In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 5 augustus 2016, wordt het beroep van eiser, exploitant van coffeeshop [bedrijf] te Amsterdam, tegen de wijziging van de openingstijden van zijn coffeeshop behandeld. De burgemeester van Amsterdam had bij besluit van 10 februari 2014 de openingstijden van de coffeeshop gewijzigd, wat door eiser als onterecht werd bestreden. Eiser stelde dat hij schade had geleden door de sluiting van zijn coffeeshop en dat hij recht had op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende procesbelang had, ondanks de sluiting van zijn zaak, omdat hij schade had geleden door de wijziging van de openingstijden.
De rechtbank onderzocht of de burgemeester bevoegd was om de openingstijden te wijzigen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester deze bevoegdheid had, omdat het beleid gericht was op het ontmoedigen van softdrugsgebruik onder jongeren door een afstandscriterium van 250 meter tussen coffeeshops en scholen in te voeren. Eiser betwistte de doelmatigheid van dit beleid, maar de rechtbank oordeelde dat het beleid democratisch was gelegitimeerd en dat de burgemeester de openingstijden van de coffeeshop van eiser ambtshalve kon wijzigen.
De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat er geen overgangstermijn was gegeven en dat de belangen van eiser onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank stelde vast dat eiser voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de invoering van het afstandscriterium en dat de burgemeester in redelijkheid meer gewicht had kunnen toekennen aan het belang van de openbare orde en het ontmoedigen van drugsgebruik door jongeren dan aan de financiële belangen van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.