ECLI:NL:RBAMS:2016:6632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
C/13/600865 / HA ZA 16-64
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in een geschil over huwelijkse voorwaarden na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een incident betreffende de rechtsmacht in een geschil over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H. Kiesouw, heeft een vordering ingesteld tegen de verweerder, die in Duitsland woont en wordt bijgestaan door advocaat mr. S.C. Braun. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2002 met elkaar zijn gehuwd en huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, waarin bepalingen zijn opgenomen over de afwikkeling van hun vermogen in geval van een geschil. De rechtbank heeft de procedure in eerste instantie behandeld op basis van een verzoekschrift, maar is later overgegaan naar een dagvaardingsprocedure.

De rechtbank heeft in het incident de excepties van onbevoegdheid en litispendentie beoordeeld. De verweerder heeft aangevoerd dat de rechtbank geen rechtsmacht heeft, omdat hij in Duitsland woont en de vordering niet voldoet aan de vereisten van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij geen rechtsmacht kan ontlenen aan de artikelen 2 tot en met 8 van het Wetboek, en dat de vordering van eiseres niet kan worden behandeld in Nederland. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van een onaanvaardbare situatie die zou rechtvaardigen dat de zaak in Nederland wordt behandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van eiseres en heeft zij de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, en griffier mr. C.E.P. Honing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/600865 / HA ZA 16-64
Vonnis in incident van 21 september 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.H. Kiesouw te Zutphen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.C. Braun te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 30 oktober 2015,
  • de beschikking van deze rechtbank van 10 december 2015 waarbij de zaak is verwezen naar de dagvaardingsprocedure,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie, tevens houdende een vordering tot onbevoegdverklaring, met producties,
  • het tussenvonnis van 16 maart 2016 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de op 28 september 2016 geplande comparitie geen doorgang zal vinden, waarna de zaak naar de rol is verwezen voor reactie van [eiseres] op de preliminaire verweren van [verweerder] . Daarna is van de zijde van [eiseres] een antwoord in incident binnengekomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten, voor zover relevant in het incident
2.1.
Partijen zijn op [datum] 2002 te [plaats] met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk hebben zij huwelijkse voorwaarden opgemaakt.
2.2.
In artikel 7 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat, indien partijen het niet eens kunnen worden over de omvang van het te verrekenen vermogen, die omvang bindend zal worden vastgesteld door een deskundige die, in geval van geschil daaromtrent, zal worden benoemd door de kantonrechter van de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen en bij gebreke daarvan de kantonrechter te ‘s-Gravenhage. Artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden bevat een rechtskeuze voor Nederlands recht.
2.3.
Op 27 maart 2015 heeft het Amtsgericht in Frankfurt am Main (Duitsland) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 19 juni 2015 in kracht van gewijsde gegaan.

3.In de hoofdzaak

3.1.
De (conventionele) vordering in de hoofdzaak strekt ertoe dat de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden worden afgewikkeld.
3.2.
[verweerder] voert verweer en heeft een eis in reconventie ingesteld.

4.In het incident

4.1.
[verweerder] heeft vóór alle weren de excepties van onbevoegdheid en litispendentie opgeworpen. [eiseres] voert verweer en stelt dat aan de Nederlandse rechter wel (internationale) bevoegdheid toekomt.
4.2.
De rechtbank zal eerst beoordelen of aan haar rechtsmacht toekomt ter zake van het geschil van partijen.
4.3.
Kwesties van huwelijksvermogenrecht vallen buiten de materiële reikwijdte van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (
PbEUL 338) (Brussel II-bis) of de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351 (Herschikte EEX-Vo). Daarom zal de rechtsmacht worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.4.
Nu [verweerder] in Duitsland woont, kan de rechtbank aan artikel 2 Rv geen rechtsmacht ontlenen. Aan de artikelen 3 tot en met 8 Rv kan de rechtbank evenmin internationale bevoegdheid ontlenen. Ten overvloede overweegt de rechtbank met betrekking tot die artikelen, voor zover relevant, het volgende. Artikel 3 Rv is in dezen niet van toepassing, nu de onderhavige procedure een dagvaardingsprocedure is en niet een procedure die wordt ingeleid met een verzoekschrift. Verder doet zich geen van de in artikel 4 Rv beschreven situaties voor. Er is geen sprake van een in de echtscheidingsprocedure gevorderde nevenvoorziening (artikel 4 lid 3 Rv). Evenmin doet zich één van de in artikel 6 Rv beschreven gevallen voor. Tot slot zijn partijen geen forumkeuze waarbij de Nederlandse rechter is aangewezen, overeengekomen. Artikel 7 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden heeft enkel betrekking op de bevoegdheid van de kantonrechter om een bindend adviseur te benoemen, welke vraag hier niet voorligt. Dat betekent dat geen bevoegdheid kan worden ontleend aan artikel 8 Rv.
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of artikel 9 Rv rechtsmacht creëert voor de Nederlandse rechter. In dit artikel staat het volgende:
Komt de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 2 tot en met 8 rechtsmacht toe, dan heeft hij niettemin rechtsmacht indien:
a.
het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde of belanghebbende in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, tenzij voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is,
b.
een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt, of
c.
een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.
4.6.
Nu [verweerder] in de procedure is verschenen (mede) met het doel om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, is artikel 9 sub a Rv niet van toepassing. Van een stilzwijgende instemming van [verweerder] met de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is immers geen sprake. Of aan de overige onder a gestelde vereisten is voldaan, kan derhalve in het midden blijven. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] geen procedure buiten Nederland zou kunnen voeren. Of de in Duitsland aanhangig gemaakt procedure op dit moment al dan niet is voltooid, doet niet ter zake. Van belang is of een procedure buiten Nederland onmogelijk is, hetgeen in dit geval niet is komen vast te staan. Artikel 9 sub b is aldus niet van toepassing. Door [eiseres] zijn tot slot onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat het onaanvaardbaar is van haar te vergen de zaak aan het oordeel van (in dit geval) de Duitse rechter te onderwerpen. De enkele omstandigheid dat het in het onderhavige geval gaat om de afwikkeling van Nederlandse huwelijkse voorwaarden is daartoe in ieder geval onvoldoende. Nu van een dergelijke onaanvaardbaarheid geen sprake is, kan de rechtbank in het midden laten of de zaak voldoende is verbonden met de Nederlandse rechtssfeer, zoals verder als vereiste is opgenomen onder sub c. Dit brengt met zich dat artikel 9 sub c Rv evenmin rechtsmacht schept voor de Nederlandse rechter.
4.7.
De conclusie is dat de rechtbank geen rechtsmacht heeft. Aan de beoordeling van de exceptie van litispendentie komt de rechtbank daarom niet toe.
In de hoofdzaak en in het incident
4.8.
Gezien de beoordeling in het incident dient de rechtbank zich in de hoofdzaak onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] . De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat het geschil inhoudelijk zou worden behandeld. Nu deze voorwaarde niet is vervuld behoeft de vordering in reconventie geen bespreking.
4.9.
Volgens [verweerder] is in de gegeven omstandigheden aanleiding tot veroordeling van [eiseres] in de werkelijk gemaakte proceskosten. De rechtbank volgt [verweerder] hierin niet. Een vordering tot veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten is slechts toewijsbaar indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt door een procedure aan te spannen. Daarvan is pas sprake als de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn indien eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Gelet op het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht tot toegang tot de rechter dient hierbij terughoudendheid te worden toegepast (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en Hoge Raad 6 april 2012 ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Aan dit (strenge) criterium is niet voldaan. Dat, zoals [verweerder] stelt, [eiseres] hem in diverse procedures heeft betrokken in Duitsland, maakt nog niet dat [eiseres] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door [verweerder] in de onderhavige procedure te betrekken. Niet is gesteld dat [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd op onjuiste feiten of omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden Een veroordeling in de werkelijke proceskosten ligt dan ook niet voor de hand.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.