ECLI:NL:RBAMS:2016:464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
13/684601-14 (tul bijz vw)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf na arrest gerechtshof

Op 1 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/684601-14, waarin het Openbaar Ministerie (OM) een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf heeft ingediend. Deze vordering volgde op een eerder vonnis van 3 maart 2015, waarin de verdachte was veroordeeld tot een jeugddetentie van veertien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar waren verklaard. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder een advies van Reclassering Nederland en een voortgangsverslag, en heeft op de zitting van 1 februari 2016 de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord.

De rechtbank overweegt dat het gerechtshof op 1 december 2015 het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd, waardoor de bijzondere voorwaarden niet meer van kracht zijn. De officier van justitie stelde dat zij niet-ontvankelijk was in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat het arrest van het gerechtshof nog niet onherroepelijk was. De verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, maar de rechtbank concludeert dat de vordering van het OM niet kan worden toegewezen, omdat de bijzondere voorwaarden niet meer gelden na het arrest van het gerechtshof.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de basis voor de vordering, het niet naleven van de bijzondere voorwaarden, niet meer van toepassing was. Deze beslissing is genomen door de rechters F. Wieland, J. Knol en M.J.A. Duker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/684601-14 (tul bijzondere voorwaarden)
BESLISSING NA VEROORDELING
TOT VOORWAARDELIJKE STRAF
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 20 oktober 2015, betreffende een vonnis van 3 maart 2015, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [te plaats] en aldaar feitelijk verblijvende.
Bij voormeld vonnis is [verdachte] voornoemd veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 (veertien) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat een gedeelte van 8 (acht) maanden van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op twee jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet heeft nageleefd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarden, dat veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en moet deelnemen aan een CoVa-training. Deze voorwaarden zijn bij voornoemd vonnis dadelijk uitvoerbaar verklaard.

De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat die niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.

De procesgang

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • voormeld vonnis;
  • een advies van Reclassering Nederland te Amsterdam van 11 september 2015 aan de officier van justitie, waarin wordt geadviseerd om het voorwaardelijke strafdeel ten uitvoer te leggen.
  • een voortgangsverslag van Reclassering Nederland te Amsterdam van 16 oktober 2015.
Op de openbare terechtzitting van 18 november 2015 heeft de rechtbank, gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de behandeling in hoger beroep tegen voormeld vonnis reeds had plaatsgevonden en het gerechtshof op 1 december 2015 arrest zou wijzen.
Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging vernietigd en aan veroordeelde onder andere opgelegd een jeugddetentie voor de duur van veertien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zijn
geenbijzondere voorwaarden verbonden. Tegen voornoemd arrest is door de verdediging cassatie ingesteld.
De rechtbank heeft op de openbare terechtzitting van 1 februari 2016 gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw.

De beoordeling

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat het arrest van het gerechtshof nog niet onherroepelijk is. Gelet op de inhoud van het arrest van het gerechtshof zou de vordering ook afgewezen kunnen worden.
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen. Omdat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren verklaard, acht zij het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vordering als volgt.
Voor het beantwoorden van die vraag is de situatie ten tijde van de beslissing van belang en niet de situatie zoals die was ten tijde van het indienen van de vordering tot tenuitvoerlegging door het Openbaar Ministerie. Er is dus sprake van een zogenoemde ‘ex nunc’-toetsing.
De vordering is gestoeld op het niet naleven door veroordeelde van dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden. Doordat het gerechtshof op 1 december 2015 het vonnis ten aanzien van de strafoplegging heeft vernietigd en arrest heeft gewezen zijn deze bijzondere voorwaarden niet meer van kracht. Het niet naleven van deze bijzondere voorwaarden kan dan ook geen grond meer zijn om de tenuitvoerlegging te vorderen. Dat brengt met zich dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Beslissing

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Deze beslissing is genomen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. J. Knol en M.J.A. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2016.
De oudste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.