4.3.2.Waardering van het bewijs
De rechtbank beoordeelt telkens per feitelijkheid of deze voldoet aan de delictsomschrijving van het betreffende strafbare feit en concludeert dat uitsluitend de volgende feitelijkheden beantwoorden aan de bestanddelen van respectievelijk artikel 96, tweede lid, 46 en 134a Sr.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbereiding op de voet van artikel 96, tweede lid, Sr: e, h, i en j.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbereiding en/of bevordering op de voet van artikel 46 Sr: e, f en j.
Ten aanzien van de ten laste gelegde training op de voet van artikel 134a Sr: k en l.
Gedachtegoed
Inleidend merkt de rechtbank op dat bepaalde feitelijkheden naar het oordeel van de rechtbank weliswaar niet kunnen gelden als voorbereidings-, bevorderings- of trainingshandelingen zoals in de wet omschreven, maar dat die feitelijkheden wel kunnen bijdragen aan het bewijs voor het opzet of het oogmerk van verdachte doordat die feitelijkheden het gedrag van verdachte inkleuren. Immers, ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding of training opleveren, kan uit de combinatie van al deze handelingen tezamen het oogmerk of het opzet van verdachte worden afgeleid. Het gedachtegoed van verdachte kan bij de duiding van dit geheel mede een rol spelen.
Daadwerkelijk vertrek
Vast staat dat verdachte meermalen ten overstaan van meerdere personen heeft geuit dat hij naar Syrië wilde gaan. Ook heeft hij enkele keren kenbaar gemaakt dat hij daar wilde strijden.
Het verweer dat die uitingen van verdachte niet dienen te worden meegenomen in de bewijswaardering, omdat verdachte door gedragskundigen verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, wordt verworpen. Er is geen reden om aan te nemen dat het verdachte ontbrak aan opzet op het doen van die uitingen. Volgens vaste jurisprudentie kan daarvan slechts sprake zijn indien het verdachte
aan elk inzichtin de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat is in deze zaak niet aan de orde.
Dat wat verdachte gedurende het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting als redenen voor zijn uitingen over een gewenst vertrek naar Syrië en deelname aan de strijd aldaar heeft opgegeven, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde. Daarvoor is het volgende van belang. Verdachte heeft wisselend verklaard, namelijk ten aanzien van waar hij heen wilde gaan, de reden voor het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid outdoor spullen en de reden dat hij de suggestie heeft gewekt of ronduit heeft gezegd dat hij voor IS wilde gaan vechten in Syrië. Wilde verdachte tijdens een politieverhoor nog op vakantie naar Syrië, zijn laatste, eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring was dat hij dat – meer dan eens en tegen verschillende personen – heeft gezegd omdat hij op zoek was naar onderdak. De verklaringen zijn onlogisch, niet passend bij het geheel aan gebleken uitingen en bovendien inconsistent. Geconfronteerd met het feit dat hij contact had gehad met een persoon die zich vermoedelijk in Raqqa bevond, antwoordde verdachte ter terechtzitting slechts dat hij zich dat niet meer kon herinneren. Op de vraag waarom hij aan die persoon had gevraagd ‘komen jullie me ophalen’ volgde evenzeer een weinig verhelderend antwoord. De redenering van verdachte dat hij via deze weg een tijdelijk noodverblijf heeft proberen te regelen omdat hij op straat zou komen is onnavolgbaar.
Bij gebrek aan een ook maar enigszins geloofwaardig scenario van de zijde van verdachte over de reden voor zijn uitingen over een vertrek naar Syrië om daar te vechten aan de kant van IS, neemt de rechtbank de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier tot uitgangspunt. Daaruit leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte heeft – zoals gezegd – tegenover verschillende personen, die hij ‘broeder’, ‘akhi’, noemde, geuit dat hij naar Syrië wilde en dat hij jihad wilde. In antwoord op een vraag in het berichtenverkeer of hij naar JN (de rechtbank begrijpt Jabhat al-Nusra) of ISIS wilde, gaf verdachte aan ‘ISIS’. Daarnaast bezat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid materiaal waarin het Jihadistisch gedachtegoed wordt besproken of verheerlijkt en heeft verdachte gezocht naar informatie over – onder meer – IS(IS), wapens, de strijd in Syrië en de zelfbenoemde khalifa van het Islamitisch kalifaat, [persoon 2]
. De in de chatgesprekken besproken reisroute naar Turkije, Gaziantep, en vandaaruit naar Syrië onderschrijft dit alles
Verder is bij verdachte een verzameling outdoor spullen aangetroffen. Gelet op de chatgesprekken waarin verdachte een ‘broeder’ vraagt om een ‘lijstje’, de mails met daarin lijstjes, een soort
to do lists,waarin veel van de aangetroffen (outdoor) goederen zijn opgesomd en het onderzoek dat verdachte blijkens zijn zoekslagen heeft gedaan naar die goederen, zijn die outdoor spullen verzameld ten behoeve van een daadwerkelijk vertrek. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de goederen zijn gekocht met het oog op zijn aanstaande dakloosheid acht de rechtbank ongeloofwaardig. Reeds vanwege de inhoud van de chatgesprekken, maar ook gezien soort en aantallen van de goederen.
Op grond van de genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte daadwerkelijk van plan was om (via Turkije) naar Syrië te vertrekken en daar aan de zijde van IS bij te dragen aan de gewelddadige jihad.
Ten aanzien van de voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven (eerste alternatief/cumulatief)
De vraag die voorligt is of de bewezen geachte gedragingen door verdachte zijn verricht met het oogmerk de ten laste gelegde misdrijven voor te bereiden.
IS is een terroristische organisatie en dat was ten tijde hier van belang algemeen bekend. De terroristische organisatie IS streeft door middel van gruwelijkheden, waaronder geweld tegen personen en goederen, naar het zaaien van angst en het ontwrichten van samenlevingen. Het kan niet anders zijn dan dat dit gegeven, zeker gelet op verdachtes zoekslagen op het internet en zijn reacties op bijvoorbeeld een bericht van ‘ [persoon 1] ’ over ‘onthoofdingen’, ook bij hem bekend was. Verdachte heeft op verschillende momenten geuit dat hij aan die strijd wilde bijdragen. Immers wilde hij ‘zo snel mogelijk’ naar Syrië voor jihad. Tijd, plaats en wijze van uitvoering van de door hem voorgenomen strijd kunnen dan ook voldoende concreet worden vastgesteld. De strijd die IS voert, gaat onvermijdelijk gepaard met het zaaien van dood en verderf. Daarom is het plegen van moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk inherent aan deelname aan die strijd. Verdachte heeft het aansluiten bij IS niet alleen als idee of plan gehad. Hij heeft onder meer outdoor spullen gekocht, waarvan de rechtbank vaststelt dat deze bedoeld waren om in Syrië te gebruiken. Zoals hij zelf zei bij de aanschaf van de kniebeschermers: deze waren ‘voor het echie’. Hij heeft aan zichzelf gelegenheid (door ontslag te nemen), middelen (waaronder €1.850,- contant) en inlichtingen (hoe daar te geraken en hoe een AK 47 te bouwen) verschaft.
Daarmee staat vast dat verdachte het oogmerk had op een zodanig geconcretiseerde moord of doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk, welke hij aan het voorbereiden was, zodat dit alternatief/cumulatief voorbereiding ex artikel 96 lid 2 Sr, bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het bestanddeel deelneming aan een criminele terroristische organisatie (tweede en derde alternatief/cumulatief)
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. IS wordt in internationaal verband aangemerkt als een terroristische organisatie. Deelneming aan IS, levert dan ook deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr op.
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een dergelijke organisatie kan strafbaar zijn. Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
In dat verband als strijder optreden, houdt zonder meer in dat er opzet is op de onder 1, tweede en derde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde misdrijven, met uitzondering van het plegen van een aanslag op het leven van een bevriend staatshoofd. Anders dan de overige misdrijven genoemd in art 140a Sr, is er geen aanknopingspunt in het dossier noch in openbare bronnen dat IS een dergelijke aanslag tot oogmerk heeft.
Voorbereiding ex artikel 46 Sr
Voorbereiding zoals bedoeld in artikel 46 Sr is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
Verdachte heeft outdoor spullen, een contant geldbedrag van € 1.850,- en bestanden en gegevens/informatiedragers met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en martelaarschap opzettelijk voorhanden gehad. Dit zijn geen voorwerpen of informatiedragers waarvan zonder meer vaststaat dat deze zijn bestemd tot het begaan van de ten laste gelegde misdrijven, noch dat verdachte deze om die reden voorhanden had. Echter, de combinatie van die voorwerpen, in onderlinge samenhang bezien met de door verdachte geuite wens om naar Syrië te gaan om aldaar aan de zijde van IS te strijden, maakt dit anders. De andere bewezen geachte feitelijkheden (sub a t/m d en g t/m i) kleuren deze reden van het voorhanden hebben van de onder sub e, f en j genoemde voorwerpen en informatiedragers in. Het geheel aan gedragingen rechtvaardigt de conclusie dat verdachte de ten laste gelegde – kort gezegd – brandstichting, moord, doodslag, deelneming aan een terroristische organisatie en vernieling van een gebouw, die gepaard gaan met deelname aan de strijd in Syrië aan de zijde van IS, heeft voorbereid door het voorhanden hebben van de daartoe bestemde voorwerpen en informatiedragers. De rechtbank acht het onder 1, tweede alternatief, ten laste gelegde in zoverre dan ook bewezen.
Training
Ter uitvoering van het artikel 7 van het Verdrag van Warschau (Council of Europe Convention on the Prevention of Terrorism, CETS nr. 196 van 16 mei 2005, in werking getreden op 1 juni 2007) is in artikel 134a Sr strafbaar gesteld – kort gezegd – het meewerken (als trainer) en het deelnemen (als getrainde) aan trainingen voor terrorisme. Training wordt in dit verband omschreven als “het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken”. De training kan ook plaatsvinden door middel van het internet (als virtueel trainingskamp), via individuele lessen dan wel in groepsverband. Daarbij kan het gaan om de verwerving van fysieke vaardigheden of het opdoen van intellectuele kennis. Voorts kan de training plaatsvinden via zowel persoonlijk contact als door raadpleging van het internet of ander ‘lesmateriaal’. In dit laatste geval, waarbij sprake is van een vorm van ‘zelfstudie’, zal het oordeel of gesproken kan worden van training mede afhangen van (1) de feitelijke vaststellingen ten aanzien van het type geraadpleegde materiaal, (2) de eventuele samenhang van geraadpleegd materiaal en onder omstandigheden (3) de frequentie van de raadpleging. Degene die training volgt, moet de bedoeling of het kwalijk oogmerk hebben die kennis of vaardigheden te verwerven ten behoeve van het plegen van een terroristisch misdrijf. Niet alleen moet sprake zijn van willens en wetens informatie vergaren met als doel het plegen van een terroristisch misdrijf, maar tevens is vereist dat er sprake is van een concreet doel. Derhalve moet aantoonbaar zijn en bewezen worden welk misdrijf de verdachte voor ogen stond waarvoor hij de kennis en vaardigheden heeft verworven. Voorts moet het daarbij gaan om één van de misdrijven zoals die limitatief zijn omschreven in de artikelen 83 en 83b Sr.
Reeds eerder is vastgesteld dat verdachte naar Syrië wilde gaan om aldaar aan de zijde van IS te strijden en dat het optreden als IS-strijder in Syrië met zich brengt dat de strijder opzet heeft op verschillende misdrijven, waaronder de misdrijven – kort gezegd – brandstichting, moord, doodslag, deelneming aan een terroristische organisatie en vernieling van een gebouw, die onder 1, derde alternatief/cumulatief, zijn ten laste gelegd. Verdachte heeft twee gedragingen verricht die uitdrukkelijk zien op het strijden voor IS in Syrië, namelijk het zoeken naar een AK-45 en
how to build an AK-47. Uit het geheel van de bewezen geachte feitelijkheden en de overige omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder datgene dat is aangetroffen op de gegevensdragers die verdachte voorhanden had, leidt de rechtbank af dat verdachte die informatie heeft vergaard met het kwalijke oogmerk op het plegen van de ten laste gelegde terroristische misdrijven. De rechtbank acht de onder 1, derde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde training voor terrorisme dan ook bewezen.
Het ten laste gelegde bezoeken van de website van Basic Fit is zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, die evenwel ontbreken, van een zo alledaags karakter dat het noch kan worden geschaard onder het verwerven van fysieke vaardigheden, noch onder het opdoen van kennis, dat in enige relatie staat tot terrorisme. Die gedraging kan evenmin bijdragen aan het bewijs voor het terroristisch oogmerk van verdachte. Die gedraging zal daarom uit de bewezenverklaring worden gestreept.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank het onder 1, eerste, tweede en derde alternatief/cumulatief, ten laste gelegde cumulatief bewezen.