In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde over de kwalificatie van een overeenkomst. De partijen hebben een overeenkomst gesloten voor het gebruik van een bedrijfsruimte, maar er is onenigheid over de vraag of deze overeenkomst als huurovereenkomst kan worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als huurovereenkomst, omdat er geen sprake is van een tegenprestatie van gedaagde voor het gebruik van de bedrijfsruimte. De voorzieningenrechter oordeelt dat het symbolische bedrag van € 1,00 dat in de overeenkomst is opgenomen, niet voldoet aan de vereisten voor een huurovereenkomst. Hierdoor komt gedaagde geen ontruimingsbescherming toe op basis van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek. De eiseres heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming van de bedrijfsruimte, omdat deze nodig is voor haar bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en gedaagde veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen veertien dagen te ontruimen, met de mogelijkheid voor eiseres om de ontruiming zelf te laten uitvoeren indien gedaagde hier niet aan voldoet. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet vrijwillig aan de veroordeling voldoet. De proceskosten zijn voor gedaagde.