ECLI:NL:RBAMS:2016:557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
13/730075-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit, verdovende middelen en beïnvloeding getuige in strafzaak

Op 10 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 en gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens, munitie, verdovende middelen en goederen bestemd voor hennepteelt, alsook van het beïnvloeden van een getuige in het Passage/Vandros onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 september 2015 in Rijsbergen twee vuurwapens en munitie in zijn bezit had, en dat hij in de periode van 1 tot 22 september 2015 geprobeerd heeft een getuige te beïnvloeden door haar te adviseren niet mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot onrechtmatig binnentreden en doorzoeken, en oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was. De verdachte heeft bekend dat hij de wapens en verdovende middelen voorhanden had, en de rechtbank achtte de feiten bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder het bezit van vuurwapens en de beïnvloeding van een getuige, en de impact daarvan op de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730075-15 (Promis)
Datum uitspraak: 10 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [te plaats] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.N. Stempher en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M.J. Thomas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 september 2015 te Rijsbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee vuurwapen(s) van categorie III, te weten (onder meer)
  • een pistool van het merk Zastava, type 70, kaliber 7.65 mm Browning en/of
  • een revolver van het merk Harrington & Richardson, type Double Action Safety Hammer, kaliber .38 S&W en/of
munitie van categorie III, te weten (onder meer)
  • zeven kogelpatronen van het merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65 mm Browning en/of
  • zestien kogelpatronen van het merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65 mm Browning en/of
  • vijf kogelpatronen van het merk Smith & Wesson, kaliber .38 S&W
voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 september 2015 tot en met 22 september 2015 te Rijsbergen, in elk geval in Nederland, zich opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift en/of afbeelding jegens [persoon 1] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een of meerdere ambtena(a)r(en) van de politie een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte (onder meer):
op of omstreeks 7 september 2015 - nadat hij van die [persoon 1] vernomen had dat zij als getuige gehoord zou worden in het strafrechtelijk onderzoek Viool - tegen die [persoon 1] gezegd "Hey laat ze de Typhus genieten. Niets zeggen, niet meewerken gewoon" en/of "Anders gewoon zeggen ik weet het allemaal niet meer het is al zo lang geleden. Dat is het beste!";
3.
hij op of omstreeks 22 september 2015 en/of 23 september 2015 te Rijsbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen, te weten (onder meer):
  • een of meerdere zakken potgrond en/of
  • een of meerdere plastic plantenbakken en/of
  • een koolstoffilter en/of
  • een sealapparaat en/of
  • een luchtafzuiger en/of
  • een Co2Booster/hotbox en/of
  • twee Opticlimates (apparaten voor klimaatbeheersing) en/of
  • eenenvijftig assimilatielampen en/of
  • eenenvijftig armaturen en/of
  • eenenvijftig transformators,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
4.
hij op of omstreeks 22 september 2015 te Rijsbergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal (ongeveer) 25 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (ongeveer) 7,89 gram Amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
Amfetamine, en/of (ongeveer) 1,9 gram Metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Metamfetamine, zijnde MDMA en/of Amfetamine en/of Metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft enkele jaren geleden gedetineerd gezeten. Tijdens deze detentieperiode stelt verdachte informatie van een medegedetineerde, thans kroongetuige in het zogeheten strafrechtelijk onderzoek Passage, te hebben gekregen, welke informatie mogelijk relevant is voor genoemd onderzoek. Verdachte heeft zijn bevindingen kenbaar gemaakt aan een bij dat onderzoek betrokken advocaat, waarna verdachte formeel is aangemerkt als getuige. Verdachte zou over zijn bevindingen in detentie naderhand onder meer hebben gesproken met [persoon 1] . Nadat verdachtes status als getuige bij justitie bekend was, is dit aanleiding geweest voor de officier van justitie om in juli 2015 een telefoontap op de telefoon van verdachte te gelasten in het onderzoek Vandros, dat deels ziet op dezelfde strafbare feiten als het Passageonderzoek
Op 31 augustus 2015 en 7 september 2015 is verdachte door de politie gehoord als getuige in de zaak Vandros. Kort na het verhoor op 7 september 2015 werd verdachte gebeld door [persoon 1] met de mededeling dat de politie op weg was naar haar werk, om een verklaring van haar af te nemen. Hierop heeft verdachte gereageerd door te zeggen "Hey laat ze de Typhus genieten. Niets zeggen, niet meewerken gewoon" en "Anders gewoon zeggen ik weet het allemaal niet meer het is al zo lang geleden. Dat is het beste!".
Uit de lopende telefoontap bleek voorts dat verdachte meerdere telefoongesprekken voerde over de verkrijgen van wapens en/of wapenonderdelen. Ook is een internetpagina bezocht met informatie over een verboden aanvalsvuurwapen.
Op 22 september 2015 waren opsporingsambtenaren op de hoogte van het betreffende telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 1] , alsmede van de wapen gerelateerde communicatie door middel van de telefoon van verdachte, en werd de woning van verdachte binnengetreden met een machtiging ter aanhouding van verdachte alsmede ter doorzoeking op grond van de Wet Wapens en munitie. Op het verzoek om eventueel zich in de woning bevindende wapens uit te leveren werden door verdachte en diens partner, afzonderlijk, verklaard dat er wapens in de slaapkamer onder het matras lagen. Na het aantreffen van deze wapens is de doorzoeking van de woning gestart, waarbij, naast het pistool en de revolver, ook munitie en verdovende middelen werden aangetroffen.
Ook het perceel buiten de woning werd doorzocht. In een voormalig varkensstal bleek dat een gat in het beton van de vloer was geboord, waaronder een ruimte werd aangetroffen met goederen die bestemd leken te zijn voor een hennepkwekerij. Een deel van de goederen in deze ruimte bleek reeds geplaatst dan wel gemonteerd. Een ander deel van de ten laste gelegde goederen lag nog in de stal, naast het gat in de vloer.
Het draait in deze zaak om de vraag of bovengenoemde feiten gekwalificeerd dienen te worden als één of meer van de ten laste gelegde strafbare feiten.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De woorden die verdachte telefonisch aan [persoon 1] heeft geuit zijn kennelijk uitgesproken met geen ander doel dan om haar vrijheid om naar waarheid te verklaren te beïnvloeden. Het is hierbij niet relevant of de bewoordingen daadwerkelijk tot dat gevolg hebben geleid.
De informatie die is verkregen uit de tap op de telefoon van verdachte is, tezamen met zijn verklaring dat er vuurwapens in de woning aanwezig waren, voldoende voor een verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Op grond daarvan was de doorzoeking gerechtvaardigd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat het aanwezig hebben van de aangetroffen goederen strafbaar is gesteld in de Wet wapens en munitie respectievelijk de Opiumwet. Ook het aanwezig hebben van de goederen die in en onder de varkensstal zijn aangetroffen is strafbaar gesteld in de Opiumwet.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Het vermoeden van de aanwezigheid van vuurwapens is op grond van de tapgesprekken niet gerechtvaardigd. Er dient duidelijk te worden gemaakt welke concrete informatie tot welke verdenking heeft geleid, zodat die informatie en de beslissingen die daaruit volgen getoetst kunnen worden. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Het binnentreden in en het doorzoeken van de woning en omliggende stallen is derhalve onrechtmatig geschied. Dit is een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv en dient te leiden tot uitsluiting van de daaruit voortvloeiende onderzoeksbevindingen voor het bewijs.
De beschuldiging van het onder 2 ten laste gelegde moet in de context van alle feiten en omstandigheden van het geval geplaatst worden. Hierbij merkt de raadsman op dat van de zijde van justitie sprake is van intimidatie van verdachte, vermoedelijk omdat de verklaring van verdachte niet strookt met de verklaring van een kroongetuige. Justitie heeft druk uitgeoefend op verdachte door personen in zijn omgeving te benaderen, met overmacht aanwezig te zijn bij het bezoek dat zij aan verdachte hebben gebracht en door zelfs zijn partner aan te houden. Verdachte was geïrriteerd over deze handelswijze van justitie en meer specifiek ten aanzien van de bij het onderzoek betrokken opsporingsambtenaren. Verdachte vond het onnodig dat [persoon 1] voor deze zaak werd benaderd, nota bene terwijl zij aan het werk was. Uit boosheid en frustratie heeft verdachte de ten laste gelegde bewoordingen weliswaar geuit, maar heeft daarbij nimmer het opzet gehad om het onderzoek te frustreren en/of de verklaringsvrijheid van [persoon 1] te beïnvloeden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Rechtmatigheid van de doorzoeking
Ten aanzien van de doorzoeking neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in ogenschouw. Uit de tap op de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte contact heeft gehad met handelaars in legale wapens en dat verdachte op het internet informatie heeft opgezocht over een verboden aanvalsvuurwapen. Nadat de betrokken politieambtenaren waren binnengetreden in de woning van verdachte, verklaarden zowel verdachte als zijn vriendin, onafhankelijk van elkaar, dat zij vuurwapens in de woning aanwezig hadden. Vervolgens is een doorzoeking gestart en zijn de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde goederen aangetroffen.
Vooropgesteld dient te worden dat op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen opsporings-ambtenaren te allen tijde ter inbeslagneming een doorzoeking mogen doen op plaatsen waarvan zij
redelijkerwijskunnen vermoeden dat wapens en/of munitie aanwezig zijn.
In het onderhavige geval moet de informatie uit de telefoontap, in combinatie met de verklaringen van verdachte en diens vriendin, zonder meer toereikend worden geacht voor het veronderstellen van de situatie dat
redelijkerwijskon worden vermoed dat in de woning van verdachte wapens en/of munitie aanwezig waren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de doorzoeking rechtmatig is geschied en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
4.4.2.
Ten aanzien van het onder 1 en 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij de vuurwapens, de munitie en de verdovende voorhanden heeft gehad. Deze bekennende verklaring van verdachte, tezamen met de bevindingen van de politie en de onderzoeksrapporten van de wapendeskundige respectievelijk het NFI, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het onder 1 en 4 is bewezen verklaard, zoals hierna in rubriek 5. vermeld.
4.4.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De onder 3 ten laste gelegde goederen zijn aangetroffen onder een voormalige varkensstal, behorende bij de woning van verdachte, en in de stal rondom het gat dat toegang gaf tot de ondergrondse ruimte. Verdachte heeft verklaard dat hij hout heeft gehakt, welk hout circa vijf meter van het gat in de vloer van de varkensstal is aangetroffen.
Het gat in de betonnen vloer moet zijn gecreëerd met krachtig gereedschap, dat op het perceel van verdachte is aangevoerd. De geluidsoverlast die met deze werkzaamheden gepaard moet zijn gegaan, moet te horen zijn geweest in de nabije omgeving van de werkzaamheden. De goederen zijn bovendien groot in formaat en hoeveelheid. De aanvoer van deze goederen op het perceel van verdachte kan onmogelijk onopgemerkt zijn gebleven. Het is dan ook onaannemelijk dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van die goederen in en onder de varkensstal, te meer nu verdachte heeft erkend dat hij daar af en toe kwam, bijvoorbeeld om hout te hakken en dat hij in die stal een elektriciteitskabel had gebracht, die stroom ontving vanuit de schuur/garage achter het huis. Het voorgaande bezien in onderlinge samenhang maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat de materialen voor hennepteelt hem volledig onbekend waren als volstrekt ongeloofwaardig aanmerkt. Daarbij komt bij dat het alternatieve scenario, te weten dat een andere gebruikers van de varkensstal de genoemde materialen volledig buiten verdachte om daar zouden hebben gebracht niet aannemelijk is geworden; dit scenario is volledig oncontroleerbaar, omdat verdachte geen namen heeft willen noemen van andere gebruikers van die stal. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna in rubriek 5. is vermeld.
4.4.4.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die wijzen op
détournement de pouvoirof anderszins intimiderende omstandigheden die van invloed zouden zijn op de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Ook zijn er geen omstandigheden aangevoerd die afbreuk doen aan de straf-waardigheid van het feit of de strafbaarheid van verdachte.
Verdachte heeft bekend de ten laste gelegde bewoordingen te hebben geuit. Wat er ook zij van de opwelling waarin dat is gebeurd en de frustratie die verdachte op dat moment ervoer, door dergelijke bewoordingen te uiten tegen een persoon die in een strafrechtelijk onderzoek door de politie gehoord zal worden loopt verdachte het risico dat de getuige naar zijn instructie zal verklaren. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de delictsomschrijving vervuld en acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna in rubriek 5. is vermeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 22 september 2015 te Rijsbergen, tezamen en in vereniging met een ander, twee vuurwapens van categorie III, te weten
  • een pistool van het merk Zastava, type 70, kaliber 7.65 mm Browning en
  • een revolver van het merk Harrington & Richardson, type Double Action Safety Hammer, kaliber .38 S&W
voorhanden heeft gehad
en
op 22 september 2015 te Rijsbergen, alleen, munitie van categorie III, te weten
  • 23 kogelpatronen van het merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65 mm Browning en
  • vijf kogelpatronen van het merk Smith & Wesson, kaliber .38 S&W
voorhanden heeft gehad;
2.
op 7 september 2015 te Rijsbergen, zich opzettelijk mondeling jegens [persoon 1] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een meerdere ambtenaar van de politie een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte op 7 september 2015, nadat hij van die [persoon 1] vernomen had dat zij als getuige gehoord zou worden in een strafrechtelijk onderzoek, tegen die [persoon 1] gezegd "Hey laat ze de Typhus genieten. Niets zeggen, niet meewerken gewoon" en "Anders gewoon zeggen ik weet het allemaal niet meer het is al zo lang geleden. Dat is het beste!";
3.
op 22 september 2015 te Rijsbergen, stoffen en voorwerpen, bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde of vijfde lid van de Opiumwet, te weten
  • zakken potgrond,
  • plastic plantenbakken,
  • een koolstoffilter,
  • een sealapparaat,
  • een luchtafzuiger,
  • een Co2Booster/hotbox,
  • twee Opticlimates,
  • 51 assimilatielampen,
  • 51 armaturen en
  • 51 transformators,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten;
4.
op 22 september 2015 te Rijsbergen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 25 pillen van een materiaal bevattende MDMA, 7,89 gram van een materiaal bevattende Amfetamine en 1,9 gram van een materiaal bevattende Metamfetamine, zijnde telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien één of meer strafbare feiten bewezen verklaard worden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de ondergane hechtenis tot aan de uitspraak voldoende is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur is in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van vuurwapens en munitie van categorie III. De wapens die bij verdachte zijn aangetroffen waren geladen. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het begaan van strafbare feiten. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. Dit handelen moet daarom worden tegengegaan door streng op te treden tegen voornoemd wapenbezit.
Verdachte heeft bovendien een forse hoeveelheid verdovende middelen aanwezig gehad in zijn woning en er is bij hem een grote hoeveelheid goederen aangetroffen die kennelijk bestemd was voor hennepteelt. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Daarnaast veroorzaakt de handel in en het gebruik van verdovende middelen overlast voor en criminele activiteiten in de maatschappij. Door aldus te handelen heeft verdachte – indirect – bijgedragen aan deze gevolgen voor de maatschappij.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van de verklaringsvrijheid van een getuige. Hiermee heeft verdachte de verklaringsvrijheid van een persoon in een strafrechtelijk onderzoek ondermijnd. Onoorbare beïnvloeding van een getuige is op zich reeds een ernstige feit waardoor de rechtsgang kan worden geschaad, ongeacht of het kennelijk beoogde gevolg is ingetreden. Het proberen iemand te weerhouden om in vrijheid en naar waarheid een verklaring af te leggen raakt de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en belemmert de waarheidsvinding. Het rechtsgoed dat door artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd, is blijkens de Memorie van Toelichting (Handelingen II 1991/92, nr. 22 483, item 3, blz. 39), niet zozeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid van het onbelemmerd kunnen verklaren van getuigen en deskundigen. Artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht strekt tot het scheppen van waarborgen om tot waarheidsvinding in een strafprocedure te komen. Wat betreft het strafmaximum heeft de wetgever dan ook aansluiting gezocht bij de sanctie die onder meer is gesteld op uitlokking van meineed en een strafmaximum van 4 jaren verbonden aan het begaan van dit delict. Daarmee is tevens de ernst van dit delict tot uitdrukking gebracht (Vgl. Hof Den Bosch 24 november 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AY7986).
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de hoven en de rechtbanken zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is bij het louter voorhanden hebben van één vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden het uitgangspunt. Verdachte had twee vuurwapens en munitie voorhanden. Voor het belemmeren van de verklaringsvrijheid van de getuige zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten die zijn gesteld voor meineed, zijnde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Daarbij weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat het telefoongesprek waarin de bewezenverklaarde uitingen zijn gedaan niet op initiatief van verdachte heeft plaatsgevonden en dat van een vooropgezet plan om een getuige te beïnvloeden geen sprake is geweest.
Voornoemde straffen dienen te worden vermeerderd met een straf voor het voorhanden hebben van een forse hoeveelheid verdovende middelen en het voorhanden hebben van goederen bestemd voor het opzetten van een hennepplantage.
In straf verzwarend opzicht weegt de rechtbank ook mee dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiele Documentatie van 28 december 2015, meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te begaan.
De rechtbank acht een gevangenisstraf passend. Toch ziet de rechtbank aanleiding om te kiezen voor een voorwaardelijk deel. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich in te willen zetten voor zijn gezin en op legale wijze, middels zijn eigen onderneming, zijn inkomen te vergaren. De rechtbank komt de verdachte in deze wens tegemoet, in de hoop dat het voorwaardelijke strafdeel voor verdachte de stok achter de deur is die hij nodig heeft om zich in de toekomst niet meer in te laten met strafbare feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285a van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Opiumwet en de artikelen 2, 10 en 11a van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaartbewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaartniet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 11a van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaarthet bewezene strafbaar.
Verklaartverdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Steltdaarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. J. Edgar en M.E.L. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2016.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.