ECLI:NL:RBAMS:2015:1274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
13/654029-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen op ex-vriendin in Amsterdam

Op 28 januari 2014 heeft de verdachte, in een voormalige relationele context met het slachtoffer, geprobeerd zijn ex-vriendin te doden door met een vuurwapen op haar hoofd te schieten. De rechtbank Amsterdam heeft op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 14 januari 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met opzet heeft beschoten, ondanks zijn verweer dat het slachtoffer zelf op zichzelf zou hebben geschoten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig aangemerkt, terwijl de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig werden beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding op € 27.160,23 heeft vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis van 170 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654029-14 (Promis)
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres]
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2015.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.F. Korvinus naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Amsterdam (Zuidoost) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen die [slachtoffer] een kogel, althans een voorwerp in het hoofd heeft geschoten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat de poging tot doodslag op [slachtoffer] bewezen kan worden.
De verklaringen van aangeefster en verdachte lopen uiteen ten aanzien van hetgeen op de bewuste avond gebeurd is. Het schotrestenonderzoek dat is verricht door het NFI duidt meer op de lezing die aangeefster heeft gegeven omtrent de plaats waar het schot is gelost, gelet op het aantreffen van een grote hoeveelheid schotresten op en om de deurpost.
De verklaring van verdachte dient als ongeloofwaardig aangemerkt te worden, gelet op de wisselende verklaringen die hij heeft afgelegd, het ontbreken van steunbewijs voor zijn - in een laat stadium gegeven - lezing van hetgeen volgens hem gebeurd is, de verklaring van de buurman dat verdachte schrok toen verdachte gezien werd met aangeefster, het niet bellen van een ambulance voor de levensgevaarlijk gewonde aangeefster, het wegmaken van het wapen en de leugenachtige verklaring over zijn handelen tussen 21.30 uur en 23.59 uur op de avond van 28 januari 2014.
De verklaring van aangeefster dient voorts als geloofwaardig aangemerkt te worden, nu zij over details heeft verklaard die niemand anders kon weten. Sinds aangeefster haar herinnering terug heeft gekregen, heeft zij consistent en gedetailleerd verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu in de eerste plaats niet kan worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die het wapen in handen had op het moment dat het schot werd gelost en, voor zover dat wel vastgesteld kan worden, er geen sprake is van opzet op het afvuren van het wapen of op de dood van aangeefster.
Het schotrestenonderzoek van het NFI ten aanzien van de broek van verdachte geeft geen uitsluitsel over het daderschap, nu verdachte heeft verklaard dat hij bij het schietproces aanwezig is geweest en het wapen in zijn broekzak heeft gestoken. Het schotrestenonderzoek van de deurpost kan niet gebruikt worden voor het bewijs, nu de woning tussen 28 januari 2014 en 18 maart 2014, de dag waarop de deurpost is bemonsterd, niet verzegeld is geweest en derhalve niet is uit te sluiten dat die schotresten na 28 januari 2014 op de deurpost terecht zijn gekomen. Het schotverwondingenonderzoek van het NFI concludeert bovendien dat de waarschijnlijkheid dat aangeefster de verwonding bij zichzelf heeft toegebracht even groot is als de waarschijnlijkheid dat zij dit niet zelf heeft gedaan.
De verklaring van aangeefster is sinds 28 januari 2014 veranderd. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat [zus van slachtoffer], de zus van aangeefster, de enige is geweest die aangeefster kort na het ten laste gelegde heeft gesproken en het mogelijk is dat de verklaring van aangeefster is beïnvloed door [zus van slachtoffer]. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij een voor verdachte belastende verklaring van [persoon 1] heeft gehoord, maar getuige [getuige] is niet nader gehoord, waardoor haar verklaring in beginsel niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Daarentegen vindt de lezing van verdachte steun in een chatgesprek tussen [zus van slachtoffer] en [getuige], waaruit blijkt dat aangeefster suïcidaal was.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het afvuren van het wapen of op het doden van aangeefster. Er is geen sprake van een motief aan de zijde van verdachte. Ook heeft verdachte nadat het schot is gelost gehandeld in het voordeel van aangeefster, nu verdachte het wapen bij haar heeft weggehaald, het bloeden heeft gestelpt en aangeefster naar het ziekenhuis heeft gebracht. Voor zover vastgesteld kan worden dat verdachte het wapen wel in handen had op het moment dat het schot werd gelost, is het mogelijk dat het een ongeluk was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Gebruikte bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in bijlage I.
4.3.2
Waardering van het bewijs
Aangeefster heeft op 20 februari 2014 verklaard dat zij – samengevat - verdachte op 28 januari 2014 bij haar thuis heeft binnengelaten, dat zij hem heeft verteld dat zij geen relatie meer met hem wilde en dat hij vervolgens op haar slaapkamer op de tweede verdieping zijn kleding ging pakken. In de slaapkamer heeft verdachte op aangeefster geschoten, waarna aangeefster bloed zag stromen over haar hoofd, aldus aangeefster.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar. Dat de verklaring zou zijn beïnvloed door [zus van slachtoffer], die bij het schietincident niet aanwezig was, wordt weerlegd door het feit dat aangeefster in haar aangifte melding maakt van – gedetailleerde – feiten die [zus van slachtoffer] op dat moment niet kon weten, zoals in welke kamer in de woning het schietincident zich heeft afgespeeld.
Dat aangeefster eerder anders heeft verklaard doet aan de betrouwbaarheid van haar uiteindelijke verklaring niet af, nu haar eerdere verklaringen evident strijdig zijn met objectieve gegevens uit het dossier, en buiten kijf staat dat zij gedurende de eerste periode na het schietincident als gevolg daarvan in de war was.
De verklaring van verdachte, inhoudende - kort gezegd - dat aangeefster op zichzelf heeft geschoten, acht de rechtbank daarentegen niet geloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie en voor de rechter-commissaris verklaard dat hij niet bij het schietincident aanwezig is geweest en dat hij aangeefster met een wond op haar hoofd op bed heeft aangetroffen. Op 13 maart 2014 heeft verdachte deze verklaring ingetrokken en verklaard dat hij, op verzoek van aangeefster, een wapen aan haar heeft gegeven en dat aangeefster in zijn aanwezigheid op zichzelf heeft geschoten.
Dat deze laatste verklaring in essentie sterk van de eerste afwijkt en verdachte zijn gewijzigde standpunt eerst heeft ingenomen nadat aangeefster hem als dader had aangewezen en het strafdossier tegen verdachte reeds deels gevormd was, doet sterk af aan de geloofwaardigheid daarvan.
Ook valt het nadien door verdachte vertoonde gedrag moeilijk met het (uiteindelijk) door hem geschetste scenario te rijmen. Verdachte heeft geen ambulance gebeld nadat het schot was gelost, maar aangeefster zelf naar de auto ‘gesleept’ en naar het ziekenhuis gebracht. Verdachte heeft, ondanks hetgeen zich enkele momenten eerder had afgespeeld, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting, tegen de buurman van aangeefster verklaard dat alles goed ging. Ook tegen het medische personeel bij het ziekenhuis heeft verdachte achtergehouden dat aangeefster levensgevaarlijk gewond was. Verdachte heeft zich vervolgens van het wapen ontdaan en is, nadat sinds het voorval reeds uren waren verstreken, de zus van aangeefster, [zus van slachtoffer], op gaan halen. Ook tegen [zus van slachtoffer] heeft verdachte verzwegen wat er zich eerder op de avond heeft afgespeeld. Wel heeft hij verklaard dat er geen politie gebeld mocht worden. Deze gedragingen stroken naar het oordeel van de rechtbank niet met de verklaring van verdachte dat hij uitsluitend handelde uit bezorgdheid om het welzijn van aangeefster en met het doel haar leven te redden en haar letsel zoveel mogelijk te beperken.
Bovendien vindt het door verdachte geschetste scenario over hetgeen gebeurd is, geen ondersteuning in het dossier. Niet aannemelijk is geworden dat, zoals de verdediging heeft betoogd, aangeefster al enige tijd suïcidaal zou zijn geweest. Het chatgesprek, waarvan op verzoek van de verdediging een weergave aan het dossier is toegevoegd en waarin over zelfmoord wordt gerept, blijkt, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet te zijn gevoerd tussen aangeefster en [getuige], doch tussen [getuige] en ene [persoon 2] (“[persoon 2]”). Verwezen wordt naar pagina 102 van het procesdossier, waar is opgenomen een what’s app-bericht waarin [getuige] overeenkomstig verklaart. Ook het NFI rapport van 26 november 2014 kan niet worden aangemerkt als ondersteuning voor de uiteindelijke verklaring van verdachte. Zo al zou worden uitgegaan van de daarin getrokken conclusie dat – samengevat – de waarschijnlijkheid dat het slachtoffer zelf op haar voorhoofd heeft geschoten even groot is als de waarschijnlijkheid dat zij dat niet heeft gedaan, dan nog geeft deze conclusie geen uitsluitsel over wie het schot heeft gelost.
Het door verdachte geschetste scenario is bovendien door toedoen van verdachte ook niet nader verifieerbaar. Verdachte heeft immers het wapen weggemaakt, niet direct de politie of hulpdiensten geïnformeerd en ervoor gekozen geen nadere verifieerbare details over het door hem geschetste scenario te verstrekken. Op (weliswaar ondergeschikte) wel verifieerbare punten is de verklaring van verdachte leugenachtig gebleken. Zo heeft hij verklaard niet over een huissleutel van het slachtoffer te beschikken, doch desondanks is deze sleutel aangetroffen in de auto van de snorder waarin verdachte zich kort na het gebeurde heeft laten vervoeren, waarbij niet aannemelijk is dat die sleutels door een ander verdachte is achtergelaten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het scenario zoals dat (uiteindelijk) door verdachte is geschetst onaannemelijk. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat verdachte de persoon is geweest die het schot heeft gelost.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman betreffende het gebruik van de verklaring van [getuige] en de daaruit volgende schending van het ondervragingsrecht en daarmee het recht op een eerlijk proces, dat voor een geslaagd beroep op dit verweer vereist is dat de bewezenverklaring uitsluitend of in doorslaggevende mate steunt op een verklaring van een persoon, in casu getuige [getuige], die niet nader bevraagd kon worden door de verdediging. De in rubriek 5 te noemen bewezenverklaring steunt niet uitsluitend en in doorslaggevende mate op de verklaring van [getuige]. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De gedragingen van verdachte, te weten met een pistool van korte afstand een kogel afvuren in de richting van het hoofd van [slachtoffer], kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer dermate ernstig letsel zou toebrengen dat zij daardoor zou kunnen komen te overlijden. Het opzet op de dood bij verdachte staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank vast.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 28 januari 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen die [slachtoffer] een kogel in het hoofd heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie houdt bij zijn strafeis rekening met de plaats waar en de context waarin het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld. Aangeefster bevond zich in haar slaapkamer in haar woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Zij stond bovendien in een – voormalige – relationele betrekking met verdachte en zij onderhielden ten tijde van het ten laste gelegde een vriendschap. Het leven van aangeefster is ten gevolge van het ten laste gelegde verregaand veranderd en haar levensvreugde is drastisch verminderd. Zij heeft ernstig letsel opgelopen en schade ondervonden. Bovendien loopt aangeefster nog steeds rond met een kogel in haar hoofd, die mogelijk nog meer schade kan aanrichten. Daar moet zij mee leren leven.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank voorts de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen ten aanzien van het materiële deel en, bij wijze van voorschot, gedeeltelijk toe te wijzen voor het immateriële deel, tot een bedrag van € 50.000,00, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit tot vrijspraak en afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft voorts benadrukt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat hij tot zijn aanhouding een opleiding volgde, die hij hoopt voort te kunnen zetten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en voorts in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [slachtoffer], met wie hij tot kort daarvoor een relatie had, in haar slaapkamer vanaf een korte afstand met een vuurwapen beschoten, waarbij een kogel door haar voorhoofd haar hoofd binnen is gegaan en alwaar de kogel zich tot op heden bevindt. Verdachte heeft meedogenloos gehandeld en zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Hij heeft gepoogd het belangrijkste bezit van het [slachtoffer] af te nemen, te weten: haar leven. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het onderhavige feit is begaan in een – voormalige – relationele sfeer en heeft plaatsgevonden in de slaapkamer van de woning van [slachtoffer], een plaats waar een persoon zich bij uitstek veilig en vertrouwd moet kunnen voelen.
Het handelen van verdachte heeft bij het slachtoffer [slachtoffer] ernstig letsel veroorzaakt en heeft ook overigens ingrijpende gevolgen voor haar. Zij heeft gedurende lange tijd in het ziekenhuis en in een revalidatiecentrum moeten verblijven. Na maanden van revalidatie en meerdere operaties aan haar schedel is het einde van de fysieke gevolgen voor haar nog niet in zicht. Zij wordt ieder moment van de dag met het letsel geconfronteerd. Blijkens haar verklaring ter zitting is [slachtoffer] haar reuk- en smaakvermogen verloren en zal zij mogelijk geen kinderen kunnen krijgen. [slachtoffer] dient in verband met het ontbreken van haar voorhoofdsbeen een beschermende helm te dragen en zal nog een hersteloperatie aan haar schedel moeten ondergaan. Bovendien is de kogel niet uit haar hoofd te verwijderen en verkeert zij in onzekerheid over de uiteindelijke fysieke gevolgen die het handelen van verdachte bij haar zullen hebben veroorzaakt. Zij heeft verklaard haar studie te hebben moeten staken, haar baan te zijn kwijtgeraakt en uit angst te zijn verhuisd, waardoor zij buiten haar sociale leven is komen te staan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank slechts een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld in enige mate afgeweken dient te worden van de eis van de officier van justitie.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer], vordert € 18.260,23 aan materiële schadevergoeding en
€ 115.000,00 aan immateriële schadevergoeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in rubriek 5 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade vooralsnog op € 27.160,23 (zevenentwintigduizendhonderdzestig euro en drieëntwintig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag bestaat uit € 2.160,23 aan materiële schade, bestaande uit:
  • € 156,40 voor reiskosten [ziekenhuis] vanaf juni 2014;
  • € 150,00 voor reiskosten [ziekenhuis te plaats];
  • € 360,00 voor eigen risico zorgverzekering;
  • € 475,51 voor voorzieningen [ziekenhuis];
  • € 335,32 voor voorzieningen revalidatie;
  • € 583,00 voor reiskosten [ziekenhuis] februari-juni 2014;
  • € 100,00 voor reiskosten en telefoonkosten ten behoeve van de strafzaak.
Het toegewezen bedrag aan
materiële schadewordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 januari 2015tot aan de dag der algehele voldoening.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de
immateriële schadenaar hetgeen thans omtrent het letsel in voldoende mate vaststaat op € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
28 januari 2014tot aan de dag der algehele voldoening.
De behandeling van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade als inkomstenderving dan wel studievertraging voor een bedrag van € 16.100,00 en de overige gevorderde immateriële schade, te weten € 90.000,00, vormen naar de aard, de complexiteit en de onduidelijkheid ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen van de gezondheid van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering van de benadeelde partij is ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Aan verdachte zal de verplichting worden opgelegd om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 27.160,23 (zevenentwintigduizendhonderdzestig euro en drieëntwintig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 170 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
De rechtbank zal bepalen dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot € 27.160,23 (zevenentwintigduizend-honderdzestig euro en drieëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 25.000,00 vanaf 28 januari 2014 en over € 2.160,23 vanaf 14 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen
€ 27.160,23 (zevenentwintigduizendhonderdzestig euro en drieëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.000,00 vanaf 28 januari 2014 en over
€ 2.160,23 vanaf 14 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 170 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 3 STK kleding
  • 1 STK broek blauw D&G
  • 1 STK shirt zwart Givenchy
  • 1 STK schoenen wit Christian Louboutin
  • 1 STK blauw vest
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2015.
Bijlage I
De bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014024594 van 20 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pag. 142.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik was [
de rechtbank begrijpt:
op 28 januari 2014] thuis aan de [adres te plaats] en [verdachte] [
de rechtbank begrijpt:
[verdachte]belde. Ik zei dat ik thuis was en hij zei ‘maak open’. Ik deed open en [verdachte] kwam binnen. Ik zei tegen hem dat hij zijn kleren moest pakken en weg moest gaan. Hij ging zijn kleren pakken. [verdachte] zei dat hij iets moest pakken, hij zei dat hij later terug zou komen. Ik was in mijn kamer. Ik deed de deur open en zag [verdachte] op een afstand en hij schoot op me. Ik zag bloed stromen uit mijn hoofd.

2. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts [arts], d.d. 30 januari 2014, doorgenummerde pag. 86 en 87.

Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [slachtoffer]
Datum incident 28-01-2014
Kogel op CT zichtbaar, evenals een breuk ter hoogte van de linker voorhoofdsholte voorwand en achterwand. In de linker frontaalkwab is een bloeduitstorting zichtbaar. De situatie is verslechterd volgens de neurochirurg [neurochirurg] ten opzichte van de dag tevoren. Er is een verlamming opgetreden aan het linkerbeen. Schade aan de hersenen en de effecten zijn nu niet te beoordelen. Hersenletsel door een kogel door het brein is te verwachten. Er is een zwelling onder beide ogen met een donkere verkleuring. Op het voorhoofd is de inschotwond van de kogel. De kogel is terecht gekomen tussen de beide grote slagaderen van de hersenen op de bodem van de schedel aan de voorkant van het achterhoofdsgat.

3. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

De dag dat ik het wapen geregeld had, had ik het meteen naar haar toegebracht. Dat was op 28 januari 2014. Ik belde haar en we hebben een afspraak gemaakt. Ze maakte de deur open. Later zaten we even te praten. Ik vroeg om drinken, dat is ze boven gaan pakken. Ze ging naar boven. Ik ging erachteraan. Ik liep naar boven en stond bij de ingang van de slaapkamer.

4. Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 7 juli 2014, nummer 20140521132, opgemaakt door ing. [persoon 3].

Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Op de stubs waarmee delen aan de binnenzijde van de broek [AAGR1451NL] van verdachte [verdachte] zijn bemonsterd, zijn 24 categorie A-deeltjes aangetroffen. Met het aantreffen van categorie A deeltjes wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces.
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de broek [AAGR1451NL] van verdachte [verdachte] en een schietproces.
5. Een proces-verbaal met nummer 2014024594 van 3 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en[opsporingsambtenaar 3], doorgenummerde pag. 159.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] vertelde mij: ‘[verdachte] heeft mij geschoten’. Ik heb [verdachte] geappt en gevraagd of het echt zo was, maar ik kreeg geen antwoord. [persoon 1] vertelde mij dat ze die dag bij [naam] thuis waren en dat [verdachte] toen aan kwam rijden. [verdachte] zei: ‘Ik heb haar geschoten, ik heb haar geschoten’. Maar ze geloofden hem niet. [verdachte] is toen weggegaan.

6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014024594 van 13 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pag. 232.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 28 januari 2014 niet bij [naam] thuis geweest op de [adres], ik denk het niet.
Noot verbalisant: tijdens het doorlezen van de verklaring willen de advocaat en de verdachte in de verklaring terug zien dat verdachte toch in de woning is geweest op de [adres].
[persoon 1] heeft gezegd dat ik op die bewuste avond in de woning op de [adres] was? Nee, daar was ik niet.
Noot verbalisant: tijdens het doorlezen van de verklaring zeggen de advocaat en de verdachte dat bovenstaand antwoord moet zijn dat verdachte er toch is geweest.