ECLI:NL:RBAMS:2016:7126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
13/730054-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en training voor terroristische misdrijven met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereiding van en training voor terroristische misdrijven, waaronder wapenbezit en opruiing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft voorbereid op aansluiting bij de terroristische organisatie IS in Syrië. Dit bleek uit zijn uitingen over het willen strijden in Syrië, het verzamelen van outdoor spullen en het zoeken naar informatie over wapens. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, in overweging genomen en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.M. Beg, gehoord. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van terroristische misdrijven, maar heeft hem vrijgesproken van opruiing. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, evenals het belang van bescherming van de maatschappij. Uiteindelijk is er een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 14 maanden, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van bepaalde in beslag genomen voorwerpen bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730054-14 (Promis)
Datum uitspraak: 1 november 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] en aldaar thans verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 september 2015, 31 maart 2016, 1 september 2016 en 18 oktober 2016. Op de terechtzitting van 1 september 2016 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.M. Beg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzittingen van 23 september 2015 en 31 maart 2016 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van en training voor terroristische misdrijven, wapenbezit en opruiing.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft bepleit dat de tenlastelegging voor wat betreft het onderdeel “(hak)bijl” in het onder 1, eerste, tweede en derde alternatief, telkens onder e, ten laste gelegde onvoldoende duidelijk is. Het zou de verdediging niet duidelijk zijn op welke bijl de tenlastelegging ziet, om welke reden de dagvaarding partieel nietig zou moeten worden verklaard. De rechtbank verwerpt dat verweer. De term (hak)bijl is voldoende specifiek en concreet om te kunnen gelden als feitelijke omschrijving. De tenlastelegging is dan ook duidelijk en de – gehele – dagvaarding is geldig.
3.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Volgens de raadsman dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het thans aan verdachte ten laste gelegde reeds via bestuursrechtelijke weg is bestraft, althans dat het innemen van het paspoort voor verdachte ‘voelt’ als een straf en dat strafrechtelijke vervolging dus in strijd zou zijn met het
ne bis in idem-beginsel. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een vergelijking gemaakt met de alcoholslot-jurisprudentie.
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en overweegt daartoe als volgt.
De inname en het vervallen verklaren van het paspoort van verdachte is een bestuursrechtelijke maatregel gericht op voorkoming van uitreizen door personen die met terrorisme in verband zijn gebracht. Ofschoon deze aard van de maatregel aldus de bewegingsvrijheid van de betrokkene beperkt, is deze niet zo zwaar dat de maatregel moet worden aangemerkt als een maatregel gebaseerd op een
criminal charge, in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Dat verdachte de maatregel desondanks ervaart als een sanctie, doet daar niet aan af. Door die preventieve maatregel is verdachte immers slechts in beperkte mate in zijn bewegingsvrijheid beperkt nu hij zich in Nederland vrij kan bewegen. Overigens beschikt hij nog steeds over een identiteitskaart waarmee ook naar een aantal landen buiten Nederland kan worden gereisd. Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat de onderhavige strafrechtelijke vervolging van verdachte niet in strijd is met het
ne bis in idem-beginsel. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
3.3.
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Het bewijs

4.1.
Overwegingen ten aanzien van ‘ [persoon 1] ’
De raadsman heeft primair verzocht de behandeling van de zaak nogmaals aan te houden om ‘ [persoon 1] ’ als getuige te horen. De rechtbank wijst dat verzoek af. Op de terechtzitting van 1 september 2016 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen omdat niet aannemelijk is dat ‘ [persoon 1] ’ binnen een redelijke termijn kan worden gehoord. Daaraan ligt ten grondslag de onmogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om de identiteit van ‘ [persoon 1] ’ te achterhalen: er was op 1 september 2016 te weinig informatie over hem bekend. Die stand van zaken is ongewijzigd gebleven. De rechtbank ziet dan ook geen reden om haar eerdere beslissing te herzien. Het verzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien ‘ [persoon 1] ’ niet zal worden gehoord, bewijsuitsluiting moet volgen ten aanzien van alles wat ‘ [persoon 1] ’ heeft ingebracht, omdat het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden. De rechtbank kan de raadsman hierin niet volgen. De informatie die door ‘ [persoon 1] ’ is ingebracht en als bewijs zou kunnen gelden, betreft geen belastende (getuigen)verklaringen van ‘ [persoon 1] ’ maar afschriften van chatgesprekken tussen ‘ [persoon 1] ’ en verdachte. Verdachte heeft verklaard inderdaad met ‘ [persoon 1] ’ te hebben gechat en de inhoud van de chatgesprekken komt in grote mate overeen met andere bewijsmiddelen in het dossier. Het verweer gaat daarom niet op en wordt verworpen.
Voorts heeft de raadsman de woorden ‘uitlokking door [persoon 1] ’ in de mond genomen. De rechtbank beschouwt deze woorden, onder meer vanwege het ontbreken van enig door de raadsman daaraan verbonden rechtsgevolg, niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en gaat hier om die reden aan voorbij.
4.2.
Overwegingen ten aanzien van de verklaring van verdachte
Verdachte, destijds 23 jaar, is op 31 juli 2014 buiten aanwezigheid van een advocaat verhoord door de politie. Voorafgaand aan dat verhoor is verdachte gewezen op het recht om een advocaat te consulteren. Van dat recht heeft verdachte ook gebruik gemaakt. Het recht op bijstand ten tijde van het verhoor geldt ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608, eerst per 1 maart 2016. Ten tijde van het verhoor van verdachte door de politie was het recht op bijstand bij het verhoor dus nog niet van kracht. Uit de beschikbare informatie blijkt niet van een zodanig kwetsbare verdachte dat verhoor buiten aanwezigheid van een advocaat ontoelaatbaar was. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van verdachte dus bruikbaar voor het bewijs.
4.3.
Ten aanzien van het onder 1, eerste, tweede en derde alternatief, ten laste gelegde
Over het onder 1, eerste alternatief, ten laste gelegde merkt de rechtbank op dat zij begrijpt dat klaarblijkelijk is bedoeld op de voet van artikel 289a, tweede lid, Sr in verbinding met artikel 96, tweede lid, Sr de voorbereiding en/of bevordering van moord of doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk ten laste te leggen.
4.3.1.
Bewijsmiddelen
“…”
4.3.2.
Waardering van het bewijs
De rechtbank beoordeelt telkens per feitelijkheid of deze voldoet aan de delictsomschrijving van het betreffende strafbare feit en concludeert dat uitsluitend de volgende feitelijkheden beantwoorden aan de bestanddelen van respectievelijk artikel 96, tweede lid, 46 en 134a Sr.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbereiding op de voet van artikel 96, tweede lid, Sr: e, h, i en j.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbereiding en/of bevordering op de voet van artikel 46 Sr: e, f en j.
Ten aanzien van de ten laste gelegde training op de voet van artikel 134a Sr: k en l.
Gedachtegoed
Inleidend merkt de rechtbank op dat bepaalde feitelijkheden naar het oordeel van de rechtbank weliswaar niet kunnen gelden als voorbereidings-, bevorderings- of trainingshandelingen zoals in de wet omschreven, maar dat die feitelijkheden wel kunnen bijdragen aan het bewijs voor het opzet of het oogmerk van verdachte doordat die feitelijkheden het gedrag van verdachte inkleuren. Immers, ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding of training opleveren, kan uit de combinatie van al deze handelingen tezamen het oogmerk of het opzet van verdachte worden afgeleid. Het gedachtegoed van verdachte kan bij de duiding van dit geheel mede een rol spelen.
Daadwerkelijk vertrek
Vast staat dat verdachte meermalen ten overstaan van meerdere personen heeft geuit dat hij naar Syrië wilde gaan. Ook heeft hij enkele keren kenbaar gemaakt dat hij daar wilde strijden.
Het verweer dat die uitingen van verdachte niet dienen te worden meegenomen in de bewijswaardering, omdat verdachte door gedragskundigen verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, wordt verworpen. Er is geen reden om aan te nemen dat het verdachte ontbrak aan opzet op het doen van die uitingen. Volgens vaste jurisprudentie kan daarvan slechts sprake zijn indien het verdachte
aan elk inzichtin de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat is in deze zaak niet aan de orde.
Dat wat verdachte gedurende het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting als redenen voor zijn uitingen over een gewenst vertrek naar Syrië en deelname aan de strijd aldaar heeft opgegeven, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde. Daarvoor is het volgende van belang. Verdachte heeft wisselend verklaard, namelijk ten aanzien van waar hij heen wilde gaan, de reden voor het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid outdoor spullen en de reden dat hij de suggestie heeft gewekt of ronduit heeft gezegd dat hij voor IS wilde gaan vechten in Syrië. Wilde verdachte tijdens een politieverhoor nog op vakantie naar Syrië, zijn laatste, eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring was dat hij dat – meer dan eens en tegen verschillende personen – heeft gezegd omdat hij op zoek was naar onderdak. De verklaringen zijn onlogisch, niet passend bij het geheel aan gebleken uitingen en bovendien inconsistent. Geconfronteerd met het feit dat hij contact had gehad met een persoon die zich vermoedelijk in Raqqa bevond, antwoordde verdachte ter terechtzitting slechts dat hij zich dat niet meer kon herinneren. Op de vraag waarom hij aan die persoon had gevraagd ‘komen jullie me ophalen’ volgde evenzeer een weinig verhelderend antwoord. De redenering van verdachte dat hij via deze weg een tijdelijk noodverblijf heeft proberen te regelen omdat hij op straat zou komen is onnavolgbaar.
Bij gebrek aan een ook maar enigszins geloofwaardig scenario van de zijde van verdachte over de reden voor zijn uitingen over een vertrek naar Syrië om daar te vechten aan de kant van IS, neemt de rechtbank de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier tot uitgangspunt. Daaruit leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte heeft – zoals gezegd – tegenover verschillende personen, die hij ‘broeder’, ‘akhi’, noemde, geuit dat hij naar Syrië wilde en dat hij jihad wilde. In antwoord op een vraag in het berichtenverkeer of hij naar JN (de rechtbank begrijpt Jabhat al-Nusra) of ISIS wilde, gaf verdachte aan ‘ISIS’. Daarnaast bezat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid materiaal waarin het Jihadistisch gedachtegoed wordt besproken of verheerlijkt en heeft verdachte gezocht naar informatie over – onder meer – IS(IS), wapens, de strijd in Syrië en de zelfbenoemde khalifa van het Islamitisch kalifaat, [persoon 2]
. De in de chatgesprekken besproken reisroute naar Turkije, Gaziantep, en vandaaruit naar Syrië onderschrijft dit alles
Verder is bij verdachte een verzameling outdoor spullen aangetroffen. Gelet op de chatgesprekken waarin verdachte een ‘broeder’ vraagt om een ‘lijstje’, de mails met daarin lijstjes, een soort
to do lists,waarin veel van de aangetroffen (outdoor) goederen zijn opgesomd en het onderzoek dat verdachte blijkens zijn zoekslagen heeft gedaan naar die goederen, zijn die outdoor spullen verzameld ten behoeve van een daadwerkelijk vertrek. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de goederen zijn gekocht met het oog op zijn aanstaande dakloosheid acht de rechtbank ongeloofwaardig. Reeds vanwege de inhoud van de chatgesprekken, maar ook gezien soort en aantallen van de goederen.
Op grond van de genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte daadwerkelijk van plan was om (via Turkije) naar Syrië te vertrekken en daar aan de zijde van IS bij te dragen aan de gewelddadige jihad.
Ten aanzien van de voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven (eerste alternatief/cumulatief)
De vraag die voorligt is of de bewezen geachte gedragingen door verdachte zijn verricht met het oogmerk de ten laste gelegde misdrijven voor te bereiden.
IS is een terroristische organisatie en dat was ten tijde hier van belang algemeen bekend. De terroristische organisatie IS streeft door middel van gruwelijkheden, waaronder geweld tegen personen en goederen, naar het zaaien van angst en het ontwrichten van samenlevingen. Het kan niet anders zijn dan dat dit gegeven, zeker gelet op verdachtes zoekslagen op het internet en zijn reacties op bijvoorbeeld een bericht van ‘ [persoon 1] ’ over ‘onthoofdingen’, ook bij hem bekend was. Verdachte heeft op verschillende momenten geuit dat hij aan die strijd wilde bijdragen. Immers wilde hij ‘zo snel mogelijk’ naar Syrië voor jihad. Tijd, plaats en wijze van uitvoering van de door hem voorgenomen strijd kunnen dan ook voldoende concreet worden vastgesteld. De strijd die IS voert, gaat onvermijdelijk gepaard met het zaaien van dood en verderf. Daarom is het plegen van moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk inherent aan deelname aan die strijd. Verdachte heeft het aansluiten bij IS niet alleen als idee of plan gehad. Hij heeft onder meer outdoor spullen gekocht, waarvan de rechtbank vaststelt dat deze bedoeld waren om in Syrië te gebruiken. Zoals hij zelf zei bij de aanschaf van de kniebeschermers: deze waren ‘voor het echie’. Hij heeft aan zichzelf gelegenheid (door ontslag te nemen), middelen (waaronder €1.850,- contant) en inlichtingen (hoe daar te geraken en hoe een AK 47 te bouwen) verschaft.
Daarmee staat vast dat verdachte het oogmerk had op een zodanig geconcretiseerde moord of doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk, welke hij aan het voorbereiden was, zodat dit alternatief/cumulatief voorbereiding ex artikel 96 lid 2 Sr, bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het bestanddeel deelneming aan een criminele terroristische organisatie (tweede en derde alternatief/cumulatief)
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. IS wordt in internationaal verband aangemerkt als een terroristische organisatie. Deelneming aan IS, levert dan ook deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr op.
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een dergelijke organisatie kan strafbaar zijn. Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
In dat verband als strijder optreden, houdt zonder meer in dat er opzet is op de onder 1, tweede en derde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde misdrijven, met uitzondering van het plegen van een aanslag op het leven van een bevriend staatshoofd. Anders dan de overige misdrijven genoemd in art 140a Sr, is er geen aanknopingspunt in het dossier noch in openbare bronnen dat IS een dergelijke aanslag tot oogmerk heeft.
Voorbereiding ex artikel 46 Sr
Voorbereiding zoals bedoeld in artikel 46 Sr is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
Verdachte heeft outdoor spullen, een contant geldbedrag van € 1.850,- en bestanden en gegevens/informatiedragers met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap opzettelijk voorhanden gehad. Dit zijn geen voorwerpen of informatiedragers waarvan zonder meer vaststaat dat deze zijn bestemd tot het begaan van de ten laste gelegde misdrijven, noch dat verdachte deze om die reden voorhanden had. Echter, de combinatie van die voorwerpen, in onderlinge samenhang bezien met de door verdachte geuite wens om naar Syrië te gaan om aldaar aan de zijde van IS te strijden, maakt dit anders. De andere bewezen geachte feitelijkheden (sub a t/m d en g t/m i) kleuren deze reden van het voorhanden hebben van de onder sub e, f en j genoemde voorwerpen en informatiedragers in. Het geheel aan gedragingen rechtvaardigt de conclusie dat verdachte de ten laste gelegde – kort gezegd – brandstichting, moord, doodslag, deelneming aan een terroristische organisatie en vernieling van een gebouw, die gepaard gaan met deelname aan de strijd in Syrië aan de zijde van IS, heeft voorbereid door het voorhanden hebben van de daartoe bestemde voorwerpen en informatiedragers. De rechtbank acht het onder 1, tweede alternatief, ten laste gelegde in zoverre dan ook bewezen.
Training
Ter uitvoering van het artikel 7 van het Verdrag van Warschau (Council of Europe Convention on the Prevention of Terrorism, CETS nr. 196 van 16 mei 2005, in werking getreden op 1 juni 2007) is in artikel 134a Sr strafbaar gesteld – kort gezegd – het meewerken (als trainer) en het deelnemen (als getrainde) aan trainingen voor terrorisme. Training wordt in dit verband omschreven als “het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken”. De training kan ook plaatsvinden door middel van het internet (als virtueel trainingskamp), via individuele lessen dan wel in groepsverband. Daarbij kan het gaan om de verwerving van fysieke vaardigheden of het opdoen van intellectuele kennis. Voorts kan de training plaatsvinden via zowel persoonlijk contact als door raadpleging van het internet of ander ‘lesmateriaal’. In dit laatste geval, waarbij sprake is van een vorm van ‘zelfstudie’, zal het oordeel of gesproken kan worden van training mede afhangen van (1) de feitelijke vaststellingen ten aanzien van het type geraadpleegde materiaal, (2) de eventuele samenhang van geraadpleegd materiaal en onder omstandigheden (3) de frequentie van de raadpleging. Degene die training volgt, moet de bedoeling of het kwalijk oogmerk hebben die kennis of vaardigheden te verwerven ten behoeve van het plegen van een terroristisch misdrijf. Niet alleen moet sprake zijn van willens en wetens informatie vergaren met als doel het plegen van een terroristisch misdrijf, maar tevens is vereist dat er sprake is van een concreet doel. Derhalve moet aantoonbaar zijn en bewezen worden welk misdrijf de verdachte voor ogen stond waarvoor hij de kennis en vaardigheden heeft verworven. Voorts moet het daarbij gaan om één van de misdrijven zoals die limitatief zijn omschreven in de artikelen 83 en 83b Sr.
Reeds eerder is vastgesteld dat verdachte naar Syrië wilde gaan om aldaar aan de zijde van IS te strijden en dat het optreden als IS-strijder in Syrië met zich brengt dat de strijder opzet heeft op verschillende misdrijven, waaronder de misdrijven – kort gezegd – brandstichting, moord, doodslag, deelneming aan een terroristische organisatie en vernieling van een gebouw, die onder 1, derde alternatief/cumulatief, zijn ten laste gelegd. Verdachte heeft twee gedragingen verricht die uitdrukkelijk zien op het strijden voor IS in Syrië, namelijk het zoeken naar een AK-45 en
how to build an AK-47. Uit het geheel van de bewezen geachte feitelijkheden en de overige omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder datgene dat is aangetroffen op de gegevensdragers die verdachte voorhanden had, leidt de rechtbank af dat verdachte die informatie heeft vergaard met het kwalijke oogmerk op het plegen van de ten laste gelegde terroristische misdrijven. De rechtbank acht de onder 1, derde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde training voor terrorisme dan ook bewezen.
Het ten laste gelegde bezoeken van de website van Basic Fit is zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, die evenwel ontbreken, van een zo alledaags karakter dat het noch kan worden geschaard onder het verwerven van fysieke vaardigheden, noch onder het opdoen van kennis, dat in enige relatie staat tot terrorisme. Die gedraging kan evenmin bijdragen aan het bewijs voor het terroristisch oogmerk van verdachte. Die gedraging zal daarom uit de bewezenverklaring worden gestreept.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank het onder 1, eerste, tweede en derde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde cumulatief bewezen.
4.4.
Ten aanzien van het onder 1, vierde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde (voorhanden hebben wapens)
De rechtbank grondt haar overwegingen en conclusies op de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier en het ter terechtzitting verhandelde, in het bijzonder de volgende wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen bevinden zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De rechtbank volstaat met een opsomming van de bewijsmiddelen nu verdachte het onder 1, vierde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde niet ontkent en daaromtrent geen bewijsverweren zijn gevoerd.
1.
De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2016.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant AOT-DH 102 van 2 augustus 2014 (doorgenummerde pagina 150).
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant T357 van 4 augustus 2014 (doorgenummerde pagina’s 151-152).
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant T357 van 4 augustus 2014 (doorgenummerde pagina’s 153-154).
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook het onder 1, vierde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde bewezen.
4.5.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De onder 2 ten laste gelegde uitingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als geschriften of afbeeldingen waarin tot enig, al dan niet specifiek te benoemen, strafbaar feit wordt opgeruid. Immers valt niet in te zien hoe deze uitingen rechtstreeks in verband kunnen worden gebracht met het opwekken van de gedachte om enig strafbaar feit te plegen of gewelddadig op te treden tegen het openbaar gezag. De onder sub c ten laste gelegde afbeelding is bovendien niet verspreid, maar uitsluitend in het bezit van verdachte geweest.
Het onder 2 ten laste gelegde is dus niet bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 juli 2014 te Amsterdam
met het oogmerk om de te plegen misdrijven omschreven in artikel 289 en 288a van het Wetboek van Strafrecht voor te bereiden
  • middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich heeft getracht te verschaffen en
  • voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft verdachte
zich middels chatberichten geuit over zijn wens zich te begeven (via Turkije) naar Syrië en informatie gezocht en gevraagd over hoe te reizen naar Syrië en
zich middels chatberichten geuit dat hij wilde strijden in Syrië en/of Gaza en
op Facebook verwezen naar een terroristische organisatie en
middels (chat)berichten gezocht naar personen en/of broeders die hem voor 15 dagen onderdak konden geven alvorens hij zou afreizen naar Syrië en
en reisuitrusting en/of outdoorspullen voorhanden gehad en aangeschaft waaronder stevige bergschoenen en camouflagekleding en kampeergoederen en Combat kniebeschermers en een bijl en messen en
een geldbedrag van 1.850 euro cash voorhanden gehad en
zijn baan opgezegd per 30 juli 2014 en
informatie gezocht over vluchten richting Turkije op de internetsite van Transavia en vliegtickets.nl en
websites bezocht en op internet gezocht naar informatie en video’s en afbeeldingen over de strijd in Syrië en Irak en/of het Islamitisch Kalifaat en
documenten en geschriften en afbeeldingen en bestanden en gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap waaronder audiobestanden met liederen over de Jihadstrijd
en
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 juli 2014 te Amsterdam
opzettelijk, ter voorbereiding van de te plegen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
  • opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of
  • moord en/of
  • doodslag en/of
  • deelnemen aan een organisatie (ISIS) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Sr) en/of
  • opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is,
zich middels chatberichten geuit over zijn wens zich te begeven (via Turkije) naar Syrië en informatie gezocht en gevraagd over hoe te reizen naar Syrië en
zich middels chatberichten geuit dat hij wilde strijden in Syrië en/of Gaza en
op facebook verwezen naar een terroristische organisatie en
middels (chat)berichten gezocht naar personen en/of broeders die hem voor 15 dagen onderdak konden geven alvorens hij zou afreizen naar Syrië en
en reisuitrusting en/of outdoorspullen voorhanden gehad en aangeschaft waaronder stevige bergschoenen en camouflagekleding en kampeergoederen en Combat kniebeschermers en een bijl en messen en
een geldbedrag van 1.850 euro cash voorhanden gehad en
zijn baan opgezegd per 30 juli 2014 en
informatie gezocht over vluchten richting Turkije op de internetsite van Transavia en vliegtickets.nl en
websites bezocht en op internet gezocht naar informatie en video’s en afbeeldingen over de strijd in Syrië en Irak en/of het Islamitisch Kalifaat en
documenten en geschriften en afbeeldingen en bestanden en gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap waaronder audiobestanden met liederen over de Jihadstrijd
welke voorwerpen en/of informatiedragers, al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van die misdrijven;
en
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 juli 2014 te Amsterdam
opzettelijk
- kennis en vaardigheden heeft verworven,
tot het plegen van een terroristisch misdrijf, te weten
  • opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met een terroristisch oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (art 157 Sr) en/of
  • deelnemen aan een organisatie (ISIS) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Sr) en/of
  • moord met een terroristisch oogmerk (art. 289a Sr) en/of
  • opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen met een terroristisch oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (art. 170 Sr)
immers heeft verdachte
zich middels chatberichten geuit over zijn wens zich te begeven (via Turkije) naar Syrië en informatie gezocht en gevraagd over hoe te reizen naar Syrië en
zich middels chatberichten geuit dat hij wilde strijden in Syrië en/of Gaza en
op facebook verwezen naar een terroristische organisatie en
middels (chat)berichten gezocht naar personen en/of broeders die hem voor 15 dagen onderdak konden geven alvorens hij zou afreizen naar Syrië en
en reisuitrusting en/of outdoorspullen voorhanden gehad en aangeschaft waaronder stevige bergschoenen en camouflagekleding en kampeergoederen en Combat kniebeschermers en een bijl en messen en
een geldbedrag van 1.850 euro cash voorhanden gehad en
zijn baan opgezegd per 30 juli 2014 en
informatie gezocht over vluchten richting Turkije op de internetsite van Transavia en/of vliegtickets.nl en
websites bezocht en op internet gezocht naar informatie en video’s en afbeeldingen over de strijd in Syrië en Irak en/of het Islamitisch Kalifaat en
op 8 juni 2014 de website van wapenhandel [naam] heeft bezocht en
op 8 juni 2014 via Google meermalen heeft gezocht op de zoekterm Ak 45 en
op 9 juni 2014 een website how to build an AK47 heeft bezocht en
op 9 juni 2014 websites heeft bezocht waar onderdelen van het machinegeweer AK47 worden verkocht en
documenten en geschriften en afbeeldingen en bestanden en gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap waaronder audiobestanden met liederen over de Jihadstrijd
en
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 juli 2014 te Amsterdam wapens van categorie IV, te weten een bijl, merk 101 ink., en een mes, merk Fosco, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het onder 1, eerste, tweede en derde alternatief, bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht het onder 1, vierde alternatief, bewezen geachte niet strafbaar, omdat ten laste is gelegd het
voorhanden hebbenvan wapens van categorie IV, terwijl de wet uitsluitend het
dragenvan wapens van categorie IV strafbaar stelt. Het onder 1, vierde alternatief, bewezen geachte kan dus niet als een strafbaar feit worden aangemerkt. Verdachte zal ten aanzien daarvan worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 63 dagen, zijnde gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 13 maanden met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Door de raadsman is geen uitdrukkelijk strafmaatverweer gevoerd. Wel is door de verdediging tijdens het strafproces herhaaldelijk gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder die in de zomer van 2014.
Tijdsverloop
Voor wat betreft het tijdsverloop geldt als uitgangspunt dat de behandeling van een strafzaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De redelijke termijn van berechting vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat in ieder geval de inverzekeringstelling als een zodanige handeling dienen te worden aangemerkt. Verdachte is in verzekering gesteld op 31 juli 2014. De rechtbank doet uitspraak in deze zaak op 1 november 2016 ofwel twee jaren, drie maanden en één dag na aanvang van de redelijke termijn van berechting. Het tijdsverloop in de onderhavige zaak is echter niet zozeer te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak of de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, maar in belangrijke mate aan de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Om die reden kan niet gezegd worden dat de totale duur van de berechting zodanig is dat een inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM moet worden aangenomen.
Aard en ernst van de feiten
Ten aanzien van het bewezen geachte overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zich voorbereid op aansluiting bij IS in Syrië om als strijder op te treden. Hij heeft daartoe informatie gezocht over het gewelddadig jihadistisch gedachtegoed, bij verschillende personen hulp gezocht om in het strijdgebied te geraken, kennis vergaard over wapens en een aanzienlijke hoeveelheid outdoor spullen voor zijn verblijf in Syrië verzameld. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte daadwerkelijk zou gaan vertrekken, houdt de rechtbank er rekening mee dat het zover niet is gekomen. Bewezen zijn twee vormen van vormen van voorbereiding, die elkaar overlappen, en training. De training is beperkt gebleven tot het zoeken op internet. Ook dat weegt de rechtbank mee.
Aan de andere kant heeft verdachte zich voorbereid op dat vertrek en de aansluiting bij IS. Dat is een terroristische organisatie die een gewapende strijd voert waarin dagelijks gruweldaden worden verricht, mensenrechten grof en op grote schaal worden geschonden en onschuldigen en hun vrijheden worden onderdrukt of anderszins geweld worden aangedaan. Die gewapende strijd verspreidt zich, op aanmoediging van IS, over een groot deel van de wereld, zo leert het snel gestegen aantal locaties waarop aanslagen uit naam van IS worden gepleegd. Kennelijk hebben IS en die gewapende strijd een verontrustende aantrekkingskracht op jonge mannen zoals verdachte. Immers, verdachte heeft de bewezen geachte feiten begaan, kort na het uitroepen van het kalifaat door IS.
Terrorisme en terroristische organisaties bedreigen fundamentele universele vrijheden als het recht op leven, het recht op vrijheid van gedachten en het recht op vrijheid van geloof. De rechtbank is gehouden die vrijheden, de rechtsstaat en de maatschappij te beschermen.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen daarom een langdurige gevangenisstraf. Dat blijkt ook uit de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in eerdere, gelijksoortige zaken.
Persoon van verdachte
Verdachte is door de geraadpleegde deskundigen (M.F. Raven, psycholoog, in een rapport van 18 oktober 2014; A.E. Grochowska, psychiater, in een rapport van 20 oktober 2014; D. Wentink, reclasseringsmedewerker, in een rapport van 20 november 2014 en ter terechtzitting van 1 september 2014) omschreven als een psychisch en sociaal kwetsbare jongeman, die in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde in een depressie is geraakt. Er zijn aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek in de zin van identiteitsproblematiek, een instabiel zelfbeeld en gebrekkige autonomie. Ten tijde van het ten laste gelegde waren bovengenoemde depressie en persoonlijkheidsproblematiek aanwezig. Verdachte was door zijn problematiek in mindere mate in staat om zijn situatie te overzien en adequate gedragskeuzes te maken. Om die reden is door zowel de psycholoog als de psychiater geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt die conclusies over, nu deze goed zijn onderbouwd. Ook neemt de rechtbank de overige bevindingen van de deskundigen mee in de strafoverweging.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld noch dat hij eerder voor dergelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In de situatie van verdachte is sinds de pleegdatum een en ander veranderd. Verdachte heeft ruim twee maanden gedetineerd gezeten. Op 18 oktober 2014 is de voorlopige hechtenis opgeheven. Daarna is hij door de reclassering in een wederzijds vrijwillig kader begeleid. Die begeleiding is door de reclassering uiteindelijk stopgezet vanwege een gebrek aan financiering. Op dit moment wordt verdachte via de gemeente geholpen. Hij werkt hieraan vrijwillig mee en geeft aan er baat bij te hebben. Er is inmiddels huisvesting voor hem gerealiseerd en hij wordt naar werk toegeleid. De relatie met zijn moeder en broers is tijdelijk verbeterd, maar sinds de terugkomst van zijn vader naar Nederland, is het contact wederom verbroken. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting begrijpt de rechtbank dat verdachte nu (weer) enigszins geïsoleerd leeft. Hij heeft niet veel sociale contacten en gaat uitsluitend naar zijn stageplek en naar de moskee. Door het tijdsverloop sinds zijn vrijlating heeft verdachte kunnen laten zien dat zijn omstandigheden op veel gebieden zijn verbeterd, maar nog niet op alle relevante vlakken. Verdachte heeft verder aangegeven behoefte te hebben aan psychologische begeleiding, hiermee is naar hij ter terechtzitting heeft verteld de gemeente eveneens bezig.
Passende straf
Gelet op de samenloopbepalingen ziet de rechtbank, hoewel zij komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, geen reden om substantieel af te wijken van de strafeis. Die strafeis doet naar het oordeel van de rechtbank namelijk recht aan de huidige situatie.
Het volgen van de strafeis betekent dat een gevangenisstraf met een kort onvoorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, terwijl een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gezien de aard en ernst van het feitencomplex in lijn zou zijn met eerdere uitspraken. De rechtbank heeft niet enkel oog voor de belangen van verdachte maar ook van de samenleving. Het maatschappelijk belang is in belangrijke mate gediend bij voorkoming van recidive. Dat doel kan het best worden nagestreefd door resocialisatie en deradicalisering van verdachte. Dit deradicaliseringsproces lijkt reeds aan de gang te zijn en detentie zal dat proces hoogstwaarschijnlijk doorkruisen. Dat is een voor de rechtbank doorslaggevend argument om aan verdachte geen vrijheidsstraf op te leggen met een langer onvoorwaardelijk deel dan het voorarrest.
Ondanks dat het nu beter lijkt te gaan met verdachte, zijn er ook aanwijzingen dat hij nog niet geheel in staat is de ernst van zijn gedrag in te zien. Met name nu verdachte daarover geen openheid van zaken heeft gegeven en evenmin verantwoording heeft willen afleggen, rijst de vraag of hij het gewelddadig Jihadisme in de toekomst zal (blijven) afwijzen. Dat is zorgelijk. Te meer, nu de reclassering, bij monde van de heer Wentink kenbaar heeft gemaakt dat verdachte naar zijn oordeel ook ruim twee jaren na dato nog een kwetsbare indruk maakt en verdachte zelf heeft verklaard dat hij soms nog depressieve klachten heeft. Mede daarom, maar ook de aard van de feiten speelt daarbij een rol, zullen aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd ter terechtzitting van 1 september 2016 en een proeftijd van drie jaren worden verbonden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven die ernstig gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Terrorisme vormt een gevaar voor onze en andere samenlevingen en gaat onvermijdelijk gepaard met geweld tegen personen. De bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen rechtvaardigt de beslissing om af te wijken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging eerst een aanvang neemt na het onherroepelijk worden van een veroordeling.
In het bijzonder gezien de aard van de bewezen geachte feiten en mede gelet op de door de psychiater en psycholoog geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Met name de ernst van eventuele recidive, gezien de aard van de feiten, rechtvaardigt dat de rechtbank grote waarde hecht aan voorkoming van recidive. Daarom is de keuze voor onmiddellijke tenuitvoerlegging ter voorkoming van aantasting van de persoonlijke integriteit van anderen in dit concrete geval geëigend.
De rechtbank zal dan ook ambtshalve bevelen dat de in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden ex artikel 14c Sr en het door de reclassering uit te oefenen toezicht ex artikel 14d Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Beslag

De onder verdachte in beslag genomen voorwerpen zijn opgenomen op de aan de rechtbank overhandigde beslaglijst, gedateerd op 21 september 2016 (bijlage II). De beslaglijst is genummerd van 1 tot en met 14, 16 tot en met 21, 23 tot en met 30, 32 tot en met 38, 41, 42, 44 tot en met 48, 50 tot en met 69, 71, 72, 76 tot en met 104.
9.1.
Teruggave aan verdachte
De nog niet teruggegeven voorwerpen die op de beslaglijst zijn opgenomen onder nummers 2, 9, 10, 62, 66, 82 en 85 dienen aan verdachte te worden geretourneerd, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat er een relatie bestaat tussen die voorwerpen en de bewezen verklaarde feiten.
9.2.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen die op de beslaglijst zijn opgenomen onder nummers 1, 3 tot en met 8, 11 tot en met 14, 18 tot en 21, 23 tot en met 30, 32 tot en met 37, 41, 42, 44 tot en met 48, 50 tot en met 61, 63 tot en met 65, 67 tot en met 69, 72, 76 tot en met 79, 84, 86 tot en met 98, 102 en 103 behoren aan verdachte toe. De rechtbank beschouwt deze voorwerpen in gezamenlijkheid en in het licht van het bewezen geachte. Nu de bewezen geachte feiten met behulp van of met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid dan wel de voorwerpen tot het begaan van het bewezen geachte zijn bestemd of vervaardigd, gaat de rechtbank over tot verbeurdverklaring daarvan.
9.3.
Onttrekking aan het verkeer
De voorwerpen die op de beslaglijst zijn opgenomen onder nummers 16, 17, 38, 71, 80, 81, 83, 99, 100, 101 en 104 zijn aangetroffen in het onderzoek naar door verdachte begane misdrijven. De bewezen geachte feiten zijn met behulp van of met betrekking tot deze voorwerpen begaan of voorbereid dan wel de voorwerpen zijn tot het begaan van de bewezen geachte feiten bestemd of vervaardigd. De voorwerpen zijn daarnaast van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De voorwerpen dienen daarom te worden onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 46, 55, 57, 96, 134a, 140a, 157, 170, 287, 288a, 289 en 289a, van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 eerste en tweede cumulatief bewezen geachte:
eendaadse samenloop van
met het oogmerk om moord gepleegd met een terroristisch oogmerk of doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk voor te bereiden, middelen en inlichtingen tot het plegen van die misdrijven aan zich trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van die misdrijven
en
voorbereiding van opzettelijk brand stichten of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is of moord of doodslag of deelnemen aan een organisatie (ISIS) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Sr) of opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is of levensgevaar voor een ander te duchten is
ten aanzien van het onder 1 derde cumulatief bewezen geachte:
opzettelijk kennis en vaardigheden verwerven tot het plegen van terroristische misdrijven.
Verklaarthet onder 1 vierde cumulatief bewezen geachte niet strafbaar en ontslaat verdachte terzake daarvan van alle rechtsvervolging.
Verklaarthet overige bewezene strafbaar.
Verklaartverdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveeltdat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveeltdat het een gedeelte van deze straf, te weten
12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenniet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden:
Veroordeelde dient zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
Veroordeelde dient ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden;
Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:

4.Meldplicht

Veroordeelde dient zich na oproeping daartoe te melden bij Reclassering Nederland, [adres, te plaats] , en zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode te blijven melden, zo frequent en zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht, gedurende welke periode veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, in het bijzonder aanwijzingen met betrekking tot dagbesteding;

5.Meldplicht

Veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan een behandeling bij forensisch-psychiatrische polikliek De Waag of een soortgelijke instelling, voor zover en zolang de reclassering dit nodig acht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de deskundige en/of behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdrachtaan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveeltde
dadelijke uitvoerbaarheidvan de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht.
Gelast de teruggaveaan verdachte, [verdachte] , van de op de beslaglijst onder nummers 2, 9, 10, 62, 66, 82 en 85 opgenomen voorwerpen.
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder nummers 1, 3 tot en met 8, 11 tot en met 14, 18 tot en met 30, 32 tot en met 37, 41, 42, 44 tot en met 48, 50 tot en met 61, 63 tot en met 65, 67 tot en met 69, 72, 76 tot en met 79, 84, 86 tot en met 98, 102 en 103 opgenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder nummers 16, 17, 38, 71, 80, 81, 83, 99, 100, 101 en 104 opgenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2016.