ECLI:NL:GHSHE:2004:AY7986

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002929-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. De Poorter
  • Mrs. Ficq
  • Mr. Van der Kaaden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de invloed van uitgeluisterde gesprekken op de rechtspleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de verdachte, een raadsman, die wordt beschuldigd van het beïnvloeden van getuigen in een strafzaak. Het hof heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verworpen, ondanks het uitluisteren van telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn cliënt. De raadsman stelde dat de rechter-commissaris ten onrechte toestemming had gegeven voor het afluisteren van deze gesprekken, omdat er geen redelijke verdenking van schuld aan een strafbaar feit zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de verdenking van beïnvloeding van getuigen ernstig genoeg was om de waarheidsvinding te laten prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000, heeft geprobeerd zijn cliënt te beïnvloeden om een getuige te benaderen en diens verklaring te manipuleren. De verdachte heeft instructies gegeven aan zijn cliënt over wat te zeggen tegen de getuige, met als doel diens vrijheid om naar waarheid te verklaren te beïnvloeden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de poging tot beïnvloeding van getuigen.

De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van 10.000 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van de geheimhoudingsplicht van advocaten en de grenzen daarvan in het licht van de waarheidsvinding in strafzaken.

Uitspraak

Heuvelmans 04/610028/00 20.002929.04 10 november 2004 24 november 2004
parketnummer : 20.002929.04
datum uitspraak: 24 november 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 14 april 2004 in de strafzaak onder de parketnummers 04/610028-00 en 04/060042-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 04/610028-00 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 04/060042-00 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat ter terechtzitting in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
- 2 -
(parketnummer 04/610028-00):
1. hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000 in de gemeente(n) Venlo en/of Breda in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk mondeling zich jegens [getuige] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te be<nvloeden, immers hebben/heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) aan die [getuige] de na te noemen instructies gegeven althans tegen hem gezegd, voorafgaand aan een op 7 februari 2000 te Antwerpen (B) gepland verhoor van die [getuige] als getuige door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen [medeverdachte (: verdachtes cliënt)]aanhangige strafzaak, - zakelijk weergegeven -:
dat die [getuige] beter geen details zou kunnen vertellen, (maar (slechts) zou moeten verklaren dat hij enkele brieven van de bank zou hebben ontvangen maar niet te weten van welke bank of zoiets en/of
dat die [getuige] een slecht geheugen had, althans zich weinig of niets kon herinneren en/of zijn mond maar beter zou moeten houden,
althans instructies van dergelijke aard en/of strekking,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd;
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met
7 februari 2000 in de gemeente(n) Venlo en/of Breda, in elk geval in
Nederland, heeft gepoogd om [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] te bewegen opzettelijk mondeling zich jegens [getuige] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen, te be‹nvloeden, terwijl hij en/of die [medeverdachte] wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, door in een telefoongesprek aan die [medeverdachte] na te noemen inlichting(en) te verschaffen - zakelijk en in het Nederlands weergegeven - te weten, dat die [medeverdachte] contact moest opnemen en/of doen of laten opnemen met die [getuige], omdat het voor [medeverdachte] gunstig zou zijn als hij die [getuige] - die op 7 februari 2000 te Antwerpen (B) als getuige zou worden gehoord door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen [medeverdachte] aanhangige strafzaak - ertoe zou kunnen bewegen om bij gelegenheid van bedoeld getuigenverhoor te verklaren: dat hij, [getuige], zich geen details kon herinneren en/of dat hij, [getuige], (slechts) enkele brieven van de bank had ontvangen, maar dat hij zich niet kon herinneren van welke bank of zoiets en/of dat hij, [getuige], een slecht geheugen had en/of dat hij, [getuige], dit contact geheim moest houden, althans daarover niet met derden mocht spreken, althans een of meer inlichting(en) van soortgelijke aard of strekking;
althans/dan wel
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met
7 februari 2000 in de gemeente(n) Venlo en/of Breda, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)], heeft gepoogd om [getuige 2], te bewegen om opzettelijk mondeling zich tegen [getuige] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te be‹nvloeden, terwijl die [medeverdachte] en/of die [getuige 2]wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd,
- 3 -
door aan die [getuige 2] na te noemen inlichting(en) te verschaffen - zakelijk en in het Nederlands weergegeven - dat die [getuige 2] contact moest (doe of laten) opnemen met die [getuige], omdat het voor [medeverdachte] gunstig zou zijn als die [getuige] - die op 7 februari 2000 te Antwerpen (B) als getuige zou worden gehoord door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen die [medeverdachte] aanhangige strafzaak - ertoe zou kunnen bewegen om bij gelegenheid van bedoeld getuigenverhoor te verklaren: dat hij, [getuige], zich geen details kon herinneren en/of dat hij, [getuige],(slechts) enkele brieven van de bank had ontvangen, maar dat hij zich niet kon herinneren van welke bank of zoiets en/of dat hij, [getuige], een slecht geheugen had
en/of dat hij, [getuige], dit contact geheim moest houden, althans daarover niet met derden mocht spreken, althans een of meer inlichting(en) van soortgelijke aard of strekking;
2. hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1999 tot en met 23 maart 2000 in de/het arrondissement(en) Roermond en/of Breda en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of in de Oekra‹ne
tezamen en in vereniging met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] en/of een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk mondeling en/of door (een) geschrift(en) en/of(een) afbeelding(en) zich jegens [getuige 3] heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te be‹nvloeden, door die [getuige 3], (een) brie(f)(ven) althans (een) verklaring(en) te tonen waaruit (onder andere) zou blijken, dat zij, ([getuige 3]) de verklaringen bij de politie gelogen had en dat zij ([getuige 3]) al haar verklaringen, afgelegd bij de politie in Nederland, wilde intrekken en dat [medeverdachte] haar niets kwaads gedaan had en dat zij ([getuige 3]) toegaf dat hij ([medeverdachte]) niets verkeerd had gedaan en altijd goed voor haar was geweest en die [getuige 3] te vragen die brie(f)(ven) althans die
verklaring(en) te ondertekenen en/althans die [getuige 3] een video-opname te tonen op welke video-opname [betrokkene 1], zijnde de zus van [getuige 3], zegt, dat [medeverdachte] een goed mens is en dat hij haar slechts heeft wil1en helpen om een beter leven op te bouwen en aan die [getuige 3] te vragen of zij nu bereid is op haar, bij de politie, afgelegde verklaringen terug te komen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd;
(parketnummer 04/060042-03):
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002, te Baarlo, althans in de gemeente Maasbree, en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [ambtenaar], brigadier van Politie Limburg-Noord, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan, welke gift(en) en/of belofte(n) heeft/hebben bestaan uit het beloven en/of (vervolgens) het verstrekken (aan die [ambtenaar] van een mobiele telefoon ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [ambtenaar] in zijn (huidige) bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan, te weten:
- het, in strijd met zijn plicht, verstrekken van inlichtingen met betrekking tot:
a. (paragraaf 2.1.6) een disciplinair onderzoek tegen [ambtenaar 2] (werkzaam bij de Regiopolitie Limburg-Noord) te weten de (achter)naam van die [ambtenaar 2], en/of
- 4 -
b. (paragraaf 2.1.7.) het strafrechtelijke onderzoek naar de bedreiging/afpersing van de familie [betrokkene 2], te weten dat een persoon genaamd [betrokkene 3] geen verdachte is in dit onderzoek, althans de betrokkenheid van een persoon genaamd [betrokkene 3] bij voornoemd onderzoek, en/of
c. (paragraaf 2.1.8) politi‰le informatie met betrekking tot [betrokkene 4], geboren op [1964], te weten dat deze [betrokkene 4] niet gesignaleerd staat;
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
[ambtenaar]n of omstreeks de periode van 1 juni 2002 tot en met
20 augustus 2002 te Baarlo, althans in de gemeente Maasbree, en/of te Venlo, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een geheim waarvan die [ambtenaar], (ambtenaar, te weten brigadier van Politie
Limburg-Noord), wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [ambtenaar], aan [verdachte] inlichtingen verstrekt met betrekking tot:
a. (paragraaf 2.1.6) een disciplinair onderzoek tegen [ambtenaar 2] (werkzaam bij de Regiopolitie Limburg-Noord), te weten de (achter)naam van die [ambtenaar 2], en/of
b. (paragraaf 2.1.7) het strafrechtelijke onderzoek naar de bedreiging/afpersing van de familie [betrokkene 2], te weten dat een persoon genaamd [betrokkene 3] geen verdachte is in dit onderzoek, althans de betrokkenheid van een persoon [betrokkene 3] bij voornoemd onderzoek, en/of
c. (paragraaf 2.1.8) politi‰le informatie met betrekking tot [betrokkene 4], geboren op [1964], te weten dat deze [betrokkene 4] (bij de politie) niet gesignaleerd stond,
welk(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks de periode van Ol juni 2002 tot en met 20 augustus 2002 te Baarlo, althans in de gemeente Maasbree, en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, door een gift en/of een belofte en/of misleiding en/of (een) inlichting( en) heeft uitgelokt, hierin bestaande dat hij, verdachte, aan genoemde [ambtenaar] een mobiele telefoon heeft beloofd en/of (vervolgens) heeft verstrekt en/of
a. - de naam "[club]" (de club waar een doorzoeking heeft plaatsgevonden) heeft gegeven en/of een signalement van die [ambtenaar 2] heeft gegeven en/of heeft gezegd dat de persoon (van wie hij, verdachte, de naam wilde hebben) priv‚bezoeken had gebracht aan voornoemde "[club]", en/of
b. - de naam "[betrokkene 3]" heeft gegeven en/of de vraag heeft gesteld "Wat heeft zij met dat gedoe te maken?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
c. - een of meer personalia van [betrokkene 4], geboren op [1964], heeft gegeven (met de mededeling dat als die [betrokkene 4] nog gesignaleerd stond hij, verdachte, er voor zou zorgen dat die [betrokkene 4] zich zou komen melden);
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, (politi‰le) informatie, te weten:
- 5 -
a. (paragraaf 2.1.6) een of meer gegevens betreffende een disciplinair onderzoek tegen [ambtenaar 2] (werkzaam bij de politie Limburg-Noord) (te weten de (achter)naam van die [ambtenaar 2]) en/of
b. (paragraaf 2.1.7) een of meer gegevens betreffende het strafrechtelijke onderzoek naar de bedreiging/afpersing van de familie [betrokkene 2] (te weten dat een persoon genaamd [betrokkene 3] geen verdachte is in dit onderzoek, althans de betrokkenheid van een persoon genaamd [betrokkene 3] bij voornoemd onderzoek) en/of
c. (paragraaf 2.1.8) gegevens met betrekking tot [betrokkene 4], geboren op O5 november 1964 (te weten dat deze [betrokkene 4] niet gesignaleerd staat) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven krijgen van die informatie (telkens) wist, althans (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door verduistering (in dienstbetrekking), in elk geval een door misdrijf, verkregen goed betrof.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
De raadsman stelt in de zaak met parketnummer 04/610028-00 dat tegen verdachte ten onrechte een redelijke verdenking van schuld aan een strafbaar feit (art. 285a Sr) is aangenomen door de rechter-commissaris, toen zij opdracht gaf tot het uitluisteren van het telefoongesprek op 29 januari 2000, tussen [medeverdachte], waartegen een gerechtelijk vooronderzoek liep en diens advocaat, zijnde de verdachte in deze strafzaak.
Hij voert daartoe het volgende aan:
- de verdenking van be‹nvloeding van getuigen (art 285a Sr) kon pas rijzen nadat de beperkingen in de strafzaak tegen [medeverdachte] waren opgeheven; eerdere vermoedens dat verdachte in weerwil van de beperkingen toch stukken uit het vertrouwelijke dossier[dossier] naar buiten bracht, kunnen (op zichzelf) niet leiden tot verdenking van een misdrijf;
- de uitgeluisterde telefoongesprekken tussen [medeverdachte] en zijn vrouw en tussen [medeverdachte] en [vertaalster], na de opheffing van de beperkingen in de strafzaak tegen [medeverdachte] op 5 januari 2000 en voorafgaand aan 29 januari 2000, kunnen ten aanzien van verdachte niet leiden tot een verdenking ter zake art. 285a Sr.;
- waar in telefoongesprekken op 5 en 6 januari 2000 gesproken wordt over de advocaat, kan daaruit niet worden afgeleid dat daarmee verdachte wordt bedoeld en niet een andere advocaat (uit de Oekraine). Hetzelfde geldt voor de advocaat die blijkens het telefoongesprek van 11 januari 2000 inzake [medeverdachte] een betaling van 2000 gulden voor telefoontjes en faxen heeft gedaan.
De raadsman meent dat aan dit onterecht tappen (het hof begrijpt dit als onterecht uitluisteren) de sanctie moet worden verbonden van de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende:
In het najaar van 1999 is tijdens het onderzoek door de politie in verband met de verdenking van vrouwenhandel gepleegd door [medeverdachte], door meerdere getuigen gewag gemaakt van het feit dat familieleden in de Oekraine waren benaderd met de onmiskenbare bedoeling hun positie als getuige in het strafrechtelijke onderzoek tegen [medeverdachte] te be‹nvloeden.
- 6 -
Zo vertelde [getuige 4] (pag 12054/55 van het proces-verbaal) dat haar moeder bezoek had gehad van de echtgenote van de verdachte [medeverdachte] welke haar het telefoonnummer van de advocaat van de verdachte [medeverdachte] had gegeven met de mededeling dat zij - [getuige 4] - de verklaring die zij had afgelegd tegen verdachte [medeverdachte] moest aanpassen.
Door [getuige 5] (pag 12055/560) wordt verklaard dat de echtgenote van de verdachte [medeverdachte] haar heeft bezocht en haar bij die gelegenheid ter ondertekening een brief voorlegde onder andere inhoudende dat verdachte [medeverdachte] geen enkele blaam trof. Deze brief zou blijkens een mededeling van de echtgenote van de verdachte [medeverdachte] zijn opgesteld door de advocaat van [medeverdachte] en daarna in het Russisch zijn vertaald.
Zo kon naar de mening van het hof al voor januari 2000 de verdenking ten aanzien van genoemde [medeverdachte] rijzen dat hij zich schuldig maakte aan be‹nvloeding van getuigen. Nu in die fase van het onderzoek in zijn zaak [medeverdachte] zelf onder het regiem van beperkingen was gesteld en er in de hiervoor aangehaalde verklaringen van de getuigen uitdrukkelijk sprake was van "de Advocaat van [medeverdachte]", kon in die fase een mogelijke betrokkenheid van zijn raadsman hier te lande, i.c. verdachte niet worden uitgesloten.
Tegen die achtergrond kon op basis van de telefonische gesprekken tussen [medeverdachte] en zijn vrouw en tussen [medeverdachte] en [vertaalster] in januari 2000, naar het oordeel van het hof een redelijke verdenking rijzen dat verdachte (als diens advocaat) aan die be‹nvloeding van getuigen een bijdrage leverde. Waar in die telefoongesprekken wordt gesproken over "de advocaat" (zoals op 5, 6, 11, 16 en 19 januari 2000) kon in die omstandigheden worden aangenomen, dat daarmee verdachte werd bedoeld.
Als in het telefoongesprek van 6 januari 2000 [medeverdachte] immers tegen zijn echtgenote zegt: "Ik heb het aan de advocaat afgegeven en vandaag zul je het ontvangen...21 bladzijden", is het niet aannemelijk dat het hier om een andere advocaat zou gaan dan zijn Nederlandse raadsman.
Een bevestiging kan worden gevonden in de telefoongesprekken van [medeverdachte] met [vertaalster] waarin die [vertaalster] tegen die [medeverdachte] zegt dat zij zijn handschrift heel goed kent. In het daarop volgend telefoongesprek op 19 januari 2000 vraagt [medeverdachte]: "Hebben ze u mijn tweede brief nog niet overgebracht?", waarna [vertaalster] vraagt: "Moest de advocaat dat overbrengen?", waarop [medeverdachte] antwoordt: "Ik heb het gewoon aan de advocaat gestuurd". Wat er ook zij van de bemoeienis van een advocaat in de Oekraine, het is onaannemelijk dat die advocaat een in Cuijk in Nederland woonachtige tolk/vertaalster inschakelt om brieven te laten vertalen.
Aan deze feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd kon de rechter-commissaris ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan het strafbaar feit van art. 285a Sr. ontlenen en opdracht geven tot het uitluisteren van het gewraakte telefoongesprek van hem als raadsman met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] op 29 januari 2000.
Het hof is van mening dat het hier gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit, dat is te beschouwen als een uitzonderlijke omstandigheid waaronder de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het verschoningsrecht/de geheimhoudingsplicht van een advocaat.
Het hof acht de beslissing tot uitluisteren van dit gesprek en de daarop volgende gesprekken (en voor zover van belang, het bewaren van deze gesprekken) van verdachte met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)], opgenomen op basis van een verlof van de rechter-commissaris in het gerechtelijk vooronderzoek tegen [medeverdachte (: verdachtes cliënt)], proportioneel en tevens zorgvuldig ge‰ffectueerd.
- 7 -
Ten aanzien van de effectuering van het uitluisteren van de gewraakte geheimhoudingsgesprekken merkt de raadsman verder op, dat, in strijd met gemaakte afspraken met de rechter-commissaris, de officier van justitie op 2 februari 2000 rechtstreeks vanuit de tapkamer over de inhoud van een geheimhoudingsgesprek van de verdachte werd gerapporteerd.
Het hof meent, nog daargelaten dat de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij na het gesprek van 29 januari 2000 een aantal keren werd geconfronteerd met de mededeling dat er gesprekken van verdachte met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] waren en zij toen geen nee meer heeft gezegd tegen het uitluisteren van deze gesprekken, zij in elk geval achteraf deze beoordeling en beslissing om die gesprekken en dus ook het gesprek van 2 februari 2000 uit te (doen) luisteren en niet te vernietigen, voor haar rekening heeft genomen, zoals kan worden afgeleid uit het verhoor van de betrokken rechter-commissaris door haar ambtgenoot op 19 december 2003.
Nu die rechter-commissaris in redelijkheid, zoals hiervoor betoogd, tot het oordeel is kunnen komen dat de betrokken verschoningsgerechtigde raadsman ook verdachte was en dat die verdenking betrekking had op een ernstig strafbaar feit, stond het de rechter-commissaris vrij te besluiten de processen-verbaal waarin en de banden waarop die gesprekken waren vastgelegd niet te vernietigen.
Het hof verwerpt het beroep op niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof ziet ook geen reden om de geheimhoudingsgesprekken voor het bewijs uit te sluiten.
De raadsman stelt vervolgens dat zelfs als zijn cli‰nt redelijkerwijs als verdacht van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, conform de wettelijke bepalingen een gerechtelijk vooronderzoek tegen hem had moeten worden geopend.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof is van oordeel dat geen wettelijke bepaling ertoe verplicht dat, ingeval de waarheidsvinding prevaleert boven de geheimhoudingsplicht/het verschoningsrecht van een advocaat indien deze als verdachte wordt aangemerkt, direkt tegen deze raadsman/verdachte een gerechtelijk vooronderzoek moet worden geopend.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 04/060042-03 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof tot de overtuiging gekomen dat het aan [ambtenaar] in het vooruitzicht stellen van en het uiteindelijk verstrekken van een mobiele telefoon door verdachte voortkwam uit een reeds jaren bestaande vriendschappelijke relatie tussen verdachte en die [ambtenaar] en dit niet de bedoeling had die [ambtenaar] te bewegen tot het, in strijd met zijn plicht, verstrekken van inlichtingen aan verdachte.
- 9 -
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen "inlichtingen" de adstructie zijn van de vraagstelling van hem, verdachte, en derhalve niet zijn aan te merken als inlichtingen zoals genoemd in de in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen uitlokkingsmiddelen.
Ten aanzien van het meer-subsidiair ten laste gelegde.
Aan de verdachte is heling ten laste gelegd van informatie die verdachte door tussenkomst van [ambtenaar] heeft verworven.
Vast staat dat [ambtenaar] deze informatie in het kader van zijn dienstbetrekking ter beschikking stond, maar niet gesteld kan worden dat met dit naar buiten brengen van die informatie, zo informatie al als goed kan worden beschouwd, [ambtenaar] zich die informatie wederrechtelijk heeft toege‰igend, temeer nu de wetgever in titel XVII van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarstelling van schending van geheimen afzonderlijk heeft strafbaar gesteld.
Het hof acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 04/610028-00 onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04/610028-00 onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. in de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000 in Nederland, heeft gepoogd om [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] te bewegen opzettelijk mondeling zich jegens [getuige] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te be‹nvloeden, terwijl hij en die [medeverdachte] wisten dat die verklaring zou worden afgelegd, door in een telefoongesprek aan die [medeverdachte] na te noemen inlichting te verschaffen - zakelijk en in het Nederlands weergegeven - te weten, dat die [medeverdachte] contact moest doen of laten opnemen met die [getuige], omdat het voor [medeverdachte] gunstig zou zijn als hij die [getuige] - die op 7 februari 2000 te Antwerpen (B) als getuige zou worden gehoord door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen [medeverdachte] aanhangige strafzaak - ertoe zou kunnen bewegen om bij gelegenheid van bedoeld getuigenverhoor te verklaren: dat hij, [getuige], zich geen details kon herinneren en dat hij, [getuige], (slechts) enkele brieven van de bank had ontvangen, maar dat hij zich niet kon herinneren van welke bank of zoiets en dat hij, [getuige], een slecht geheugen had en dat hij, [getuige], dit contact geheim moest houden;
2. in de periode van 10 augustus 1999 tot en met 23 maart 2000 in Nederland en/of in de Oekra‹ne tezamen en in vereniging met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] en een ander opzettelijk mondeling en door een geschrift en (een) afbeelding(en) zich jegens [getuige 3] heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te be‹nvloeden, door die [getuige 3], een brief te tonen waaruit (onder andere) zou blijken, dat zij, ([getuige 3]) de verklaringen bij de politie gelogen had en dat zij ([getuige 3]) al haar verklaringen, afgelegd bij de politie in Nederland, wilde intrekken en dat [medeverdachte] haar niets kwaads gedaan had en dat zij ([getuige 3]) toegaf dat hij ([medeverdachte]) niets verkeerd had gedaan en altijd goed voor haar was geweest en die [getuige 3] te vragen die brief te ondertekenen en die [getuige 3] een video-opname te tonen
- 10 -
op welke video-opname [betrokkene 1], zijnde de zus van [getuige 3], zegt, dat [medeverdachte] een goed mens is en dat hij haar slechts heeft willen helpen om een beter leven op te bouwen en aan die [getuige 3] te vragen of zij nu bereid is op haar, bij de politie, afgelegde verklaringen terug te komen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 04/610028-00 onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman stelt dat van uitlokking zoals onder 1 ten laste gelegd door verdachte van [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] niet kan worden gesproken. De raadsman voert daartoe aan dat het telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] ermee begint dat verdachte mededeelt dat hij bericht heeft gekregen van de rechter-commissaris dat vader en zoon [getuige] in Antwerpen zullen worden gehoord. Verdachte vraagt dan of [medeverdachte] iets weet waarop [medeverdachte] zegt: natuurlijk, ik woonde immers daar als zakenman. Vervolgens vraagt verdachte aan [medeverdachte] of hij vragen voor [getuige] heeft. Letterlijk zegt [medeverdachte] dan: "But I have his telephone eh ... telephone, can I ... eh ... I wanna ... eh, now from ... eh ... from example ... from prison ... I wil cal to him en say something".
Hier geeft - aldus de raadsman - [medeverdachte] duidelijk aan dat hij van plan is [getuige] te bellen en hem iets te zeggen. Dat betekent, aldus de raadsman, dat hieruit niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [medeverdachte] al van plan was om met [getuige] contact op te nemen en hem iets te zeggen. Het voornemen om met deze getuige contact op te nemen bestond reeds bij [medeverdachte].
Het hof overweegt dienaangaande het volgde:
Het door de raadsman van verdachte aangehaalde gedeelte van het op 2 februari 2000 te 15.10.01 uur, dossierpagina's 12263 en 12264 door verdachte met [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] in de Engelse taal gevoerde telefoongesprek heeft naar het oordeel van het hof in dat stadium nog slechts de bedoeling van verdachte om van [medeverdachte] eventueel aan [getuige] te stellen vragen op te krijgen. Als [medeverdachte] dan aangeeft hem ([getuige]) te zullen bellen kan daaruit niet worden afgeleid dat hij (reeds) voornemens was deze [getuige] in verband met dit geplande verhoor van de rechter-commissaris te be‹nvloeden.
- 11 -
Temeer omdat uit de direct daarop volgende nadere vraag van [medeverdachte] naar de plaats van het verhoor en de naam van de getuige ([getuige]) moet worden afgeleid dat hij op dat moment in het gesprek met verdachte geen goed beeld heeft van de aard en betekenis van de vraag waarmee verdachte hem bij de aanvang van het telefoongesprek benaderde. Vervolgens blijkt echter naar het oordeel van het hof uit de verdere voortzetting van het gesprek zoals opgenomen in de bewijsmiddelen dat verdachte [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] stuurt in de richting van een beoogde instructie van de getuige [getuige], waarbij verdachte [medeverdachte] onder andere op het hart drukt dat [getuige] het contact met [medeverdachte] moet verheimelijken tegenover de rechter-commissaris, [getuige] geen details over bankpapieren zou moeten geven en aan [medeverdachte] de suggestie wordt meegegeven dat [getuige] "als oude man wel een zwak geheugen zou kunnen hebben." Verdachte heeft door hem te instrueren zoals hiervoor vermeld dan ook gepoogd [medeverdachte (: verdachtes cliënt)] uit te lokken tot be‹nvloeding van getuige [getuige].
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285a(oud), juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1ø van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 177, eerste lid, aanhef en onder 2ø van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het rechtsgoed dat door artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd, is blijkens de memorie van toelichting (Tweede Kamer, nr. 22 483, nr. 3, pag 39), niet zozeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid van het onbelemmerd kunnen verklaren van getuigen en deskundigen Voor wat betreft het strafmaximum heeft de wetgever dan ook aansluiting gezocht bij de sanctie die is gesteld op artikel 134bis van het Wetboek van Strafrecht en een strafmaximum van 4 jaren verbonden aan het begaan van dit delikt.
- 12 -
Daarmee is tevens de ernst van dit delikt tot uitdrukking gebracht. Verdachte heeft als advocaat - met de status en de voor een goede rechtspleging onontbeerlijke voorrechten van geheimhouder ? in bewuste samenwerking met zijn cli‰nt/medeverdachte getuigen be‹nvloed en/of trachten te be‹nvloeden en aldus handelende de verklaringsvrijheid van die getuigen aangetast. Misbruik makend van zijn bijzondere positie als geheimhouder heeft verdachte enerzijds de waarheidsvinding en anderzijds het belang van een behoorlijke strafrechtspleging gefrustreerd. Het hof acht dit vergrijp dermate ernstig dat zij ondanks de vrijspraak voor een van de feiten een hogere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal gevorderd zal opleggen.
Gezien de persoonlijke gevolgen die dit strafbare feit voor verdachte en zijn gezin heeft gehad, het verbreken van het maatschapscontract dat hem in het vooruitzicht was gesteld en de gevolgen die dit feit wellicht nog zal hebben met name op tuchtrechtelijk gebied, alsmede het feit dat verdachte niet eerder met de strafrechter in aanraking is geweest ziet het hof aanleiding de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast heeft het hof bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening gehouden met de financiele gevolgen die het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte voor hem al heeft gehad.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 47, 57, 177 en 285a(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 04/060042-03 primair, subsidiair en meer subsidiair en het in de zaak met het parketnummer 04/610028-00 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 04/610028-00 onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met het parketnummer 04/610028-00 onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1: "Poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om zich opzettelijk mondeling en bij geschrift of afbeelding jegens een persoon te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te be‹nvloeden terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd".
2: "Medeplegen van zich opzettelijk mondeling en bij geschrift of afbeelding jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring af te leggen te be‹nvloeden terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van
drie maanden, alsmede tot een geldboete van Eur. 10.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
185 dagen.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde v¢¢r de tenuitvoerlegging in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit arrest is gewezen door Mr. De Poorter, als voorzitter
Mrs. Ficq en Van der Kaaden, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Traa, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2004.