3.3Ingevolge artikel 3 van de Verordening is belastingplichtig degene die op of in binnen de gemeente gelegen voor een ieder toegankelijk water de vermakelijkheid verschaft, organiseert of de gelegenheid daartoe biedt of op wiens naam of voor wiens verantwoordelijkheid de vermakelijkheid plaatsvindt.
4. Eiseres betoogt dat haar activiteiten niet onder het begrip vermakelijkheden in de zin van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet en artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening vallen. Eiseres leidt uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:1689) in de zaak Ocean Diva af dat zij niet kan worden aangemerkt als belastingplichtig omdat zij de passagiers niet fysiek rondvaart, noch op een werktuigelijke manier vermaak aanbiedt. Eiseres verhuurt alleen sloepen en stelt deze ter beschikking aan de huurder. Het aantal gebruikers van een gehuurde sloep is voor eiseres niet controleerbaar en de gedragingen van de gebruikers op de sloep zijn dat evenmin. Het staat de huurders vrij om zelf de route te bepalen. Eiseres betaalt voor alle sloepen binnenhavengeld en betaalt leges voor de aanlegsteiger. Daarnaast worden de sloepen in veel gevallen gehuurd door Amsterdammers die voor de onderhoud van de Amsterdamse wateren al worden belast via waterschapsbelasting. Voor wat betreft het btw-tarief heeft de Belastingdienst geconcludeerd dat geen sprake is van het vervoer van personen per schip als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting en geldt voor eiseres daarom het algemene btw-tarief van 21% . Dat wijst volgens eiseres op meten met twee maten. 5. Volgens verweerder zijn de activiteiten van eiseres aan te merken als een vermakelijkheid in de zin van de Verordening en is eiseres belastingplichtig in de zin van de Verordening. Het is voor eiseres wel mogelijk om aan te geven hoeveel personen gemiddeld per boeking op een sloep aanwezig zijn. De verplichting tot het betalen van binnenhavengeld en vermakelijkheidsretributie hebben een verschillende juridische grondslag in de Gemeentewet en berusten op verschillende gemeentelijke verordeningen. Ook de waterschapsbelasting kent een eigen juridisch regime en ziet op verhaal van kosten die het waterschap maakt bij de uitoefening van zijn wettelijke taken. Deze heffingen kunnen naast elkaar bestaan. Verweerder verwijst naar de raadsvoordracht van 20 oktober 1994 waaruit volgt dat de vermakelijkheidsretributie ziet op directe en indirecte gemeentelijke kosten die verband houden met de mogelijkheid voor belastingplichtigen om vermakelijkheden te water te geven. Het is voor de heffing van de vermakelijkheidsretributie verder niet van belang of het gaat om (buitenlandse) toeristen of Amsterdammers. Ten slotte stelt verweerder dat het standpunt van de (rijks)belastingdienst inzake toepassing van het btw-tarief niet afdoet aan de belastingplicht op grond van de Verordening.
6. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de bestreden naheffingsaanslagen over de jaren 2011 en 2012 niet in geschil is. Partijen verschillen van mening over de vraag of voor de activiteiten van eiseres vermakelijkheidsretributie verschuldigd is.
7. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Ocean Diva volgt dat het verblijf aan boord van een al dan niet varend schip op zich reeds een vermakelijkheid vormt. Mede onder verwijzing naar deze uitspraak, is de rechtbank verder van oordeel dat deze vermakelijkheid door eiseres als exploitant van de sloepen bedrijfsmatig wordt gegeven. Aldus is sprake van een belastbaar feit als bedoeld in artikel 2 van de Verordening. Verder volgt uit artikel 3 van de Verordening dat eiseres, als degene die de vermakelijkheid verschaft, organiseert of de gelegenheid daartoe biedt, wordt aangemerkt als belastingplichtige. Eiseres verschaft de vermakelijkheid of biedt daartoe in ieder geval de gelegenheid door de sloepen te verhuren. Dat de sloepen onbemand, zonder schipper worden verhuurd en/of dat geen sprake is van rondvaartboten maakt het vorengaande niet anders. Uit de bepalingen van de Verordening of de toelichting daarbij volgt immers niet dat deze uitsluitend ziet op rondvaartbedrijven of op andere categorieën passagiersvervoer. Ook uit de omstandigheid dat het aantal gebruikers van een sloep volgens eiseres oncontroleerbaar is, volgt niet dat eiseres niet belastingplichtig is conform de Verordening. Overigens dient een huurder bij de reservering aan te geven met hoeveel personen de boot zal worden gebruikt. De hoogte van de opgelegde naheffingsaanslagen is, zoals hiervoor overwogen, ook niet in geschil. Het beroep van eiseres kan in zoverre niet slagen.
8. Eiseres betwist de verbindendheid van de Verordening. Zij bestrijdt dat verweerder kosten maakt ten behoeve van haar activiteiten. Eiseres betaalt voor alle sloepen binnenhavengelden en leges voor de aanlegsteiger en draagt zo reeds bij aan de kosten die de gemeente maakt voor water-, oever- en kadebeheer. Van overige kosten van verweerder is volgens eiseres geen sprake. Eiseres bespaart de gemeente juist kosten, omdat zij gebruik maakt van sloepen die elektrisch varen en daardoor minder schade veroorzaken. Eiseres heeft in dit verband gewezen op het beleid van verweerder om het delen van boten te stimuleren boven het bezit daarvan.
9. Volgens verweerder is, onder verwijzing naar de raadsvoordracht van 20 oktober 1994 bij de Vaststelling van de Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water, sprake van aanzienlijke kosten van de gemeente, zoals speciaal toezicht, extra baggeren, stadsilluminatie, parkeerplaatsen, extra onderhoud en verfraaiing van openbare ruimte. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de vermakelijkheidsretributie slechts een fractie van deze kosten financiert en daarnaast niet kostendekkend hoeft te zijn.
10. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF3283), dat een gemeente moet aantonen dat zij lasten heeft ter zake van een door de gemeente tot stand gebrachte of in stand gehouden voorziening waarvan een vermakelijkheid profiteert, maar dat zij niet behoeft aan te geven welk bedrag van die lasten is toe te rekenen aan de te belasten vermakelijkheid. Ook voorzieningen van algemene aard kunnen in aanmerking worden genomen, mits de vermakelijkheid daarvan profijt heeft. De rechtbank stelt vast dat door eiseres niet is betwist dat de gemeente kosten maakt die enerzijds specifiek met het gebruik van de waterwegen te maken hebben en anderzijds voorzieningen betreffen die in verband staan met of gemaakt worden mede ten behoeve van het toerisme en waarvan organisatoren van en deelnemers aan vermakelijkheden te water profiteren. Verweerder heeft deze kosten naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aangetoond. Het beroep van eiseres faalt in zoverre. 11. De stelling van eiseres dat zij dubbel wordt belast door toepassing van het hoge btw-tarief voor de omzetbelasting staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan heffing van de vermakelijkheidsretributie op grond van de Verordening in de weg. De omstandigheid dat de verhuur van een sloep voor de omzetbelasting kennelijk niet is aan te merken als het vervoer van personen per schip als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968, heeft dan ook geen gevolgen voor de belastingplicht van eiseres op grond van artikel 3 van de Verordening. Het gaat immers om verschillende wettelijke regimes met andere criteria. Verder heeft de heffing van binnenhavengeld op grond van Binnenhavengeldverordening Pleziervaart betrekking op een ander belastbaar feit dan dat op grond van de Verordening. Hetzelfde geldt voor de heffing van waterschapsbelasting op grond van de Waterschapswet. Deze beroepsgronden van eiseres falen eveneens.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding.