ECLI:NL:RBAMS:2016:4599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
13/751425-14 (EAB I) en 13/751344-16 (EAB II), RK 16/2560 en 16/3008
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over de tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam wordt de tenuitvoerlegging van twee Europese aanhoudingsbevelen (EAB I en EAB II) besproken. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, is in Nederland aangehouden op basis van deze EAB's, die zijn uitgevaardigd door Roemenië voor deelname aan een criminele organisatie en mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Roemenië zal worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit oordeel is gebaseerd op de detentieomstandigheden in de Gherla gevangenis, waar de persoonlijke ruimte per gedetineerde aanzienlijk onder de minimumeisen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ligt. De rechtbank heeft daarom besloten de beslissing over de tenuitvoerlegging van de EAB's uit te stellen totdat aanvullende gegevens zijn verkregen die het bestaan van dit gevaar kunnen uitsluiten. De rechtbank benadrukt dat de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet krijgen om de detentieomstandigheden te verbeteren. De beslissing is genomen op 21 juli 2016, waarbij de beslistermijnen zijn opgeschort.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummers: 13/751425-14 (EAB I) en 13/751344-16 (EAB II)
RK nummers: 16/2560 en 16/3008
TUSSENUITSPRAAK
De Europese aanhoudingsbevelen (hierna: EAB’s) zijn uitgevaardigd op 23 april 2014 (EAB I) en
21 april 2016 (EAB II) door respectievelijk
the Cluj County Court(Roemenië) en
the Local Court of Cluj-Napoca(Roemenië)
en strekken tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1987,
van Roemeense nationaliteit,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentie adres] ,
ter fine van tenuitvoerlegging van een onherroepelijke vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren (EAB I) en drie jaren (EAB II), opgelegd wegens, kort gezegd, deelname aan een criminele organisatie, mensenhandel (EAB I) en uitlokking van dan wel medeplichtigheid aan diefstal en rijden zonder een geldig rijbewijs (EAB II).

1.Procesgang

De opgeëiste persoon is op grond van EAB I voorlopig aangehouden op 10 april 2016. Het EAB is ontvangen op 14 april 2016. De officier van justitie heeft op 14 april 2016 de voorlopige aanhouding omgezet in aanhouding en heeft op diezelfde datum de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend. De beslistermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW is op die datum ingegaan.
EAB II van 21 april 2016 is op 29 april 2016 ontvangen. Op 2 mei 2016 heeft de officier van justitie de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend. De beslistermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW is op die datum ingegaan.
Op 20 mei 2016 heeft de officier van justitie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie inzake Aranyosi en Câldâraru (HvJ 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198) aan de Roemeense uitvaardigende autoriteit nadere informatie gevraagd over de detentie-omstandigheden in Roemenië en in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering geplaatst zal worden. Op 2 juni 2016 heeft de uitvaardigende autoriteit geantwoord.
De vorderingen zijn behandeld op de openbare zitting van 9 juni 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, waarnemende voor zijn kantoorgenoot mr. S. Burmeister en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft het onderzoek tot 7 juli 2016 geschorst om de raadsman in de gelegenheid te stellen de aanvullende informatie met betrekking tot de detentieomstandigheden te bestuderen en zijn verdediging hierop voor te bereiden.
Bij brief van 2 juli 2016 hebben de Roemeense autoriteiten nadere informatie over de detentie-omstandigheden overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de zitting van 7 juli 2016 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn waarnemend raadsman W.R. Jonk en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat op 21 juli 2016 uitspraak zal worden gedaan.

2.Uitstel van de beslissing over de tenuitvoerlegging van de EAB’s

2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank de overlevering in beide EAB’s moet weigeren op grond van artikel 11 OLW. Hij heeft daartoe het volgende – samengevat - aangevoerd.
Op grond van de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie zal de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk geplaatst worden in de Gherla-gevangenis. Daar komt aan een gedetineerde een persoonlijke ruimte van 2.21 m2 toe, terwijl de bezettingsgraad van de gevangenis op dit moment 172.7% is (in voorarrest 2.85 m2 respectievelijk 113.4%). Deze ruimte is volgens de verstrekte informatie exclusief sanitaire voorzieningen, het CPT-rapport (
Living space per prisoner in prison establishments, CPT standards, 15 december 2015, CPT/inf (2015)44) en de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) lijken hier bij de berekening ook vanuit te zijn gegaan. Dit is te weinig, aangezien op grond van de rechtspraak van het EHRM minimaal 3 m2 meter vereist is.
Op grond van die vereisten van het EHRM moet dus worden geconcludeerd dat er sprake is van een schending van art. 3 EVRM, reden waarom de overlevering op grond van art. 11 OLW dient te
worden geweigerd. Een overlevering zou immers leiden tot een flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon.
Tegen die schending is bovendien geen
effective remedyvoorhanden. Het gaat immers om een schending van artikel 3 EVRM die zich onmiddellijk en voortdurend zal voordoen nadat de opgeëiste persoon is overgeleverd.
Ondanks de gestelde aanwezigheid van afdoende
purposeful activitiesen
outdoors exercise, is er sprake van een schending van artikel 3 EVRM gelet op de omvang van de
personal spacevan minder dan 3 â 4
m2, gezien de EHRM jurisprudentie.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden geplaatst in de Gherla-gevangenis. De persoonlijke ruimte voldoet in principe niet aan de minimumeisen van het EHRM. Maar een gering aantal vierkante meters celruimte kan volstaan als sprake is van genoeg compenserende omstandigheden. Uit informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat in de Gherla gevangenis sprake is van activiteiten buiten de cel en voorts dat er genoeg buitenruimte is. De officier van justitie concludeert evenwel dat de informatie van de Roemeense niet geheel duidelijk is en heeft de rechtbank verzocht om de behandeling aan te houden om nadere vragen aan de uitvaardigende autoriteit te stellen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank.
Inleiding
Zoals de rechtbank op 12 juli 2016 (parketnummer 13/751331-16, niet gepubliceerd) en 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) reeds - meer uitvoerig - heeft overwogen, moet op basis van een reeks arresten van Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het rapport met betrekking tot Roemenië van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 5 tot 17 juni 2014, worden vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De rechtbank ziet in de onderhavige zaken geen aanleiding daar thans anders over te oordelen.
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (zie
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Uit de door de Roemeense autoriteiten verstrekte gegevens blijkt onder meer het volgende:
  • De opgeëiste persoon zal, gelet op de duur van de opgelegde vrijheidsstraffen en zijn woonplaats, waarschijnlijk terecht komen in ‘the Gherla Penitentiary’.
  • Afhankelijk van het regime zal hij de beschikking hebben over een persoonlijke ruimte van 2.21 m2 (2.85 m2 in voorarrest), bij een bezettingsgraad van de gevangenis op dit moment van 172.7% (respectievelijk 113.4% . Dit is exclusief de toiletruimte.
  • Indien een gedetineerde niet werkt, zal hij 2 (bij voorarrest) of 3 uur per dag activiteiten buiten de cel kunnen verrichten, waaronder 4 of 5 uur sporturen vallen.
  • Indien een gedetineerde werkt, mag hij 1 uur per dag wandelen of sporten buiten de cel.
  • Als betrokkene in een cel met meer dan 9 personen zit, dan is het eten in de “
  • Betrokkene heeft recht op 2 keer in de week “
  • Er is medische zorg aanwezig.
  • Er is “
  • Er is sprake van sociale en religieuze activiteiten.
  • Een gedetineerde mag in beginsel 8 uur werken.
  • Een gedetineerde mag bezoek ontvangen, telefoon (dagelijks, niet meer dan 10 telefoontjes met langere duur van 60 minuten) en mail verzenden en ontvangen.
  • Er zijn nationale en internationale instanties die de detentieomstandigheden toetsen.
Beoordeling
Uit de aanvullende gegevens concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon in Roemenië zijn straf zal uitzitten in een cel waar hij in ieder geval zal beschikken over minder dan 3 vierkante meter, en waarbij evengoed sprake kan zijn van 2 m2 “personal space”.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, levert de hoeveelheid van 2 m2 “personal space” het sterke vermoeden (“strong presumption”) op, dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM, en dus ook - gelet op artikel 52 derde lid Handvest – in de zin van artikel 4 Handvest.
Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden.
Zoals in de uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) is overwogen mag van de uitvaardigende justitiële autoriteit verwacht worden dat, indien zij van mening is dat de feitelijke detentieomstandigheden overigens zodanig gunstig zijn dat deze het gebrek aan “personal space” kunnen compenseren, zij hiervan een gemotiveerde en gedetailleerde opgave doet.
De rechtbank kan uit de verstrekte gegevens niet opmaken dat de uitvaardigende autoriteit van mening is dat dergelijke compenserende omstandigheden zich voordoen, laat staan dat gemotiveerd en gedetailleerd is weergegeven welke omstandigheden dit zijn.
De rechtbank concludeert dan ook dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering in Roemenië zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Conclusie
Zoals in de eerder genoemde uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) overwogen, brengt het voorgaande niet met zich mee dat de overlevering moet worden geweigerd, maar dat de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om het gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen.
De rechtbank zal de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB derhalve uitstellen totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling kan uitsluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een uitleg conform de verplichtingen van primair en secundair Unierecht van artikel 22, vierde lid, OLW in dit kader mee, dat de beslistermijnen worden geschorst (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
De rechtbank wijst erop dat zij gedurende de periode van schorsing van de beslistermijnen ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon de noodzaak van het voortduren van de overleveringsdetentie blijft toetsen (artikel 21, achtste lid, jo. artikel 64, eerste lid, OLW).

3.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van de EAB’s.
VERSTAATdat de beslistermijnen met ingang van 21 juli 2016 zijn opgeschort.
Deze beslissing is genomen op 21 juli 2016 door:
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.H. Glerum en D. Smeets, griffiers,
en ondertekend door de voorzitter en de griffiers.