ECLI:NL:RBAMS:2016:5909

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
13/650125-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en ontslag van rechtsvervolging

Op 19 september 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 17 februari 2016 in Amsterdam een steekpartij heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft het slachtoffer met een mes in de nek en rug gestoken, met de intentie om hem van het leven te beroven. Tijdens de rechtszittingen op 19 juli, 29 augustus en 5 september 2016 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, die is ontstaan door stressfactoren en cannabisgebruik. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat de rechtbank heeft overgenomen. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en werd besloten tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in Italië, waar hij de behandeling kan voortzetten. De rechtbank heeft ook de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, die ernstige lichamelijke en psychische schade heeft opgelopen door de aanval. De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 47.601,35 te betalen aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd voor de duur van één jaar, met de mogelijkheid van overdracht van de tenuitvoerlegging naar Italië.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650125-16
Datum uitspraak: 19 september 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 19 juli 2016, 29 augustus 2016 en 5 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P.A.M. Wijffels, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes in de rug en/of in de hals/nek van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken
Subsidiair:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Amsterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten grote en/of diepe steekwonden in de rug en/of in de hals waarbij de punt van een mes is achtergebleven in/bij de nekwervel, heeft toegebracht, door voornoemde [naam slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes in de rug en/of in de hals/nek te steken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 februari 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug en in de nek van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage (psychologisch onderzoek) van drs. [naam psycholoog] van 18 april 2016. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende beschreven.
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis. Op basis van het onderzoek lijkt aannemelijk dat er sprake is van een stress geïnduceerde psychotische episode. Daarnaast is er bij verdachte sprake van cannabisgebruik, hetgeen een luxerende rol zou kunnen hebben gespeeld in de psychotische decompensatie. Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij verdachte sprake van een eerste psychotische decompensatie, die gepaard ging met forse achterdocht, paranoia, imperatieve auditieve hallucinaties en onberekenbare agressie. Hij dacht dat er complotten speelden jegens hem, was (onder invloed van de stemmen in zijn hoofd) bang dat zijn familie gevaar liep en zag in het slachtoffer het gezicht van het kwaad, waardoor hij de indruk kreeg dat hij in moest ingrijpen. Hoewel het in dit stadium moeilijk is om vast te stellen wat heeft gezorgd voor de psychotische decompensatie, lijkt oplopende stress een belangrijke factor te zijn. Zijn emigratie naar Nederland betreft een belangrijke stresserende factor, maar ook zijn verbroken relatie, eenzaamheid, slechte studieprestaties, organisatorische problemen op de universiteit en het ontbreken van een (nabij) positief steunnetwerk. Ook het geregelde cannabisgebruik van betrokkene vormt een risicofactor in het uitlokken van een psychotische episode. De hierboven genoemde factoren beïnvloeden elkaar op negatieve wijze en versterken elkaar. Onder andere de taalbarrière heeft een belangrijke voedingsbodem gevormd voor de toenemende achterdocht van betrokkene jegens zijn omgeving. Het is zeer onaannemelijk dat er bij betrokkene enige ruimte was voor (gezonde) motieven of heroverwegen van zijn gedragingen. Om deze reden wordt geadviseerd om hem volledig ontoerekeningsvatbaar te houden voor het hem ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage (psychiatrisch onderzoek) van prof. dr. [naam psychiater] van 23 april 2016. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende beschreven.
Verdachte leed rond de periode van het ten laste gelegde aan een door stress geluxeerde kortdurende psychotische stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was de kortdurende psychotische stoornis op zijn hevigst met imperatieve hallucinaties en intense angstaanjagende paranoïde wanen. Er is een direct monocausaal, overheersend en onontkoombaar verband tussen zijn psychose en het hem ten laste gelegde; stemmen commandeerden hem de daad te plegen en mocht hij niet gehoorzamen dan zou zijn familie omkomen. Hij was toenemend geïsoleerd geraakt door zijn opkomende psychose en zodoende was hij, juist door zijn ziekte, niet bij machte bijtijds hulp te zoeken. Geadviseerd wordt hem ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Beide voornoemde deskundigen hebben hun bevindingen en conclusies toegelicht op de terechtzittingen. De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwen.
Daarbij speelt een wezenlijke rol dat de in essentie eensluidende bevindingen en conclusies van de deskundigen hetgeen verdachte zelf heeft verklaard over zijn toestand tijdens het ten laste gelegde, aannemelijk maken. Verdachte heeft immers al in een vroeg stadium verklaard zijn daad te hebben verricht omdat stemmen hem daartoe de opdracht gaven. Ook uit zijn eigen verklaringen is af te leiden dat de psychose zich in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde ontwikkelde en verergerde waarna deze ten tijde van het ten laste gelegde zo hevig was dat verdachte gehoor gaf aan de opdrachten die de stemmen in zijn hoofd hem gaven. Aan de beide deskundigen is ook uitdrukkelijk de vraag voorgelegd of zij het op basis van hun bevindingen en de uit het dossier (aangevuld met de vanwege het slachtoffer aanvullend) verkregen informatie aannemelijk achten dat verdachte “psychotisch gedrag” zou hebben kunnen simuleren. Beide deskundigen hebben die vraag ontkennend beantwoord.
Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Gevolgen voor het slachtoffer

Op 17 februari 2016 aan het begin van de middag stond de heer [naam slachtoffer] , het slachtoffer, voor zijn kantoor aan de Keizersgracht tussen twee geparkeerde auto’s te bellen met de rug naar de verdachte. Ineens werd hij aangevallen door verdachte die hem met kracht een keukenmes eerst in de nek en vervolgens in de rug stak. Voor het slachtoffer kwam deze aanval volkomen onverwacht en hij was dan ook niet in staat zich daartegen te verdedigen. Verdachte heeft het slachtoffer dusdanig hard gestoken dat tot tweemaal toe een stuk van het mes is afgebroken. Zo is een stuk van het lemmet van circa vijftien centimeter afgebroken in de rug van het slachtoffer, welk stuk operatief kon worden verwijderd. De punt van het mes bevindt zich echter tot op de dag van vandaag in een nekwervel van het slachtoffer, omdat het tot dusver te gevaarlijk en mogelijk levensbedreigend is om dat te verwijderen. Uit de slachtofferverklaring die het slachtoffer op de terechtzitting van 19 juli 2016 heeft afgelegd blijkt dat het slachtoffer zowel fysiek als psychologisch zwaar te lijden heeft (gehad) onder de gebeurtenissen. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het steken door verdachte, en zal ook in de toekomst nog met die gevolgen worden geconfronteerd, niet in de laatste plaats omdat het mespunt nog steeds in zijn nekwervel zit en zijn bewegingen ernstig belemmert en hij steeds alert moet zijn in zijn alledaagse bewegingen. De rechtbank realiseert zich terdege dat de gevolgen voor het slachtoffer zeer ingrijpend zijn.

9.Motivering van de maatregel

De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of er een maatregel aan verdachte moet worden opgelegd en, zo ja, welke. Daaraan voorafgaand merkt de rechtbank op dat bij beantwoording van deze vragen de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer niet betrokken kunnen worden zoals dat bij het bepalen van een straf wel het geval is. Van vergelding als strafdoel kan geen sprake zijn. De ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte staat daaraan in de weg. De rechtbank wenst te onderstrepen dat daarmee in geen enkel opzicht af wordt gedaan aan de ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer en het leed dat hem is overkomen.
Uit het psychologisch onderzoek van drs. [naam psycholoog] van 18 april 2016 blijkt met het oog op een eventuele maatregel het volgende.
Wanneer verdachte in psychotische toestand is, is het risico op geweldsrecidive hoog. Om de kans op recidive in psychose en daarmee in geweldsdelicten te voorkomen, is het van belang dat verdachte psycho-educatie krijgt over zijn psychotische kwetsbaarheid en dat hij leert hoe hij signalen van terugval vroegtijdig kan herkennen. Binnen de behandeling dient aandacht te worden besteed aan de risico’s van cannabisgebruik. Onder begeleiding van een arts of psychiater kan worden onderzocht of medicamenteuze behandeling van de psychotische stoornis momenteel nog nodig is. Verdachte wekt de indruk dat hij er alles aan wil doen om terugval en/of recidive in een psychose of geweldsdelict te voorkomen en hij wordt hierin gesteund door zijn familie. Op basis van onderhavig onderzoek is dan ook de inschatting dat verdachte op vrijwillige basis voldoende inspanningen zal leveren om geestelijke gezondheidszorg voor zichzelf te organiseren, en dat hij hier geen justitieel kader bij nodig heeft. Een justitieel kader in Nederland dwingt betrokkene om zijn verblijf in Nederland te verlengen en zal de risicofactoren alleen maar vergroten. Geadviseerd wordt om verdachte aldus geen maatregel op te leggen, maar hem in staat te stellen om naar Italië terug te keren.
Uit het psychiatrisch onderzoek van prof. dr. [naam psychiater] van 23 april 2016 blijkt het volgende.
De psychose van verdachte is reeds in remissie. Op korte termijn (zolang hij in Nederland blijft) is het recidiverisico matig (want verblijf in Nederland blijft stressvol voor hem). Het feit dat de psychose duidelijk stressgebonden was en hoogstwaarschijnlijk dus geen uiting was van een procespsvchose, en dat hij geen persoonlijke psychiatrische of justitiële voorgeschiedenis heeft of familiair belast is, impliceert ook een goede prognose op langere termijn, mits stressvolle omstandigheden vermeden worden. Nu hij zelf graag terug wil naar Italië zullen de belangrijkste uitlokkende stressmomenten ook verdwijnen (mits hij daarnaartoe kan gaan). Zodoende is het recidiverisico op langere termijn laag. Er is bij verdachte voldoende motivatie tot het voorkomen van dergelijke psychoses en alles overziend heeft hij hier ook de capaciteiten voor, zeker met zijn steunende familie. Een poliklinische behandeling/begeleiding bij een psychiater of psycholoog in Italië wordt geadviseerd onder toeziend oog van zijn huisarts. Deze ambulante behandeling moet zich met name richten op het opstellen van een signaleringsplan en het aan de hand daarvan leren bijtijds hulp te zoeken zodra de eerste symptomen van een eventuele decompensatie zich aandienen. Gegeven het feit dat een belangrijk onderdeel van zijn stress gelegen is in het feit dat hij ontheemd is, kan worden aangenomen dat behandeling in Italië effectiever zal zijn ter preventie van toekomstige psychoses dan een vergelijkbare behandeling in Nederland. Geadviseerd wordt de bovenbeschreven poliklinische behandeling vorm te geven op vrijwillige basis als hij bij zijn ouders in Italië woont.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de conclusies van de deskundigen niet correct zijn ten aanzien van de inschatting van het recidiverisico en het op grond daarvan gegeven behandeladvies, nu de deskundigen zijn uitgegaan van onjuiste, dan wel onvolledige informatie. Zo zou verdachte wel degelijk familiair belast zijn, de psychose niet snel in remissie zijn gegaan, zouden de verklaringen van verdachte onbetrouwbaar zijn, zou verdachte regelmatig cannabis gebruiken en zijn verblijf in Italië in de toekomst eveneens stressvol kunnen zijn. De officier van justitie heeft de conclusies van de deskundigen dan ook verworpen en is van mening dat geen sprake is van een laag recidiverisico, maar juist van een hoog recidiverisico. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit aan verdachte tbs met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Op zichzelf ziet de rechtbank geen reden de bevindingen van de deskundigen in twijfel te trekken. Beide deskundigen waren ten tijde van de totstandkoming van hun rapporten bekend met alle door de officier van justitie genoemde feiten en omstandigheden en zij zijn desondanks tot voornoemde adviezen gekomen. Bovendien hebben beide deskundigen ter terechtzitting van 29 augustus 2016 verklaard hun bevindingen en conclusies te onderschrijven en dat zij door de nieuwe, vanwege het slachtoffer aanvullend verstrekte, nadien door hen ontvangen informatie zelfs in de juistheid daarvan gesterkt zijn.
De rechtbank acht het van het grootste belang dat bij verdachte het risico op recidive ten aanzien van een psychose, en daarmee het risico op geweldsrecidive, wordt geminimaliseerd. Nu veel van de stresserende factoren die tot de psychose hebben geleid voortkomen uit zijn verblijf in Nederland zal een behandeling in Italië effectiever kunnen zijn dan een behandeling in Nederland. De rechtbank is dan ook, met de deskundigen, van oordeel dat het van belang is dat verdachte - op zich - in staat wordt gesteld terug te keren naar Italië.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank een andere inschatting maakt over het recidiverisico en hetgeen in dat verband in strafrechtelijke zin noodzakelijk is.
De rechtbank acht het namelijk aannemelijk dat zich in de toekomst in het leven van verdachte opnieuw stressvolle situaties kunnen voordoen. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat zich in dat geval opnieuw een door stress geluxeerde psychose zal kunnen voordoen. In die zin is er dus wel degelijk een recidiverisico aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat een vrijwillige behandeling in Italië onvoldoende waarborg biedt om dat recidiverisico te compenseren. De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn voorlopige hechtenis voor een deel heeft doorgebracht in de Forensisch Psychiatrische Kliniek in [plaats] en dat daar is gewerkt aan een terugvalpreventieplan. Ter terechtzitting is gebleken dat de kliniek hem uitbehandeld acht en heeft verdachte verteld wat dit preventieplan behelst. In die zin acht de rechtbank het wel verantwoord om verdachte naar Italië terug te laten keren, maar is de rechtbank van oordeel dat er in Italië opnieuw moet worden beoordeeld of en met name, onder welke voorwaarden en op welke termijn, verdachte verantwoord kan terugkeren naar de maatschappij.
Ter terechtzitting van 29 augustus 2016 is gebleken dat er weliswaar contact is geweest met een psychiater in Saluzzo, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte vanaf het allereerste moment dat hij terugkeert in Italië door deze psychiater kan worden behandeld. Evenmin kon duidelijkheid worden verschaft omtrent eventuele voorwaarden die aan verdachte zouden (kunnen) worden gesteld en in hoeverre kan worden ingegrepen wanneer verdachte zich aan een behandeling onttrekt. Voorts wordt weliswaar ingeschat dat het risico op een psychose in Italië verder zal dalen, maar indien verdachte niet direct kan worden behandeld of zich daaraan onttrekt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk onaanvaardbare risico’s op een terugval ontstaan. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat het feit dat verdachte in zijn psychose gepleegd heeft dermate ernstig is dat terughoudendheid moet worden betracht met het opheffen van ieder strafvorderlijk kader.
Alles afwegende heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen in een traject waarbij verdachte slechts op vrijwillige basis zou worden behandeld en acht een dwangkader noodzakelijk om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau te minimaliseren. Tegelijkertijd acht de rechtbank het, anders dan de officier van justitie, niet noodzakelijk dat in dit dwangkader zal worden voorzien in de vorm van tbs met dwangverpleging. De rechtbank acht het voldoende dat verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden opgelegd. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat daarbij spoedig wordt gewerkt richting terugkeer naar en behandeling in Italië en wordt voorzien in overdracht van de tenuitvoerlegging. De rechtbank beoogt hiermee dat verdachte vanuit de FPK dan wel een vergelijkbare instelling in Nederland onmiddellijk aansluitend zal worden overgedragen aan een kliniek in Italië waarna vanuit de kliniek in Italië zal kunnen worden gewerkt aan een (voorwaardelijke) terugkeer in de maatschappij.
Voor die overdracht bestaat een wettelijke basis in zowel Nederland als Italië. Voor een dergelijke overdracht bestaan voor zover de rechtbank kan beoordelen geen belemmeringen. Met die overdracht zal enige tijd gemoeid gaan in verband met de toetsing door de Italiaanse rechter. Dat brengt voor de verdachte met zich dat zijn terugkeer minder spoedig kan plaatsvinden dan mogelijk gewenst is maar die vertraging dient ten laste van de verdachte te blijven.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De rechtbank acht na te noemen maatregel op zijn plaats, aangezien verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de maatregel die aan verdachte zal worden opgelegd in het bijzonder rekening gehouden met de veiligheid van de maatschappij, maar ook met de wijze waarop verdachte het beste kan worden behandeld.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert € 263.574,27 aan materiële schadevergoeding en € 50.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 310.972,92 betwist.
Ten aanzien van de materiële schade
Ten aanzien van de beveiligingskosten, de misgelopen bonus, de misgelopen opdracht, de facturen van de ZZP’ers en de verhuiskosten heeft de raadsman van verdachte zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat het causaal verband ontbreekt.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat met onvoldoende zekerheid is vast te stellen dat de gemaakte kosten ten behoeve van beveiliging en de verhuizing een direct gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en dat dus in zoverre sprake is van causaal verband . De rechtbank zal de vordering ten aanzien van die posten niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de misgelopen bonus, de misgelopen opdracht en de ZZP-facturen acht de rechtbank het nemen van een beslissing terzake een onevenredige belasting van het strafproces. Weliswaar is er een verband tussen deze kosten en het bewezen geachte, maar het is moeilijk om vast te stellen in hoeverre deze kosten nu volledig het rechtstreekse gevolg zijn van het handelen van verdachte. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de misgelopen inkomsten acht de raadsman van verdachte de vordering onvoldoende onderbouwd, nu niet duidelijk is of de benadeelde partij in het bezit is van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu de benadeelde partij ter terechtzitting heeft aangegeven niet te beschikken over een arbeidsongeschiktheidsverzekering en zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 30.685,21 (dertigduizend zeshonderdvijfentachtig euro en eenentwintig eurocent) zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedragen de kosten voor de kleding, de iPhone, de bril, het eigen risico, de fysiotherapeut, de taxiritten, de advocaat en twee maanden inkomstenderving.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en op zijn lichamelijke integriteit.
Ten aanzien van de immateriële schade acht de rechtbank een substantiële vergoeding op zijn plaats, gelet op de enorme impact die het feit op het slachtoffer, mede gelet op zijn ter terechtzitting van 19 juli 2016 afgelegde slachtofferverklaring, heeft gehad. De rechtbank ziet echter, anders dan de officier van justitie, aanleiding af te wijken van hetgeen door de benadeelde partij is gevorderd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de rechtbank direct opmerkt dat juist in dit soort complexe zaken een specifieke beoordeling van de feiten en omstandigheden van het geval noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank wijst desalniettemin op een zaak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2015, waarbij de veroordeelde werd veroordeeld voor een poging tot doodslag, omdat hij zijn vriendin door het hoofd had geschoten met een vuurwapen, waarbij de kogel in haar hoofd was achtergebleven. In deze zaak was een immateriële schadevergoeding toegekend aan het slachtoffer van € 25.000,- [1]
Gelet op voornoemd arrest ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, aanleiding de vordering tot immateriële schadevergoeding te matigen. De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de kracht waarmee het slachtoffer is gestoken en de specifieke en verregaande gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad, waaronder de omstandigheid dat een mespunt zich nog in de nek van het slachtoffer bevindt, ten gevolge waarvan hij nog dagelijks wordt geconfronteerd met de aanval van verdachte op hem.
Op grond het voorgaande begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 25.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De advocatenkosten zullen daarentegen in mindering worden gebracht op het bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De rechtbank waardeert het schadebedrag op een bedrag van € 47.601,35 (zevenenveertigduizend zeshonderdeneen euro en vijfendertig eurocent).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelastdat verdachte voor de termijn van één jaar in een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] , wonende op het adres [plaats] , [woonplaats] tot een bedrag van € 55.685,21 (vijfenvijftigduizend zeshonderdvijfentachtig euro en eenentwintig eurocent), waarvan € 30.685,21 (dertigduizend zeshonderdvijfentachtig euro en eenentwintig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [naam slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] , te betalen de som van € 47.601,35 (zevenenveertigduizend zeshonderdeneen euro en vijfendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 273 (tweehonderdendrieënzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en R. Robroek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2016.