ECLI:NL:RBAMS:2016:6620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
HA RK 341.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een bestuursrechter na mondelinge uitspraak in voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. A.C. Loman, bestuursrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de verzoeker op 13 september 2016, na een mondelinge uitspraak door de rechter over een verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mondelinge uitspraak op 13 september 2016 is gedaan en dat het dictum aan de partijen is doorgegeven om circa 17:00 uur. Het wrakingsverzoek is per fax ingediend op dezelfde dag om 23:38 uur. De rechtbank oordeelt dat, aangezien de rechter geen zaak meer in behandeling heeft na de uitspraak, het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank verwijst naar artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een wrakingsverzoek alleen kan worden gedaan tegen een rechter die een zaak in behandeling heeft. Aangezien de behandeling van de zaak is geëindigd, kan verzoeker niet in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een mondelinge behandeling van het verzoek, omdat het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 13 september 2016 schriftelijk gedane en onder rekestnummer
C/16/615280/ HA RK 341.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.C. Loman, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
 Het schriftelijke wrakingsverzoek met bijlagen van 13 september 2016;
 Een gecorrigeerde versie van het verzoek d.d. 14 september 2016;
 De uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2016 in de procedure met zaaknummer AMS 16/5876.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Verzoeker heeft op 12 september 2016 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op 13 september 2016 afgewezen.
2.2
In artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3
Uit voornoemd artikel 8:16 Awb blijkt dat een wrakingsverzoek slechts de rechter kan betreffen die een zaak van de betrokken partij in behandeling heeft. Dit brengt mee dat geen wrakingsverzoek meer kan worden gedaan nadat de rechter in de zaak een beslissing heeft genomen op het verzoek. De rechter heeft dan immers geen zaak van verzoeker meer in behandeling.
2.4
Op het door klager gedane verzoek om een voorlopige voorziening is door de rechter op 13 september 2016 mondeling uitspraak gedaan. Blijkens de schriftelijke beslissing is het dictum telefonisch aan partijen doorgegeven om circa 17:00 uur. Het verzoek tot wraking is, naar verzoeker zelf in zijn verzoek aangeeft, per fax ingediend op 13 september 2016 om 23:38 uur. Met de mondelinge uitspraak is de behandeling van de zaak geëindigd (zie HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977) en is er geen rechter meer die de zaak behandelt. Verzoeker kan daarom niet in het door hem ingediende wrakingsverzoek worden ontvangen.
2.7
Voor een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 8:18 Awb bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien het na de uitspraak is gedaan.
2.8
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, A.W.J. Ros en A.J. Dondorp, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18, vijfde lid, Awb, geen voorziening open.