Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 augustus 2015, met producties,
- de akte overlegging nadere productie van 2 september 2015 van [eisers samen] , met beslagstukken,
- de conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie van 14 oktober 2015, met producties,
- het tussenvonnis van 28 oktober 2015 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie genomen op de rol van 9 december 2015 (zonder producties),
- de akte overlegging nadere producties van [gedaagde] genomen op de rol van 21 maart 2016, met producties 49-66,
- de akte van [gedaagde] genomen op de rol van 21 maart 2016, met productie 67 en het aangepaste productieoverzicht,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 maart 2016, de daarin genoemde stukken en de daarbij behorende aanbiedingsbrief van de griffier van 29 maart 2016,
- de telefax van 30 april 2016 zijdens [gedaagde] naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
de verklaringenomtrent inbreng van “inboedel” (schenkingen e.d. verkregen vóór 21-3-91 (of daarna). Zodat de zaak dan afgewikkeld kan worden. (…)’
hetgeen niet het geval is. Eisers zullen in de gelegenheid worden gesteld deze vorderingen aan te passen aan de overwegingen in dit vonnis.
Zij zou zorgen voor verdeling onder de erven.
3.De vordering in conventie
5.De beoordeling
in conventie
- [gedaagde] heeft bij leven van erflater veel kosten gemaakt voor zijn verzorging, bestaande uit kosten voor medicijnen, huisartsenconsulten, specialistenbezoek/onderzoek en ziekenhuisopnames. Erflater verkeerde in zijn laatste levensjaren in een zeer slechte lichamelijke toestand en is in 1989 bij [gedaagde] in Nederland ingetrokken, maar was onverzekerd. [eisers samen] hebben nooit iets bijgedragen, niet financieel, maar ook niet in natura.
- Bovendien zouden [eisers samen] zorgdragen voor het terughalen van vermogensbestanddelen van erflater in ‘De West’, via mr. R.E. Blaauw, advocaat te Curaçao. Het grootste deel van het vermogen van erflater, geschat op 15 miljoen euro, bevond zich daar. Het geld waar [gedaagde] voor procedeerde betrof een veel kleiner deel van zijn vermogen. [eisers samen] hebben [gedaagde] om een volmacht gevraagd, die zij ook heeft gegeven. Maar [gedaagde] heeft nooit gehoord wat dat onderzoek heeft opgeleverd. Dat er wel iets is uitgekomen of dat er nog geld uit gaat komen, is volgens [gedaagde] heel realistisch. En als er uit het onderzoek van [eisers samen] niets komt dan levert het tijdsverloop (24 jaar na het overlijden van erflater) nu een serieus probleem op bij het terughalen van vermogensbestanddelen van erflater in ‘De West’, aldus [gedaagde] .
- Verder wordt [gedaagde] door het tijdsverloop belemmerd in haar bewijspositie, aldus nog steeds [gedaagde] . [gedaagde] beschikt bijvoorbeeld niet meer over de bankafschriften waaruit de doorbetaling van mr. Goedkoop zou kunnen blijken en zij herinnert zich ook niet dat en welk bedrag er dan wanneer zou zijn overgemaakt. Dat is ook niet meer terug te halen bij mr. Goedkoop, zoals blijkt uit zijn verklaringen. Bovendien kan zij niet meer bewijzen dat haar moeder de brief van 4 november 1994 aan [eisers samen] heeft afgegeven, omdat moeder is overleden.