ECLI:NL:RBAMS:2016:5331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/595414 / HA ZA 15-937
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat wegens het instellen van hoger beroep zonder opdracht en het niet waarschuwen voor niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure over beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. Eiseres, een huurster, had een geschil met haar verhuurder, Stichting De Alliantie, over huurbetalingen en gebreken aan de woning. Eiseres had de advocaat, [gedaagde 1], opdracht gegeven om haar bij te staan in deze zaak. Echter, [gedaagde 1] heeft zonder opdracht hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, terwijl de appelgrens niet werd overschreden. Dit leidde tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Eiseres vorderde schadevergoeding van [gedaagde 1] en de maatschap waartoe hij behoort, omdat zij meende dat hij beroepsfouten had gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] inderdaad een fout had gemaakt door zonder opdracht hoger beroep in te stellen en niet te waarschuwen voor de risico's van niet-ontvankelijkheid. De rechtbank verklaarde voor recht dat [gedaagden samen] tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en aansprakelijk was voor de door eiseres geleden schade. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe van EUR 1.733,28, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de zorgplicht van advocaten en de noodzaak om cliënten goed te informeren over de risico's van juridische procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/595414 / HA ZA 15-937
Vonnis van 24 augustus 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A. Sarioglu te Amsterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
kantoorhoudende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. C.J. Soekra te Amsterdam Zuidoost.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als [eiseres] . Gedaagden zullen hierna in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [gedaagden samen] en afzonderlijk als de maatschap, [gedaagde 1] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 13 januari 2016, waarbij een comparitie van partijen (hierna: de comparitie) is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en haar echtgenoot zijn de huurders van een woning gelegen aan de [straat] te [plaats] (hierna: de woning). Verhuurder van de woning is Stichting De Alliantie (hierna: De Alliantie).
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn advocaten, gevestigd te Amsterdam. Zij zijn de maten van de maatschap, die handelt onder de naam [naam 2] .
De maatschap, [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn ieder onder een eigen nummer geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
2.3.
Tussen [eiseres] en De Alliantie is een geschil ontstaan over enerzijds door [eiseres] te betalen huurtermijnen en anderzijds door De Alliantie te herstellen gebreken aan de woning.
2.4.
De Alliantie heeft [eiseres] en haar echtgenoot bij dagvaarding van 6 juli 2010 in rechte betrokken voor de kantonrechter van deze rechtbank. De Alliantie vorderde na wijziging van eis – voor zover hier van belang – betaling door [eiseres] en haar echtgenoot van EUR 861,70 ter zake van onbetaalde huurpenningen en EUR 178,50 ter zake van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft [eiseres] en haar echtgenoot bij vonnis van 19 april 2011 (hierna: het vonnis van 19 april 2011) – voor zover hier van belang – veroordeeld tot betaling van EUR 361,70 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van EUR 89,25. [eiseres] en haar echtgenoot zijn tevens veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van De Alliantie.
2.5.
[eiseres] heeft de Huurcommissie bij verzoekschrift van 29 juni 2011 verzocht om een huurverlaging vast te stellen in verband met de door haar ervaren gebreken aan de woning. De Huurcommissie heeft het verzoek bij uitspraak van 24 augustus 2011 niet ontvankelijk verklaard. [eiseres] had het verschuldigde legesvoorschot niet voldaan.
2.6.
[eiseres] heeft via haar zoon [naam 1] op 7 juli 2011 gevraagd haar bij te staan in haar geschil met De Alliantie. [gedaagde 1] heeft aan [eiseres] geen schriftelijke bevestiging van de opdracht gezonden.
2.7.
[gedaagde 1] heeft bij appeldagvaarding van 19 juli 2011 namens [eiseres] en haar echtgenoot hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam van het vonnis van 19 april 2011. [gedaagde 1] heeft op 7 februari 2012 van memorie van grieven gediend.
2.8.
De Alliantie heeft [eiseres] en haar echtgenoot bij dagvaarding van 1 augustus 2011 opnieuw gedagvaard voor de kantonrechter van deze rechtbank. De Alliantie vorderde – voor zover hier van belang – veroordeling van [eiseres] en haar echtgenoot tot betaling van EUR 1.748,20 ter zake van achterstallige huurpenningen en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.
2.9.
[eiseres] heeft bij verzoekschrift van 6 september 2011 de Huurcommissie opnieuw verzocht om een huurverlaging vast te stellen, dit maal op grond van punten. [eiseres] heeft bij verzoekschrift van 26 januari 2012 de Huurcommissie opnieuw verzocht om huurverlaging wegens gebreken. De Huurcommissie heeft beide verzoeken bij schriftelijke beslissing van 5 juni 2012 afgewezen.
2.10.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 28 februari 2012 een descente gelast. De descente vond plaats op 29 maart 2012. Tijdens de descente hebben [eiseres] en De Alliantie afspraken gemaakt met betrekking tot door De Alliantie uit te voeren herstelwerkzaamheden en door [eiseres] te betalen huurpenningen. Deel van de afspraken was dat [eiseres] een bedrag van EUR 2.500,-- zou overmaken op de derdenrekening van [gedaagde 1] .
2.11.
De Alliantie heeft [gedaagde 1] op 3 april 2012 bericht dat [eiseres] De Alliantie had medegedeeld haar niet tot de woning toe te laten voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. Uit een door [eiseres] aan De Alliantie afgegeven schriftelijke verklaring blijkt dat zij eerst de Huurcommissie wilde laten kijken.
2.12.
De kantonrechter heeft op 19 juni 2012 eindvonnis gewezen in de hiervoor onder 2.8 genoemde procedure. Het vonnis luidt, voor zover hier van belang:
“VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In deze zaak is bij vonnis van 28 februari 2012 een descente gelast. De descente heeft op 29 maart 2012 plaatsgevonden. (…)
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Beoordeling
1. Gebleken is tijdens de descente dat vanwege een lekkage die zich buiten de woning heeft voorgedaan, vocht is opgetrokken in de muur aan de kant van de toegangshal welke schade heeft veroorzaakt in de direct daaraan gelegen slaapkamer van de woning van [eiseres]rechtbank: [eiseres] en haar echtgenoot]
Gebleken is voorts dat nog enige reparaties aan de vloer van de betreffende kamer moeten worden verricht. De Alliantie[heeft]
zich bereid verklaard om deze reparaties uit te voeren en wel op 3 april 2012. Op die dag heeft zich iemand gemeld, maar hij is niet toegelaten omdat Ilging c.s. stelde dat zij inmiddels de huurcommissie hadden ingeschakeld.
2. Voorts is tijdens de descente afgesproken dat [eiseres] een bedrag van EUR 2.500,00 onder hun gemachtigde zouden storten, hetgeen zij hebben gedaan (…).
3. (…) Nu [eiseres] weigert aan de reparatie mee te werken kunnen zij niet langer de betaling van de huur opschorten. Zij zijn deze dus verschuldigd. (…)
De kantonrechter heeft in het dictum van het vonnis – voor zover hier van belang – de huurovereenkomst tussen [eiseres] en haar echtgenoot enerzijds en De Alliantie anderzijds voorwaardelijk ontbonden verklaard, [eiseres] en haar echtgenoot veroordeeld tot betaling van de op dat moment achterstallige huurpenningen, buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
2.13.
Bij arrest van 10 december 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam [eiseres] en haar echtgenoot niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen het vonnis van 19 april 2011 en hen veroordeeld in de kosten in het geding in het hoger beroep.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – sterk vereenvoudigd weergegeven – verschillende verklaringen voor recht en veroordeling van [gedaagden samen] tot betaling van geldbedragen. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure. Een en ander uit te spreken bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
3.2.
[eiseres] legt – onder verwijzing naar de door haar gestelde feiten en in het geding gebrachte stukken – aan haar vorderingen ten grondslag, dat de maatschap dan wel [gedaagde 1] op meerdere punten is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht en daarmee ook onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiseres] heeft hierdoor (im)materiële schade geleden, die [gedaagden samen] dient te vergoeden.
3.3.
[gedaagden samen] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] verwijt [gedaagden samen] – in de kern – dat [gedaagde 1] beroepsfouten heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt de verwijten – mede gelet op de toelichting door de advocaat van [eiseres] ter comparitie – aldus, dat zij concreet zien op:
1) het door [gedaagde 1] zonder opdracht van [eiseres] instellen van hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van 19 april 2011;
2) het niet waarschuwen voor de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep;
3) het niet of nauwelijks adviseren in de procedures voor de Huurcommissie; en
4) het niet nakomen van afspraken ter zake van het doorbetalen van de betaling aan De Alliantie.
ontvankelijkheid
4.2.
[gedaagden samen] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de vorderingen niet ontvankelijk zijn, voor zover zij zijn ingesteld tegen de maatschap en [gedaagde 3] . Hij heeft in dit verband aangevoerd dat slechts [gedaagde 1] contractspartij is van [eiseres] en dat alleen [gedaagde 1] betrokken is geweest, voor zover de grondslag van de vorderingen onrechtmatige daad is.
4.2.1.
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tussen partijen staat als onbetwist vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] als maatschap onder één naam naar buiten treden. Verder heeft [eiseres] onbetwist naar voren gebracht dat [gedaagde 1] haar niet heeft gezegd dat zij uitsluitend met hem contracteerde en niet met de maatschap. Onder deze omstandigheden mocht [eiseres] redelijkerwijs uit de verklaringen van [gedaagde 1] begrijpen dat zij met de maatschap contracteerde en niet alleen met [gedaagde 1] .
De overeenkomst is dus gesloten met de maatschap, zodat de individuele maten ( [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ) jegens [eiseres] persoonlijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen van de maatschap. Nu sprake is van een door de maatschap aanvaarde opdracht geldt verder dat, voor zover de gestelde tekortkoming komt vast te staan, iedere maat op grond van artikel 7:407 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) jegens de opdrachtgever voor het geheel aansprakelijk is (HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840). In zoverre is [eiseres] ontvankelijk in haar vordering.
4.2.2.
Zoals hiervoor onder 4.2.1 is vastgesteld is sprake van een overeenkomst van opdracht tussen [eiseres] en de maatschap (en daarmee met de gezamenlijke maten). Voor zover de vorderingen van [eiseres] zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, geldt dat zij deze vorderingen heeft gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als die ter zake van wanprestatie. [eiseres] heeft geen stellingen ingenomen waaruit volgt dat het verweten handelen of nalaten ook onafhankelijk van de wanprestatie een onrechtmatige daad jegens haar oplevert. Dit leidt tot de conclusie dat de vraag of [eiseres] ontvankelijk is tegenover de maatschap en [gedaagde 3] , voor zover de vorderingen op onrechtmatige daad zijn gebaseerd, geen beantwoording behoeft.
beroepsfouten
4.3.
Bij de hierna te bespreken (beweerde) beroepsfouten staat steeds als maatstaf voorop of [gedaagde 1] als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
instellen hoger beroep / niet ontvankelijkheid hoger beroep
4.4.
[eiseres] verwijt [gedaagde 1] dat hij zonder haar opdracht hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 19 april 2011. Tevens verwijt zij hem dat het hoger beroep niet ontvankelijk is verklaard, omdat de appelgrens niet werd overschreden. Volgens [eiseres] had [gedaagde 1] zich ervan moeten vergewissen dat de appelgrens zou worden overschreden en dat hij dat niet heeft gedaan.
4.5.
Het antwoord op de vraag of [gedaagde 1] in opdracht van [eiseres] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 19 april 2011 kan in het midden blijven. Ook indien ervan moet worden uitgegaan dat hoger beroep in opdracht van [eiseres] is ingesteld, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. In dit verband wordt van belang geoordeeld dat de rechter in eerste aanleg had te beslissen over een vordering – na eiswijziging – van EUR 1.040,20. Volgens het vonnis van 19 april 2011 betreft dit de vordering na vermeerdering van eis. Daarmee faalt reeds het verweer van [gedaagde 1] , dat onduidelijk is of het hof de eisvermeerdering bij zijn oordeel over de ontvankelijkheid heeft betrokken Voormeld bedrag is immers door het hof in zijn arrest vermeld als het door De Alliantie gevorderde bedrag. Verder is het een gegeven dat de kantonrechter het verweer van [eiseres] en haar echtgenoot, inhoudende dat zij een vordering uit hoofde van schadevergoeding op De Alliantie hebben, als een beroep op verrekening en niet als een vordering in reconventie heeft opgevat. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde 1] , gelet op de weergave van de vordering in het vonnis van de kantonrechter, er rekening mee moeten houden dat een in te stellen hoger beroep niet ontvankelijk zou kunnen zijn. Immers, artikel 323 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat partijen niet van een vonnis in hoger beroep kunnen, indien de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan EUR 1.750,--. Het lag op de weg van [gedaagde 1] om, als ter zake deskundig, [eiseres] over dit risico te informeren en haar voor de (financiële) gevolgen van een niet-ontvankelijkverklaring te waarschuwen. Dat nog slechts een korte termijn resteerde waarin het hoger beroep kon worden ingesteld, zoals [gedaagde 1] naar voren heeft gebracht, doet hier niet aan af. Zoals [gedaagde 1] zelf heeft gesteld was er niet alleen schriftelijk, maar ook telefonisch contact met [eiseres] .
Door ondanks het risico van niet-ontvankelijkheid en het niet waarschuwen van [eiseres] voor dit risico hoger beroep in te stellen, heeft [gedaagde 1] een fout gemaakt die heeft geleid tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De gevraagde verklaring voor recht op dit punt is daarmee toewijsbaar.
niet bijstaan / niet adviseren in procedures voor de Huurcommissie
4.6.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] haar niet heeft bijgestaan in haar procedures voor de Huurcommissie tot verlaging van de huurprijs van haar woning. [gedaagde 1] heeft naar voren gebracht dat hij van [eiseres] geen opdracht heeft gekregen om haar bij te staan in de procedures voor de Huurcommissie of om haar in die procedures te adviseren. Volgens [gedaagde 1] heeft [eiseres] hem nooit op de hoogte gesteld van de procedures.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] zelfstandig de procedures bij de Huurcommissie is aangevangen bij verzoek van respectievelijk 29 juni 2011, 6 september 2011 en 26 januari 2012. Dat zij bij het verstrekken van de opdracht aan [gedaagde 1] , dan wel op een later moment gedurende de opdracht, [gedaagde 1] heeft gevraagd haar bij te staan in of te adviseren ter zake van de procedures bij de Huurcommissie is door [eiseres] , tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde 1] , onvoldoende onderbouwd. Het oordeel wordt niet anders door de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] haar op de mogelijkheid van een procedure bij de Huurcommissie had moeten wijzen. Volgens [eiseres] zou dan aan het licht zijn gekomen dat er al een procedure bij de Huurcommissie liep. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus, dat [gedaagde 1] van de eerste procedure bij de Huurcommissie op de hoogte zou zijn geraakt als hij [eiseres] over de mogelijkheid van een procedure bij de Huurcommissie had geïnformeerd. [eiseres] heeft in dit verband echter in het geheel geen concrete stellingen ingenomen met betrekking tot de informatie die zij aan [gedaagde 1] heeft gegeven of met betrekking tot andere feiten of omstandigheden, waaruit volgt dat hij haar op de mogelijkheid van een procedure bij de Huurcommissie had moeten wijzen. Dat [eiseres] hem later ter zake van het entameren van de tweede en derde procedure bij de Huurcommissie op de hoogte heeft gebracht is de rechtbank bovendien niet gebleken. Aldus kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde 1] op dit punt een fout is te verwijten.
niet doorbetalen ontvangen gelden
4.8.
[eiseres] verwijt [gedaagde 1] tot slot dat hij van haar ontvangen, en voor
De Alliantie bestemde gelden, niet aan De Alliantie heeft doorbetaald. Volgens [eiseres] heeft zij als gevolg hiervan de tweede kantongerechtsprocedure verloren. [gedaagde 1] heeft hiertegenover gesteld [eiseres] de procedure heeft verloren, doordat [eiseres] De Alliantie niet wilde toelaten toen De Alliantie de overeengekomen herstelwerkzaamheden wilde uitvoeren.
4.9.
Tijdens de tweede kantongerechtsprocedure heeft een descente plaatsgevonden, waarbij de kantonrechter de woning heeft bekeken. Partijen zijn het erover eens dat tijdens de descente afspraken zijn gemaakt tussen [eiseres] en De Alliantie. Deze afspraken hielden in ieder geval in dat De Alliantie bij [eiseres] herstelwerkzaamheden zou gaan uitvoeren en dat [eiseres] op de derdenrekening van [gedaagde 1] een bedrag van ten minste EUR 2.000,-- zou storten. Verder staat vast dat De Alliantie op 3 april 2012 bij [eiseres] is langsgekomen om de afgesproken herstelwerkzaamheden te verrichten, maar dat [eiseres] haar de toegang heeft ontzegd. Uit het vonnis van de kantonrechter van 19 juni 2012(zie onder 2.12) blijkt dat het dit gebrek aan medewerking is geweest dat tot veroordeling van [eiseres] heeft geleid. Uit het vonnis blijkt niet dat ook het niet doorstorten van de betaling oorzaak is geweest van de veroordeling door de kantonrechter. Dat ligt ook niet voor de hand, nu de op de descente gemaakte afspraak volgens [gedaagde 1] inhield dat doorbetaling van het op zijn derdenrekening betaalde bedrag pas na de herstelwerkzaamheden diende plaats te vinden. [eiseres] heeft deze stelling niet betwist, terwijl ook in het vonnis van de kantonrechter geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat eerst betaald moest worden voordat herstelwerkzaamheden zouden plaatsvinden. Dat [eiseres] expliciet aan [gedaagde 1] opdracht heeft gegeven om de betaling aan De Alliantie door te storten, voordat de herstelwerkzaamheden waren uitgevoerd, is door [eiseres] niet gesteld.
4.10.
Hetgeen onder 4.9 is geoordeeld leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] op dit punt geen fout geeft gemaakt.
schade als gevolg van de fout
4.11.
De hiervoor onder 4.5 besproken fout van [gedaagde 1] leidt tot aansprakelijkheid voor de schade die daardoor voor [eiseres] is ontstaan. De door [eiseres] geleden schade bestaat in dit geval uit de proceskosten van het hoger beroep waarin [eiseres] is veroordeeld. Verder kunnen de kosten verbonden aan de betekening van het vonnis aan [eiseres] als schade worden aangemerkt. Tussen de fout van [gedaagde 1] en deze schadeposten bestaat causaal verband. Immers, als [gedaagde 1] had onderkend dat de appelgrens niet zou worden overschreden, dan zou er geen hoger beroep zijn ingesteld. [gedaagde 1] heeft geen stellingen ingenomen die tot een ander oordeel leiden.
4.12.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat haar schade EUR 1.733,28 bedraagt. Dit bedrag is toewijsbaar. Het beroep op – naar de rechtbank begrijpt – eigen schuld aan de zijde van [eiseres] faalt. [gedaagde 1] heeft hiertoe – in de kern – aangevoerd dat [eiseres] de mogelijkheid onbenut heeft gelaten om te bepleiten (in hoger beroep, dan wel in cassatie) dat de vordering in eerste aanleg meer dan EUR 1.750,-- beliep. Hiermee gaat [gedaagde 1] ten onrechte eraan voorbij dat [eiseres] na de memorie van grieven geen mogelijkheid meer had om haar stellingen en weren aan te vullen. Immers, in hoger beroep geldt de “één conclusie regel” op grond waarvan alle grieven in de memorie van grieven naar voren moeten worden gebracht. Voor zover derhalve een punt kon worden gemaakt van het door kantonrechter niet aannemen van een vordering in reconventie, dan zou dit in de memorie van grieven moeten gebeuren. [gedaagde 1] heeft echter zelf nagelaten in de memorie van grieven een grief te richten tegen het door de kantonrechter niet aanmerken van [eiseres] verweer als een vordering in reconventie.
De gevorderde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW is toewijsbaar. Met dien verstande dat [eiseres] niet heeft gesteld waarom de ingangsdatum van de wettelijke rente 30 december 2014 dient te zijn. De wettelijke rente zal daarom, zoals subsidiair door [eiseres] gevorderd, worden toegewezen vanaf 12 oktober 2015.
4.13.
De overige door [eiseres] gevorderde schade zal wegens gebrek aan causaal verband tussen de beroepsfout en de schade worden afgewezen. [eiseres] heeft, ook na het gemotiveerde verweer van [gedaagden samen] , onvoldoende onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen haar schade en de beroepsfout van [gedaagde 1] . Met betrekking tot de gevorderde immateriële vergoeding merkt de rechtbank nog op dat ondanks betwisting door [gedaagde 1] een onderbouwing van het causaal verband tussen de beroepsfout en de beweerde schade ontbreekt. Hetzelfde geldt met betrekking tot de omvang van de beweerde schade.
4.14.
In de uitkomst van de procedure ziet de rechtbank aanleiding de kosten van deze procedure te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden samen] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht;
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagden samen] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade van EUR 1.733,28, uit hoofde van een toerekenbare niet nakoming van de gesloten overeenkomst van opdracht;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , de maatschap en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van EUR 1.733,28, te vermeerderen met wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 12 oktober 2015 tot aan de dag der voldoening;
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: ERM