ECLI:NL:RBAMS:2016:4375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
HA RK 216.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaken en de ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van twee verzoekers, die zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland zijn. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsman mr. L.J.R.G. van Kleef, hebben de wraking ingediend tegen mr. J.A.A.G. de Vries en mr. R.H.G. Jongeneel, die betrokken waren bij de behandeling van hun strafzaken. Tijdens de zitting op 25 mei 2016 ontstond er een discussie over de voorlopige hechtenis, nadat de officier van justitie een vraag stelde. De wrakingskamer oordeelde dat de uitspraak op dat moment al voltooid was, omdat de voorzitter had geantwoord op de vraag van de officier van justitie over de voorlopige hechtenis. De rechtbank overwoog dat de behandeling van de zaak eindigt met de uitspraak, en dat er op dat moment geen rechter meer was die de zaak behandelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoek tot wraking, omdat de voorzitter van de rechtbank op het moment van de vraag van de officier van justitie al had geantwoord en de uitspraak daarmee was voltooid. De rechtbank heeft de relevante processtukken en het concept proces-verbaal van de zitting in overweging genomen. De beslissing van de rechtbank is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, F.H. Krieger, en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing op grond van artikel 515, lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 25 mei 2016 ter zitting gedane en onder rekestnummer C/13/608957/ HA RK 216.2016 ingeschreven verzoek van:

1.[verzoeker 1] ,

zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. L.J.R.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam,
2. [verzoeker 2],
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam, ter zitting van 25 mei 2016 vervangen door mr L.J.R.G. Van Kleef,
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.A.A.G. de Vries en mr. R.H.G. Jongeneel, respectievelijk voorzitter en lid van de meervoudige strafkamer die op 11 mei 2016 was belast met de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers, hierna: de voorzitter of de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 een van de zitting van 25 mei 2016 in concept opgemaakt (niet ondertekend) proces-verbaal;
 een door de leden van de meervoudige kamer en de griffier ondertekende pagina van een vonnis in de zaak met parketnummer 13/730064-14 in de zaak [verzoeker 2] met het dictum in deze zaak;
 een niet door de leden van de meervoudige kamer en de griffier ondertekende pagina van een vonnis in de zaak met parketnummer 13/730064-14 in de zaak [verzoeker 2] met een op een onderdeel gewijzigd dictum in deze zaak.
1.2
Verzoekers zijn verdachten in bij de rechtbank aanhangige strafzaken. De uitspraak is bepaald op 25 mei 2016. Op de zitting van 25 mei 2016 heeft de voorzitter enkelvoudig uitspraak gedaan in beide strafzaken.
Op die zitting hebben verzoekers bij monde van de bij de uitspraak aanwezige raadsman mr. Van Kleef, de voorzitter gewraakt. Mr. Van Kleef heeft vervolgens per fax een schriftelijk verzoek tot wraking van mr. Jongeneel ingediend als lid van de meervoudige kamer die het vonnis heeft gewezen en met wie de voorzitter tijdens de schorsing van de uitsprakenzitting kennelijk overleg heeft gevoerd. De verzoeken worden gezamenlijk behandeld.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016. Verschenen zijn verzoekers, hun raadslieden, mevrouw C.C. Antonio, tolk in de Engelse taal, de officier van justitie en de gewraakte rechters.
1.4
Na de raadslieden van verzoekers, de rechters en de officier van justitie de gelegenheid te hebben gegeven op elkaars standpunten te reageren heeft de voorzitter van de wrakingskamer de behandeling geschorst voor kort beraad.
Na hervatting van de behandeling zijn de raadslieden van verzoekers, de rechters en de officier van justitie nogmaals in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunten te reageren en hebben verzoekers het woord gekregen. Vervolgens is de behandeling gesloten.
Na beraad heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Namens verzoekers heeft mr. Van Kleef primair opgeworpen dat verzoekers in hun verzoek niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een wrakingsverzoek slechts kan worden gedaan tegen een rechter die met de behandeling van een zaak is belast. Aangezien de behandeling van de zaak eindigt met de uitspraak en de voorzitter de uitspraak heeft gedaan was de zaak geëindigd, zodat wraking niet meer mogelijk is.
2.2
De voorzitter heeft aangevoerd dat zij tijdens de uitspraak, naar aanleiding van opmerkingen van de officier van justitie tot de ontdekking kwam dat het vonnis ten aanzien van de voorlopige hechtenis een misslag bevatte en dat zij, na overleg met mr. Jongeneel, die misslag wenste te herstellen. Zij was nog niet klaar met de uitspraak, omdat nog geen afschrift van het vonnis aan de raadsman was ter hand gesteld.
2.3
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de uitspraak nog niet was voltooid.
2.4
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.5
Nu de voorzitter en mr. Van Kleef ter zitting beiden hebben bevestigd dat het concept proces-verbaal een juiste weergave is van de gang van zaken op de terechtzitting, neemt de wrakingskamer dat concept proces-verbaal tot uitgangspunt.
Ter terechtzitting is voorts gebleken dat de voorlopige hechtenis van de verdachten aanvankelijk was geschorst tot aan de inhoudelijke behandeling en vervolgens op nieuw is geschorst tot aan de uitspraak.
Uit dat proces-verbaal volgt dat de voorzitter een samenvatting heeft gegeven van de uitspraak, maar aanvankelijk niets heeft gezegd over de voorlopige hechtenis. Op een daartoe strekkende vraag van de officier van justitie heeft de voorzitter vermeld dat in het vonnis was opgenomen dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven. Die opmerking wordt bevestigd door de aan de wrakingskamer verstrekte pagina van het ondertekende vonnis, waarin is opgenomen:
“De rechtbank
[…]
- heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis”
De officier van justitie heeft vervolgens aan de voorzitter gevraagd of het de bedoeling was dat de schorsing van de voorlopige hechtenis zou wordt opgeheven, of dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De voorzitter heeft vervolgens gezegd dat het volgens haar de bedoeling was dat de verdachten weer vast zouden komen te zitten.
2.6
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat de voorzitter op de vraag van de officier van justitie antwoordde omtrent de voorlopige hechtenis antwoordde dat in het vonnis stond dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis is opgeheven, de uitspraak voltooid.
Het verstrekken van een afschrift maakt geen deel uit van de uitspraak.
Met de uitspraak is de behandeling van de zaak geëindigd (zie HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977) en is er geen rechter meer die de zaak behandelt.
2.7
Uit het voorgaande volgt dat verzoekers niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. G.H. Marcus, voorzitter, E.D. Bonga-Sigmond en
C.P.E. Meewisse leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016 in tegenwoordigheid van F.H. Krieger als griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515, lid 5 Sv geen voorziening open.