ECLI:NL:RBAMS:2016:6895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
HA RK 358.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter-commissaris in strafzaken, verzoek afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich in een strafzaak bevond. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. F.P. Geelhoed, de rechter-commissaris in deze zaak. De verzoeker was verdacht van witwassen en had eerder getuigenverzoeken ingediend die door de rechter waren afgewezen. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en dat zijn beslissingen niet objectief waren. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de rechter voldoende gemotiveerd had gehandeld, ook gezien de tijdsdruk waaronder hij werkte. De rechtbank verwees naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat aan de verdediging eisen kunnen worden gesteld aan de onderbouwing van getuigenverzoeken. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter niet getuigde van vooringenomenheid en dat de afwijzing van de getuigenverzoeken niet onbegrijpelijk was. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het op 26 september 2016 ingekomen en onder rekestnummer
615884 HA RK 358.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [ ],
raadsman: mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam,
welke verzoek strekt tot wraking van mr. F.P. Geelhoed, rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het wrakingsverzoek met bijlagen van 23 september 2016;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 26 september 2016;
- de schriftelijke reactie van het openbaar ministerie met bijlagen van 29 september 2016.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 4 oktober 2016 waar verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie, mr. N. Voorhuis zijn gehoord. De raadsman heeft pleitaantekeningen met bijlagen overgelegd. De rechter was vergezeld van zijn teamvoorzitter, mr. S.F. van Merwijk. Na afloop van de mondelinge behandeling is de uitspraak door de griffier van de wrakingskamer telefonisch aan partijen meegedeeld. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
De strafzaak van verzoeker is geregistreerd onder parketnummer 13/710135-10. Verzoeker wordt met een aantal medeverdachten verdacht van onder meer witwassen.
Bij e-mail van 21 september 2016 heeft de rechter afwijzend beslist op een door de verdediging namens verzoeker gedaan verzoek tot het horen van getuigen.
De rechter heeft onder meer het volgende overwogen: “
Bij de beoordeling van de verzoeken heb ik het volgende tot uitgangspunt genomen. Maatstaf is of de verdediging redelijkerwijs in haar belang wordt geschaad door het niet horen van een getuige. De enkele betwisting van een verklaring van een getuige, is naar mijn oordeel echter niet een voldoende verdedigingsbelang. Waar verdachten de feiten betwisten maar zich overigens beroepen op het hen toekomende zwijgrecht, valt in zijn algemeenheid niet zonder meer in te zien hoe het ondervragen van een getuige wiens verklaring wordt betwist, kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artt. 348 en 350 Sv. Daarvoor zou vereist zijn dat een alternatief scenario wordt gepresenteerd dat een begin van aannemelijkheid heeft of dat sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot nadere vragen aan de getuige.” Voorts is door de rechter overwogen: “
Ten aanzien van de verzoeken die door mr. Jonge Vos zijn gedaan in de dossier [ ] en [ ]geldt dat ik die eveneens afwijs. Ook hier geldt dat een alternatief scenario voor die in de betreffende zaakdossiers gepresenteerde verdenkingen ontbreekt en dat onder die omstandigheden naar mijn oordeel onvoldoende aannemelijk is gemaakt welk verdedigingsbelang is gemoeid bij het horen van deze getuigen.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
2.2.
Uit de motivering die ten grondslag ligt aan de afwijzende beslissing is bij verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter een vooringenomenheid koestert met betrekking tot de bewijsvraag. Het is volstrekt niet duidelijk op basis waarvan de rechter meent dat een alternatief scenario vereist is om getuigen te kunnen ondervragen. Deze eis vindt geen steun in de wet of jurisprudentie. Kennelijk heeft de rechter zich al een oordeel gevormd over de bewijsvraag, omdat hij uitgaat van het door het Openbaar Ministerie geopperde scenario. Een oordeel daarover is echter aan de zittingsrechter. De rechter mag daar niet op vooruitlopen. Slechts wanneer de zittingsrechter tot het oordeel komt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, kan aan de orde komen of er een alternatief scenario is dat deze bewijsmiddelen kan weerleggen.
2.3
De rechter heeft zich voorts partijdig opgesteld. Hij heeft een door het Openbaar Ministerie gedaan verzoek tot het horen van drie getuigen zonder nadere motivering toegewezen, terwijl hij een veel uitgebreider door de verdediging gedaan verzoek tot het horen van diezelfde getuigen wegens het ontbreken van belang heeft afgewezen.
2.4
Het is onbegrijpelijk dat de rechter een verzoek tot het horen van getuigen die op enig moment belastend hebben verklaard heeft afgewezen. De rechter heeft niet alleen verlangd dat de verdediging een alternatief scenario zou presenteren maar ook dat daarvan een begin van aannemelijkheid is gebleken. In de verzoeken tot het horen van getuigen van 11 en 20 juli 2016 is uitgebreid uiteengezet welke vragen de verdediging deze getuigen wenste te stellen. Het gaat er daarbij om belastende verklaringen op hun juistheid te kunnen toetsen. Daarmee is een evident verdedigingsbelang gemoeid, namelijk het toetsen van de betrouwbaarheid van deze getuigen die in eerste instantie hebben ontkend en in een later stadium verzoeker als hun “opdrachtgever” hebben aangewezen. Blijkbaar heeft de rechter de later afgelegde verklaring als uitgangspunt genomen. Voor de in eerste instantie ontlastende verklaring kan immers moeilijk een alternatief scenario worden verlangd. Deze laatste beslissing is bovendien zo onbegrijpelijk dat deze een schending van artikel 6 EVRM oplevert.
2.5
Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat de centrale stelling waarop de tenlastelegging is gebaseerd en waaraan de rechter in zijn reactie heeft gerefereerd, nu juist wordt betwist. Verzoeker kon niet als “heer en meester” beschikken over de rekeningen. Hij wil daarover getuigen horen. Dat heeft niets te maken met een alternatief scenario. Alleen als je uitgaat van de juistheid van de stelling van het Openbaar Ministerie zou het vereiste van een alternatief scenario nog begrijpelijk zijn. Het feit dat de rechter naar eigen zeggen over het hoofd heeft gezien dat de bewuste getuigen reeds eerder, maar dan op verzoek van het Openbaar Ministerie, waren toegewezen, bevestigt het vermoeden dat hij niet onpartijdig is. Summier gemotiveerde verzoeken van het Openbaar Ministerie worden kennelijk zonder meer gehonoreerd terwijl uitgebreid gemotiveerde verzoeken van de verdediging worden afgewezen. Daarnaast blijft onduidelijk welk toetsingskader daarbij is gehanteerd. De rechter heeft de getuigen toegewezen omdat hij dat reeds had gedaan en niet op grond van de motivering van verzoeker. De rechter is in zijn reactie in het geheel niet ingegaan op de bezwaren tegen het afwijzen van de getuigen die eerder belastend hebben verklaard. Verzoeker heeft ten aanzien van één van die afgewezen getuigen (als voorbeeld) uiteengezet waarom de beslissing van de rechter onbegrijpelijk is. Het verzoek tot het horen van deze getuige is zeer uitgebreid gemotiveerd en voldoet ruimschoots aan de beoordelingsmaatstaf zoals die blijkt uit het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:1496). Op deze motivering is de rechter feitelijk niet ingegaan.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter betreurt het dat hij in zijn beslissing van 21 september 2016 ten onrechte getuigen heeft afgewezen die hij eerder in reactie op het verzoek van het Openbaar Ministerie heeft toegewezen. Hij heeft dat over het hoofd gezien en die beslissing is dan ook onjuist. In zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter die beslissing om pragmatische redenen gecorrigeerd.
3.2
Daarnaast betreurt de rechter het dat hij zijn beslissing niet uitvoeriger heeft gemotiveerd. Dat is gebeurd onder tijdsdruk. De centrale stelling in het dossier is dat verzoeker wordt verdacht van witwassen, doordat hij als heer en meester kon beschikken over de rekeningen van enkele bedrijven en dat de gelden die op die rekeningen binnenkwamen hem toebehoorden. Voor de herkomst van die gelden zou geen legale verklaring bestaan. Vanzelfsprekend heeft de verdediging het recht om onder andere door het horen van getuigen dat scenario te onderzoeken en eventueel een ander scenario te onderbouwen, maar dan is wel van belang om te weten wat dat alternatieve scenario dan zou zijn. De enkele betwisting van door het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde scenario, is bij gebrek aan motivering, onvoldoende. Daar komt nog bij dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet van belang is wat er met de betreffende gelden is gebeurd, indien kan worden vastgesteld dat het voorhanden hebben van de gelden op de betreffende rekeningen aan verzoeker kan worden toegeschreven.
3.3
In dit grote en complexe onderzoek doet de rechter zijn werk naar eer en geweten en koestert hij geen enkele vooringenomenheid jegens verzoeker. Inhoudelijke bezwaren tegen zijn beslissingen dienen te worden voorgelegd aan de zittingsrechter, aldus de rechter.
3.4
De rechter heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat hij gelet op de lange duur van het onderzoek wel gedwongen is om de regie te bewaren en kaders te scheppen. Zijn beslissingen moeten ook in dat licht worden bezien. Er is geen sprake van dat hij reeds een voorlopig oordeel over de strafbaarheid van verzoeker heeft gegeven. De rechter heeft toegegeven dat hij zijn vergissing in zijn reactie niet bijster praktisch heeft gemotiveerd, al past hij dezelfde criteria toe bij verzoeken van het Openbaar Ministerie als bij die van de raadsman.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1
Dat de rechter een vergissing heeft gemaakt, is geen aanwijzing voor vooringenomenheid. Gezien de veelheid van verzoeken, de omvang en de complexiteit van het onderzoek, is het niet onbegrijpelijk dat de rechter zich heeft vergist. Bovendien heeft de rechter die vergissing onverwijld hersteld.
4.2
Volgens staande jurisprudentie is de afwijzing van getuigenverzoeken geen grond voor de veronderstelling van vooringenomenheid. Zelfs niet als die afwijzing onjuist zou zijn.
4.3
Verzoeker heeft de maatstaf betwist waarmee de rechter tot zijn afwijzing is gekomen. De vraag of die maatstaf al dan niet juist is, is een juridische vraag die niet thuishoort in een wrakingsprocedure. Behalve als de gehanteerde maatstaf dermate onbegrijpelijk zou zijn, dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid, zou dat een grond tot wraking kunnen zijn. Daarvan is, mede gelet op de motivering van de rechter, geen sprake.
4.4
Ter zitting heeft de officier van justitie verwezen naar de reacties van het Openbaar Ministerie naar aanleiding van de verzoeken om getuigenverhoren. Behalve het door verzoeker vermelde arrest van de Hoge Raad, zijn in dit verband nog andere arresten van belang die nadien zijn gewezen (ECLI:NL:HR:2014:1570 en 1567). Verzoeker heeft zijn verzoek tot het horen van getuigen gelet op deze jurisprudentie niet op alle punten voldoende onderbouwd.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen, daaronder begrepen de wijze waarop de orde op een zitting wordt gehandhaafd of het onderzoek ter terechtzitting wordt geleid, ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.4
Dat laatste kan naar het oordeel van de rechtbank slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank getuigt de door de rechter genomen beslissing, die, zeker gelet op de tijdsdruk, voldoende is gemotiveerd (ook ten aanzien van getuige [ ]), niet van een dergelijke (schijn van) vooringenomenheid. Gelet op de arresten van de Hoge Raad over de beoordeling van door de verdediging gedane getuigenverzoeken (ECLI:NL:HR:2014:1496, 1570 en 1567) mogen aan de verdediging eisen worden gesteld aan de onderbouwing van het verdedigingsbelang bij een verzoek tot het horen van getuigen. Gelet op deze jurisprudentie, op het feit dat het een omvangrijk en langdurig onderzoek is en de rechter, zoals hij heeft aangevoerd kaders heeft moeten stellen, kan gelet op de gang van zaken, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, uit die beslissing vooringenomenheid van de rechter niet worden afgeleid. De door de rechter gehanteerde formulering wat betreft het alternatieve scenario dient, zo begrijpt de rechtbank, enkel te worden bezien tegen de achtergrond van de beoordeling van de getuigenverzoeken en niet tegen de achtergrond van de door de zittingsrechter te beantwoorden vragen. Kennelijk is het denkbaar dat het ontbreken van een alternatief scenario op grond van bovenstaande jurisprudentie een grond voor afwijzing van getuigenverzoeken kan vormen.
5.6
Dat het verzoek ten aanzien van de drie getuigen alsnog is toegewezen getuigt niet van (de schijn van) partijdigheid, maar lijkt eerder ingegeven door pragmatische overwegingen. Deze beslissing is verdedigbaar en dus niet onbegrijpelijk. Het Openbaar Ministerie dat een gerechtelijk vooronderzoek start beschikt per definitie over een scenario, namelijk een verdenking. In dat kader is het voorstelbaar dat er voor de verdediging en het Openbaar Ministerie verschillende criteria gelden bij de toewijzing van getuigenverzoeken en dat daardoor bij verzoeken die op dezelfde persoon betrekking hebben verschillende beslissingen zouden kunnen worden genomen. Daarbij speelt een rol dat het Openbaar Ministerie in dit geval de procedure is gestart vóór de afronding van haar vooronderzoek, teneinde dit te kunnen combineren met het op verzoek van de verdediging uit te voeren onderzoek. Deze omstandigheid kan een rol spelen bij de toewijzing van verzoeken tot het horen van getuigen en indien getuigen van een partij zijn toegewezen kan de rechter commissaris op pragmatische gronden beslissen deze ook op verzoek van de andere partij toe te wijzen.
5.7
Naar het oordeel van de rechtbank is de rechter in zijn beslissing van 21 september 2016 niet vooruitgelopen op de beoordeling van de aan verzoeker ten laste gelegde feiten, de schuldvraag of de persoon van verzoeker. Dit volgt evenmin uit hetgeen overigens is gesteld of gebleken.
5.8
De slotsom is dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, J. Knol en T.H. van Voorst Vader, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.