5.2.2.Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij een geldbedrag van in totaal
$ 385.000.000,- heeft witgewassen, door de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en verplaatsing van dit geldbedrag te verhullen of te verbergen, dan wel te verhullen of te verbergen wie de rechthebbende van dat geldbedrag was en wie dit geldbedrag voorhanden heeft gehad.
Uit het dossier volgt dat namens [bedrijf 3] en [bedrijf 2] vanaf Nederlandse bankrekeningen in totaal $ 385.000.000,- is overgeboekt naar buitenlandse bankrekeningen van verdachte. Voorts blijkt uit het dossier dat het hier smeergeld of steekpenningen betreft, waardoor [bedrijf 3] en [bedrijf 2] – door verdachte en [ambtenaar] – in de gelegenheid zijn gesteld om gebruik te maken en blijven maken van telecomfrequenties in Oezbekistan.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen, die [bedrijf 3] en [bedrijf 1] voor deze betalingen hebben aangewend, uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarnaast staat vast dat het geld op legale wijze vanaf Nederlandse bankrekeningen is overgeboekt naar buitenlandse bankrekeningen van verdachte.
Uit het dossier kan wel geconcludeerd worden dat verdachte betrokken is geweest bij passieve ambtelijke omkoping, waarbij de ten laste gelegde geldbedragen als aangenomen giften moeten worden gezien met betrekking tot deze omkoping. Dit brengt echter niet met zich mee dat, zoals het openbaar ministerie heeft betoogd, de ten laste gelegde geldbedragen ‘daardoor’ uit misdrijf afkomstig zijn. Vermogensbestanddelen kunnen immers in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig uit enig misdrijf’ in de zin van artikel 420bis Sr, indien zij afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven, voorhanden hebben en het overdragen daarvan. Dat de geldbedragen zijn aangetroffen in het kader van de omkoping, maakt ze wel voorwerp van een strafbaar feit, maar niet noodzakelijkerwijs ook afkomstig uit enig misdrijf (ECLI:NL:HR:2014:3046). Naar het oordeel van de rechtbank is deze jurisprudentie van de Hoge Raad ook van toepassing als witwasgedragingen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder a Sr zijn tenlastegelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, nu er geen aanwijzingen zijn dat de geldbedragen ten aanzien waarvan verdachte verhullingshandelingen heeft verricht uit misdrijf afkomstig waren, niet is bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
5.2.3.Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank gaat op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
Algemeen
Op 2 januari 2004 is verdachte opgericht, met als rechtsvorm ‘private company limited by shares’, en is geregistreerd op Gibraltar. Enig aandeelhouder is volgens de inschrijving in het handelsregister van [ondernemingsnaam] , woonachtig in Oezbekistan. Zij is eveneens sinds 11 februari 2005 enig bestuurder van verdachte.Uit het strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat [ambtenaar] feitelijk de eigenaar en enig uiteindelijk gerechtigde is van verdachte en dat zij, als eerste de dochter van de president van Oezbekistan, invloed uitoefent op de Oezbeekse telecommarkt.Voorts was zij vanaf 1 september 2008 tot en met april 2012 namens de Oezbeekse overheid aangesteld als Permanent Vertegenwoordiger bij het kantoor van de Verenigde Naties te Zwitserland.
[bedrijf 2]
Op 13 december 1985 is [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht en gevestigd in Nederland. [bedrijf 2] is enig aandeelhouder van [bedrijf 5] . Deze dochteronderneming is op 27 september 2000 opgericht en statutair gevestigd in Rotterdam. [bedrijf 5] heeft in 2007 de Amerikaanse telecomprovider [telecomprovider] overgenomen, inclusief de dochteronderneming [dochteronderneming 1] (hierna: [dochteronderneming 1] ). [telecomprovider] was – via [dochteronderneming 1] – als telecomprovider actief op de telecommarkt in Afghanistan, Oezbekistan en Tadzjikistan. Door deze overname is [bedrijf 5] toegetreden tot de Oezbeekse telecommarkt.
[bedrijf 5] bezit 0,03% van de aandelen in [dochteronderneming 1] en heeft in 2007 een dochteronderneming, [bedrijf 2] , opgericht die de overige 99,97% aandelen [dochteronderneming 1] bezit. De activiteiten op de Oezbeekse telecommarkt vinden plaats vanuit de vennootschap [dochteronderneming 1] onder de merknaam [merknaam] .
Voor de totstandkoming van de overname van [telecomprovider] / [dochteronderneming 1] en de verkrijging van telecomlicenties voor Oezbekistan, moest [bedrijf 5] in contact komen met ‘President [ambtenaar] ’s circle’. Ten behoeve van de overname moest immers politieke steun verkregen worden van de ‘ [ambtenaar] ’. Deze steun, en daarmee de instemming voor de overname, werd verkregen door met [persoon 1] ( [ambtenaar] ’s vertegenwoordiger op de Oezbeekse telecommarkt en gerechtigd tot bankrekeningen van verdachte) een overeenkomst ‘ter oprichting van een partnerschap’ te sluiten.
Op 4 juli 2007 is met [bedrijf 5] (na 1 augustus 2007: [bedrijf 5] ) een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst houdt onder meer in dat in een nader aan te wijzen ‘ [partner bv] ’ 26 procent aandelen [bedrijf 2] worden ondergebracht en dat deze [partner bv] , door het inroepen van een put-optie, na 1 januari 2010 deze aandelen kan terug verkopen aan [bedrijf 2] . Voorts is overeengekomen dat de [partner bv] een 100 procent dochter zal oprichten die een 3G-licentie, frequenties en nummerblokken zal verwerven. Bij de uitvoering van deze overeenkomst is verdachte aangewezen als de ‘ [partner bv] ’.Uit de verklaring van [persoon 1] volgt dat deze overeenkomst resultaat is van de verlangens van [ambtenaar] en dat verdachte deed voorkomen dat zij een machtige investeringsmaatschappij in telecommunicatie was, maar feitelijk slechts diende om voor [ambtenaar] bestemde betalingen in ontvangst te nemen.
Nadat de overeenkomst tussen [bedrijf 5] en de ‘ [partner bv] ’ was gesloten, is op 16 juli 2007 – twaalf dagen later – door [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), werkzaam bij [bedrijf 2] , gemeld dat de overname van [telecomprovider] / [dochteronderneming 1] rond was.
Op 10 september 2007 is door verdachte een 100 procent Oezbeekse dochteronderneming opgericht, genaamd [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ). [ondernemingsnaam] staat geregistreerd als CEO en vertegenwoordiger van [bedrijf 6] . [bedrijf 6] heeft op 19 september 2007 licenties aangevraagd voor mobiele telecommunicatie in Oezbekistan. Op 27 september 2007 zijn deze telecomlicenties aan [bedrijf 6] toegewezen door de directeur van de Uzbek Agency for Communications and Information , het Oezbeekse Agentschap voor communicatie en automatisering (hierna: UzACI).
Op 17 december 2007 is tussen [bedrijf 2] en verdachte een overeenkomst gesloten met betrekking tot een 3G-licentie, frequenties en nummerblokken in Oezbekistan. Hierin is onder meer bepaald dat verdachte betaald zal krijgen voor het doen van afstand van de door [bedrijf 6] verkregen 3G-licentie, frequenties en nummerblokken en het toewijzen van deze rechten aan [dochteronderneming 1] door UzACI.
Tussen [bedrijf 5] en verdachte is vervolgens op 24 december 2007 te Rotterdam overeengekomen dat verdachte 26 procent van de aandelen van [bedrijf 2] in bezit krijgt tegen een prijs van $ 50.000.000,- en dat deze aandelen later worden teruggekocht.
Op 27 december 2007 heeft [persoon 3] documenten ontvangen die bevestigen dat [dochteronderneming 1] voor de Oezbeekse telecommarkt de 3G-licentie, frequenties en nummerblokken heeft ontvangen.Op dezelfde dag heeft [bedrijf 1] , namens [bedrijf 2] , een betaling gedaan van $ 80.000.000,- op een bankrekening van verdachte in Letland.
De aandelenoverdracht van 26 procent aandelen in [bedrijf 2] is op 23 februari 2009 verleden voor mr. [naam 3] , notaris te Rotterdam.
In de tweede helft van december 2009 heeft verdachte aan [bedrijf 2] verzocht om alle of een deel van de aandelen [dochteronderneming 1] terug te kopen. Op 18 januari 2010 heeft [bedrijf 2] haar CEO opgedragen om 20 procent van de aandelen terug te kopen voor een prijs van $ 220.000.000,-. Volgens [bedrijf 2] waren deze aandelen $ 196.000.000,- waard; het meerdere was zij bereid te betalen ter wille van het voortduren van haar relatie met haar Uzbeekse partner.
Op 25 januari 2010 is de terugkoopovereenkomst met verdachte gesloten. De aandelenoverdracht is vervolgens op 1 februari 2010 voor dezelfde notaris te Rotterdam verleden. De terugkoop van de aandelen is betaald door [bedrijf 1] en het bedrag van
$ 220.000.000,- is via een derdengeldrekening van de genoemde notaris overgemaakt naar een bankrekening van verdachte in Hongkong. Per saldo heeft verdachte zodoende voor de aandelen een bedrag van $ 170.000.000,- ($220.000.000,- - $ 50.000.000,-) van [bedrijf 2] ontvangen.
[bedrijf 3] / [bedrijf 4]
[bedrijf 3] is een in Nederland gevestigde, buitenlandse [bedrijf 7] , statutair gezeteld in Bermuda.[bedrijf 3] heeft twee Oezbeekse telecomproviders gekocht, te weten [holding ] , inclusief haar dochteronderneming [dochteronderneming 2] , en [dochteronderneming 3] , inclusief haar dochteronderneming [dochteronderneming 4] .
Halverwege 2011 is binnen [dochteronderneming 2] interesse ontstaan voor het verkrijgen van een LTE-licentie (4G) voor Oezbekistan. Op 10 juni 2011 is hiertoe een businessplan opgesteld. Het plan omvat een korte analyse van de telecommarkt in Oezbekistan en de conclusie dat de Oezbeekse markt een groot potentieel heeft in het mobiele segment. Ook staat er in dit plan dat er voor [dochteronderneming 2] een LTE-licentie beschikbaar is, tegen een prijs van $ 30.000.000,-. De betaling van dit geldbedrag moet plaatsvinden vanuit [bedrijf 4] , opgericht door [bedrijf 3] .
Op 19 september 2011 is tussen [bedrijf 4] en verdachte een overeenkomst opgesteld, waarin onder meer is opgenomen dat verdachte diensten gaat leveren ten behoeve van enkele LTE-frequenties voor [dochteronderneming 2] . Verdachte zal [dochteronderneming 2] advies geven over het wettelijk kader in Oezbekistan met betrekking tot het toewijzen van frequenties en namens [dochteronderneming 2] onderhandelen met de competente Oezbeekse overheidsorganen. In de overeenkomst is tevens opgenomen dat er geen directe relatie bestaat tussen verdachte en een overheidsfunctionaris en dat geen sprake zal zijn van omkoping.
Voorafgaand aan de definitieve versie van de overeenkomst van 19 september 2011 is uitvoerig overleg geweest met in Nederland werkzame medewerkers van [bedrijf 3] over de door verdachte gestelde voorwaarden.
Op 20 september 2011 heeft [bedrijf 4] $ 20.000.000,- van [bedrijf 3] ontvangen dat zij een dag later, op 21 september 2011 vanaf haar Nederlandse bankrekening heeft overgemaakt naar de Zwitserse bankrekening van verdachte, met daarbij een verwijzing naar de overeenkomst tussen [bedrijf 4] en verdachte van 19 september 2011.
Op 17 oktober 2011 heeft [dochteronderneming 2] de gevraagde frequenties toegewezen gekregen. Op 19 oktober 2011 heeft [bedrijf 4] $ 10.000.000,- van [bedrijf 3] ontvangen dat zij nog dezelfde dag vanaf haar Nederlandse bankrekening heeft overgemaakt naar de Zwitserse bankrekening van verdachte, met daarbij opnieuw een verwijzing naar de overeenkomst tussen [bedrijf 4] en verdachte van 19 september 2011.
5.2.3.1. Nadere overweging ten aanzien van het onder 1 cumulatief/alternatief ten laste gelegde, tweede en derde gedachtestreepje
Uit de bewijsmiddelen volgt dat telecomprovider [bedrijf 5] voor toetreding tot de Oezbeekse telecommarkt bewust contact heeft gezocht met de Oezbeekse president, dan wel mensen om hem heen. Dit heeft geresulteerd in onderhandelingen met [persoon 1] , die daarbij optrad namens de dochter van de president, [ambtenaar] .
Deze onderhandelingen hebben ertoe geleid dat tussen [bedrijf 5] en/of [bedrijf 2] overeenkomsten zijn gesloten met een door [persoon 1] aangewezen ‘ [partner bv] ’, te weten verdachte. Verdachte is echter zelf niet actief in de Oezbeekse telecomsector. De feitelijke eigenaar van verdachte is [ambtenaar] . [ambtenaar] wordt door de rechtbank gezien als een hoge regeringsfunctionaris, nu zij feitelijk zeggenschap had over overheidsorganen in Oezbekistan, onder meer werkzaam op de telecommarkt. Zij kan daarom als ambtenaar in de zin van artikel 363 juncto 364a Sr worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor besproken bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, verdachte zich tezamen en in vereniging met [ambtenaar] schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping. Verdachte heeft ten gunste van [ambtenaar] , zo volgt uit het voorgaande, de aandelentransactie bedongen van [bedrijf 5] in ruil voor haar, voor het verkrijgen van de licentie, frequenties en nummerblokken in Oezbekistan, onontbeerlijke steun. Dat volgt onder meer ook uit het tijdsverloop tussen het afsluiten van de overeenkomsten, het overmaken van de geldbedragen en het verkrijgen van de telecomlicenties voor Oezbekistan.
Ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, derde gedachtestreepje, volgt uit de bewijsmiddelen dat de marktwaarde van de door [bedrijf 5] teruggekochte aandelen $ 196.000.000,- bedroeg, maar dat in het belang van het voortduren van de samenwerking met [ambtenaar] hiervoor $ 24.000.000,- meer is betaald. Dit door verdachte aangenomen geldbedrag moet eveneens worden gezien als gift van [bedrijf 2] aan verdachte en [ambtenaar] , kennelijk met als doel om gebruik te kunnen blijven maken van telecomfrequenties in Oezbekistan.
Derhalve acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich tezamen en vereniging met [ambtenaar] schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping, zoals ten laste gelegd onder 1 tweede cumulatief/alternatief, tweede en derde gedachtestreepje.
5.2.3.2. Nadere overweging ten aanzien van het onder 4 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Als gezegd is op 19 september 2011 is tussen verdachte en [bedrijf 4] een contract gesloten volgens welk verdachte zekere diensten aan [bedrijf 3] zou verlenen. Daarover is tussen [ondernemingsnaam] , in haar hoedanigheid van directeur van verdachte, en [persoon 4] , vicepresident bij [bedrijf 3] , contact geweest en voorts is over de inhoud van het contract uitvoerig overlegd door verdachte met in Nederland werkzame medewerkers van [bedrijf 3] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat, anders dan de overeenkomst doet voorkomen, de overeenkomst tussen verdachte en [bedrijf 4] is bedoeld om de ontvangst van geldbedragen van [bedrijf 3] – via [bedrijf 4] en verdachte – aan [ambtenaar] te verhullen, ten behoeve van de toewijzing van de LTE-licentie in Oezbekistan aan een dochteronderneming van [bedrijf 3] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, tezamen en in vereniging met [bedrijf 3] , deze overeenkomst valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken.
Het onder 4 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.