In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over twee opgelegde aanslagen reclamebelasting voor het belastingjaar 2013. De eiseres, exploitant van reclameobjecten, had aanslagen ontvangen voor openbare aankondigingen aan een Abri en een Mupi. Eiseres stelde dat deze aankondigingen onder de vrijstelling voor voorzieningen ten dienste van het wegverkeer vallen, maar de rechtbank oordeelde dat de vrijstelling enkel betrekking heeft op de openbare aankondigingen zelf en niet op de reclameobjecten. De rechtbank overwoog dat de gemeentelijke wetgever de vrijheid heeft om het reclamebelastingstelsel in te richten en dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor de ongelijke behandeling van verschillende soorten aankondigingen. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de marginaal toetsende rol van de rechtbank bij de beoordeling van gemeentelijke belastingheffingen en de noodzaak van een objectieve rechtvaardiging voor eventuele ongelijkheden in de heffing.