4.6.De omstandigheid dat de bank onzorgvuldig heeft gehandeld zoals weergegeven onder 4.3 (en mogelijk een niet passend beleggingsadvies heeft gegeven) betekent echter nog niet dat de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het waardeloos worden van zijn participaties door het faillissement van het Fonds door de bank zal moeten worden vergoed. De bank is immers alleen aansprakelijk voor schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de bank berust, dat deze schade haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
4.6.1.Als vaststaand moet worden aangenomen dat het Fonds failliet is gegaan als gevolg van fraude (door [naam 7] ). Hoewel na vele jaren onderzoek niet geheel is te reconstrueren hoe de fraude precies heeft plaatsgevonden, is wel duidelijk geworden (zo stelt de rechtbank vast aan de hand van de processtukken) dat een belangrijke oorzaak van het faillissement van het Fonds was, zoals ook [eiser] steeds (te beginnen onder randnummer 3 van de dagvaarding) en bij herhaling stelt in zijn processtukken, dat achteraf (“jaren later”) is gebleken dat er helemaal geen kopers voor de bollen waren en dat [naam 7] verkooptransacties had gefingeerd. In de administratie van SBC bleken zich vele “spookbriefjes” (dat wil zeggen: vervalste koopovereenkomsten) te bevinden. Dit is een omstandigheid die de bank niet kan worden aangerekend, waarvan zij niet op de hoogte was en die zij, anders dan [eiser] aanvoert, niet heeft kunnen voorzien. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.6.2.Het prospectus van het Fonds is getoetst door de AFM, Deloitte & Touche en ander gerenommeerde partijen. Het Fonds heeft zich ten aanzien van haar (juridische) structuur en juridische aspecten van het oprichten van een beleggingsfonds laten bijstaan door Loyens & Loeff en daarbij was ook de fiscaal adviseur Crop Belastingadviseurs betrokken. AREP Accountants deed due diligence onderzoek voor het Fonds en controleerde of de transacties die door het Fonds werden verricht, voldeden aan de in het prospectus genoemde voorwaarden. Geen van deze partijen heeft onregelmatigheden geconstateerd bij de inrichting van het Fonds dan wel aan de beleggingen in het Fonds verbonden risico’s, anders dan die welke in het prospectus zijn vermeld. [eiser] heeft ook niet (althans onvoldoende gemotiveerd) gesteld dat de schade is ontstaan doordat het systeem van beleggen in termijntransacties in bollen van nieuwe tulpenrassen zoals beschreven in het prospectus op zich niet bleek te werken en dat is ook anderszins (in diverse procedures en onderzoeken) niet gebleken. Het Fonds stond onder toezicht van de AFM. De AFM heeft pas eind 2004 op verzoek van [naam 8] aanleiding gezien om tot benoeming van een stille curator bij het Fonds over te gaan.
4.6.3.Niet valt in te zien dat en hoe de bank bij eigen onderzoek tot andere inzichten zou zijn gekomen, laat staan dat zij op basis van dat onderzoek had kunnen of moeten voorzien dat [naam 7] zich niet aan de afspraken zou houden en fraude zou gaan plegen. [eiser] stelt weliswaar – kort door de bocht – dat alle hiervoor genoemde partijen hebben gefaald en dat van daadwerkelijk toezicht geen sprake was, maar onderbouwt niet hoe de bank, toen zij cliënten, onder wie [eiser] , adviseerde in het Fonds te beleggen, onregelmatigheden (en welke) wel had moeten ontdekken of voorzien.
4.6.4.[eiser] , althans zijn advocaat, beweert desondanks met grote stelligheid en bij herhaling op diverse plaatsen in de processtukken dat de bank reeds op het moment dat zij [eiser] en andere (potentiële) beleggers adviseerde te participeren in het Fonds, op de hoogte was van onregelmatigheden bij het fonds. [eiser] stelt bijvoorbeeld dat de bank “er van te voren van op de hoogte was dat het fonds de aan de beleggers beloofde veiligheidswaarborgen van het begin af aan niet heeft nageleefd”, dat de bank “op de hoogte was van de grootschalige fraude bij SBC” maar “bewust van die fraude heeft weggekeken” en dat HBU aan de “ongehoorde fraude” meewerkte.
4.6.5.In het uitvoerige betoog van (de advocaat van) [eiser] heeft de rechtbank echter slechts één concrete stelling kunnen ontdekken die de beweringen zouden moeten dragen: de omstandigheid dat het Fonds vooraf met een zogenaamde ‘anti-front-runner’ (het bedrijf Interbulb van de zwager van [naam 7] ) inkopen had gedaan waartegenover geen verkopen per 31 oktober 2004 stonden (hetgeen volgens [eiser] in strijd was met de toezegging in het prospectus dat het Fonds alleen bollen zou kopen als daar gelijktijdig een corresponderende verkoop van bollen tegenover stond). De bank betwist niet dat van deze ‘anti-front-running’ sprake was en dat zij hiervan op de hoogte was. Zij betwist evenwel dat de ‘anti-fron-runningconstructie’ in strijd was met het prospectus. Haar was (door [naam 9] ) uitgelegd dat met Interbulb was overeengekomen dat deze voorafgaand aan de introductie van het Fonds bollen zou aankopen om ‘front-running’ te voorkomen, dat wil zeggen het vooruitlopen door andere marktpartijen op de door het Fonds te plegen investering in de tulpenbollenmarkt, en zo prijsopdrijving te voorkomen. Het Fonds had zich tegenover Interbulb niet gecommitteerd bollen af te nemen voordat zij verkooptransacties had gesloten, en de bank had ook geen aanwijzingen dat dit anders was en mocht er derhalve vanuit gaan dat deze constructie niet in strijd was met het prospectus, aldus steeds de bank. In het licht van dit verweer had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stellingen nader toe te lichten, maar bij repliek is hij niet verder gekomen dan een herhaling van wat bij dagvaarding reeds was gesteld en door de bank gemotiveerd weerlegd. De bank heeft er in dit verband nogmaals op gewezen (en dit standpunt wordt, zoals hiervoor is overwogen, door de rechtbank gevolgd) dat het waardeloos worden van de participaties van [eiser] is veroorzaakt doordat het Fonds geen geldige transacties met haar wederpartijen had gesloten. Terecht heeft de bank er in dit verband op gewezen dat de curator de bank nooit aansprakelijk heeft gesteld. Ook volgt de rechtbank de bank waar deze stelt dat alleen al uit het feit dat zij voor een bedrag van bijna € 50 miljoen kredieten heeft verstrekt en daartegenover de posities van de kredietnemers in het Fonds als zekerheid heeft geaccepteerd, blijkt dat zij van enige fraude niet op de hoogte is geweest en daarvoor geen aanwijzingen had op het moment dat zij de kredieten verstrekte en cliënten adviseerde in het Fonds te participeren.
4.6.6.Op grond van al het voorgaande kan slechts worden geconcludeerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de door [eiser] (als gevolg van fraude) geleden schade en enig handelen van de bank.
Onregelmatigheden rond het Fonds na oprichting