In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een coffeeshop-exploitant en de burgemeester van Amsterdam over de wijziging van openingstijden van de coffeeshop. De rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente Amsterdam, dat een afstandscriterium van 250 meter tussen coffeeshops en scholen hanteert, de rechterlijke toets kan doorstaan. De eiser, exploitant van de coffeeshop, had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn openingstijden, die door de burgemeester was vastgesteld in het kader van het ontmoedigen van softdrugsgebruik onder jongeren. De rechtbank overwoog dat eiser voldoende procesbelang had, ondanks de sluiting van zijn coffeeshop, omdat hij schade in de vorm van omzetderving had geleden.
De rechtbank constateerde dat de besluiten van de burgemeester enkel betrekking hadden op de wijziging van openingstijden en niet op de sluiting van de coffeeshop. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de openingstijden ambtshalve te wijzigen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam. Eiser betoogde dat het beleid niet wetenschappelijk onderbouwd was en dat er geen overgangstermijn was gegeven, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat het beleid democratisch was gelegitimeerd en dat de keuze om het afstandscriterium in te voeren niet kennelijk onredelijk was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.