Op 1 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/684601-14, waarin het Openbaar Ministerie (OM) een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf heeft ingediend. Deze vordering volgde op een eerder vonnis van 3 maart 2015, waarin de verdachte was veroordeeld tot een jeugddetentie van veertien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar waren verklaard. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder een advies van Reclassering Nederland en een voortgangsverslag, en heeft op de zitting van 1 februari 2016 de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord.
De rechtbank overweegt dat het gerechtshof op 1 december 2015 het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd, waardoor de bijzondere voorwaarden niet meer van kracht zijn. De officier van justitie stelde dat zij niet-ontvankelijk was in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat het arrest van het gerechtshof nog niet onherroepelijk was. De verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, maar de rechtbank concludeert dat de vordering van het OM niet kan worden toegewezen, omdat de bijzondere voorwaarden niet meer gelden na het arrest van het gerechtshof.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de basis voor de vordering, het niet naleven van de bijzondere voorwaarden, niet meer van toepassing was. Deze beslissing is genomen door de rechters F. Wieland, J. Knol en M.J.A. Duker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.