeft gezien en meegemaakt. Ditzelfde geldt voor de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 5] , die verdachte op 22 maart 2016 – en daarmee drie dagen voor de op 25 maart 2016 gedane herkenning – nog in levenden lijve bewust heeft gezien. Daarbij komt dat ter terechtzitting door de officier van justitie een proces-verbaal is overgelegd (met nummer 2016060540 van 30 mei 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] ) betreffende het uitlezen van de enkelband van verdachte. Uit dat proces-verbaal blijkt dat verdachte ten tijde van de inbraak op 11 september 2015 aanwezig is geweest op de locatie waar [naam bedrijf 6] is gevestigd.
4.3.11.Verdere overwegingen ten aanzien van het onder 12 ten laste gelegde
Uit het hiervoor onder 4.3.8. overwogene blijkt dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte één van de daders is geweest die op 18 januari 2016 de inbraak bij [naam bedrijf 5] (perceel [adres 9] te Maasdijk) heeft gepleegd. Uit de camerabeelden in het dossier blijkt niet dat diegenen die op 18 januari 2016 bij [naam bedrijf 7] (perceel [adres 7] te Maasdijk) binnen zijn geweest ook degenen waren die op diezelfde datum bij [naam bedrijf 5] binnen zijn geweest. Aldus kan niet worden bewezen dat verdachte bij de inbraak bij [naam bedrijf 7] betrokken is geweest, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.12.Bewezenverklaring
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte
1.
op 21 maart 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kantoor van het bedrijf [naam bedrijf B.V. 1] (gevestigd [adres 2] ) heeft weggenomen VVV-bonnen en een geldbedrag, toebehorende aan (medewerkers van) [naam bedrijf B.V. 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
2.
op 8 oktober 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1.624,90 euro en ABN-AMRO bankpassen, toebehorende aan Fa. [naam bedrijf B.V. 3] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking;
3.
omstreeks de periode van 8 oktober 2015 tot 9 oktober 2015 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen geldbedragen (totale waarde 19.000 euro), toebehorende aan Fa. [naam bedrijf B.V. 3] , waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
5.
op 8 oktober 2015 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen in buitenlandse valuta en andere gelden, toebehorende aan Fa. [naam bedrijf 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking;
7.
op 22 februari 2016 te Maasdijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand van Fa. [naam bedrijf 3] (perceel [adres 5] ) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan Fa. [naam bedrijf 3] , en zich daarbij de toegang tot voornoemd perceel te verschaffen door middel van braak, naar voornoemd pand zijn toegegaan en de voordeur van het pand hebben geforceerd en dat pand hebben betreden en de bureaulades van het bedrijf hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8.
op 22 februari 2016 te Maasdijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand van Fa. [naam bedrijf 4] (perceel [adres 6] ) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan Fa. [naam bedrijf 4] , en zich daarbij de toegang tot voornoemd perceel te verschaffen en die weg te nemen goederen en gelden van hun gading onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, naar voornoemd pand zijn toegegaan en de toegangsdeur hebben geflipperd en een deur van het bedrijfspand en lades hebben opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.
op 18 januari 2016 te Maasdijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (totale waarde 11.620,75 euro), toebehorende aan Fa. [naam bedrijf 5] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking;
11.
omstreeks 12 september 2015 te Wateringen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis met inhoud en een geldbedrag van 8.000 euro, toebehorende aan Fa. [naam bedrijf 6] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.