ECLI:NL:RBAMS:2016:4246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
13/684796-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Controlebevoegdheid artikel 160 WVW 1994 versus opsporing: beoordeling van de rechtmatigheid van staandehoudingen en doorzoekingen in een strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en heling van een auto. De rechtbank heeft op 3 mei 2016 uitspraak gedaan na een zitting op 19 april 2016. De officier van justitie, mr. W. van Schaijck, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel. De zaak draait om de rechtmatigheid van de staandehoudingen van de voertuigen van de verdachte en zijn medeverdachten, en de daaropvolgende doorzoekingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de controlebevoegdheden van de verbalisanten niet uitsluitend voor opsporingsdoeleinden zijn aangewend, maar ook om de naleving van de Wegenverkeerwet te waarborgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de doorzoekingen rechtmatig waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de wapens die in de voertuigen zijn aangetroffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684796-14 (Promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2016
Op tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. van Schaijck en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 augustus 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een machinepistool (merk Glock, model 17, kaliber 9 x 19mm) en/of een pistool (merk Glock, model 19, kaliber 9 x 19mm), en/of munitie van categorie II en/of III, te weten een of meer (twee) patroonmagazijn(en) en/of een of meer (tien) (volmantel rondneus) patro(o)n(en) (kaliber 9 x 19mm) en/of een of meer (negen) (expanderende) (volmantel rondneus) patro(o)n(en) (kaliber 9 x 19mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 02 augustus 2013 tot en met 30 augustus 2014 te Amsterdam en/of Duivendrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een (personen)auto (merk Volkswagen, Type Golf) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het ten laste gelegde

4.1.
Beschrijving van het onderzoek
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 30 augustus 2014 zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met assistentiedienst belast, een grijskleurige Volkswagen Golf met hoge snelheid over de Europaboulevard te Amsterdam rijden. Ze zien dat de auto ook met hoge snelheid over de kruising met de Arent Janszoon Ernstraat rijdt. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] besluiten de Volkswagen Golf, vanwege het rijgedrag, staande te houden op grond van de Wegenverkeerwet 1994 (hierna: WVW). De Volkswagen Golf stopt echter uit zichzelf en [verbalisant 1] vraagt de bestuurder om zijn rij- en kentekenbewijs. De bestuurder blijkt [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) te zijn. [verbalisant 1] weet ambtshalve dat [persoon 1] bij de politie de gevaarskwalificatie ‘vuurwapengevaarlijk’ heeft. In de Volkswagen Golf zitten nog twee personen, die later blijken te zijn verdachte en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien dat [persoon 1] een zenuwachtige indruk maakt en ze constateren dat de auto niet op naam van [persoon 1] staat. Daarnaar gevraagd weet [persoon 1] niet hoe de kennis heet van wie hij de Volkswagen Golf heeft geleend. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] laten de Volkswagen Golf zijn weg vervolgen. Omdat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de situatie niet vertrouwen, vragen zij of de collega verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van het burgerteam de Volkswagen Golf in de gaten willen houden. [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zien de Volkswagen Golf even later aan de Nieuw Herlear te Amsterdam geparkeerd staan en ze zien dat achter de auto een man aan het telefoneren is. Deze man blijkt [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) te zijn. Niet veel later komt er een witte Mercedes Vito aangereden die nabij de Volkswagen Golf tot stilstand komt. [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zien dat er een persoon in de Mercedes bus zit. Na ongeveer een minuut rijdt de Mercedes Vito weg. In de Mercedes Vito zitten nu twee personen. De Mercedes Vito rijdt richting de rotonde van de Europaboulevard en ook de Volkswagen Golf rijdt richting de rotonde. Op het moment dat de Volkswagen Golf wil afslaan, heeft de bestuurder oogcontact met de bestuurder van de Mercedes Vito. Beide voertuigen rijden de rotonde helemaal rond en de Volkswagen Golf rijdt uiteindelijk achter de Mercedes Vito aan. De inmiddels ter plaatse gekomen motoragent [verbalisant 5] haalt de Mercedes Vito in en geeft de bestuurder een volgteken. Na 10 meter stopt de Mercedes Vito plotseling en de bestuurder en bijrijder stappen direct uit de bus. [verbalisant 5] vordert daarop van de bestuurder op grond van de WVW zijn rijbewijs en van de bijrijder zijn identiteitsbewijs. De bestuurder blijkt verdachte te zijn en de bijrijder blijkt [persoon 1] te zijn.
Ondertussen volgen de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] in een herkenbaar politievoertuig de Volkswagen Golf en geven deze een stopteken. De Volkswagen Golf komt tot stilstand en verbalisant [verbalisant 6] vraagt aan de bestuurder zijn rij- en kentekenbewijs. De bestuurder is [persoon 2] . Voorts vraagt verbalisant [verbalisant 7] aan de bijrijder zijn legitimatiebewijs. De bijrijder is verdachte. Verbalisant [verbalisant 6] zegt tegen [persoon 2] dat hij en zijn collega een algemene verkeerscontrole met betrekking tot het voertuig willen uitvoeren. [persoon 2] vindt dat goed en zegt dat ze de hele auto mogen doorkijken, omdat de auto niet van hem is. Daarop vraagt verbalisant [verbalisant 6] of hij het voertuig mag doorzoeken, waarvoor [persoon 2] weer zijn toestemming geeft.
Op dat ogenblik is verbalisant [verbalisant 5] nog bezig met verdachte en [persoon 1] bij de Mercedes Vito. [persoon 1] loopt druk heen en weer en hij loopt op een bepaald moment naar de Mercedes Vito en legt daarin zijn tasje. Omdat [verbalisant 5] zich in deze situatie niet veilig voelt, vraagt hij assistentie. Ondertussen stapt [persoon 1] meerdere malen in en uit de Mercedes Vito en haalt zijn tasje weer uit de auto. De inmiddels gearriveerde assistentie, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die eerder betrokken waren bij de staandehouding van [persoon 1] op grond van de WVW, herkennen [persoon 1] en verbalisant [verbalisant 1] deelt hem mede dat gelet op de verdachte omstandigheden waarbij hij was betrokken en gezien zijn antecedenten, hij hem wil fouilleren. [persoon 1] geeft daarvoor zijn toestemming en geeft zijn tasje af. Verbalisant [verbalisant 2] ziet in het tasje, zonder dit te openen, 4 mobiele telefoons en een rol tape. Daarop loopt [verbalisant 1] naar de Mercedes Vito en ziet in de binnenzijde van geopende deur aan de passagierszijde een zwart stoffen voorwerp waarvan [verbalisant 1] vermoedt dat dit een muts betreft. [verbalisant 1] vindt dit vreemd gezien de tijd van het jaar en de temperatuur. [verbalisant 1] pakt het voorwerp en ziet dat het een baklavamuts is. Hij weet ambtshalve dat dit soort mutsen vaak gebruikt wordt bij het plegen van strafbare feiten als overvallen en inbraken. Op basis hiervan deelt [verbalisant 1] aan verdachte mee dat hij de Mercedes Vito wil gaan doorzoeken. [persoon 1] zegt dat dat niet mag. Achter de bijrijdersstoel ziet [verbalisant 1] een kartonnen zwarte tas en als hij deze op tilt, ziet hij een voorwerp gelijkend op een vuurwapen liggen. Naar later is gebleken, betreft dit een machinepistool, merk Glock, model 17. [verbalisant 1] brengt vervolgens de collega’s [verbalisant 6] en [verbalisant 7] betrokken bij de staandehouding van de Volkswagen Golf hiervan op de hoogte. Omdat de Mercedes Vito contact heeft gehad met de Volkswagen Golf, gaat verbalisant [verbalisant 6] over tot doorzoeking van de Volkswagen Golf op grond van de Wet wapens en munitie (WWM). Op de grond van de passagierszijde ziet [verbalisant 6] een tasje van de Zara liggen. In het Zara tasje zit een soort plantachtige stekel en een Albert Heijn tas. Eenzelfde soort stekel wordt bij [persoon 2] aangetroffen. Als [verbalisant 6] de Albert Heijn tas weghaalt, ziet hij een zwart zijden tasje en [verbalisant 6] voelt daarin de contouren van een vuurwapen. Naar later is gebleken, betreft dit een pistool, merk Glock.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bewuste dag door [persoon 2] of [persoon 1] is gebeld omdat [persoon 1] met verdachte wilde praten. Toen [persoon 1] de Mercedes Vito in kwam, had hij een schoudertas bij zich. Verdachte gebruikt de baklavamuts voor motorrijden en bij het reinigen van gevels. Hij weet niets van het wapen dat bij hem in de Mercedes Vito is aangetroffen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat – zakelijk weergegeven – de staandehouding van de Mercedes Vito en de ’tweede’ staandehouding van de Volkswagen Golf niet rechtmatig zijn geschied. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze staandehoudingen op grond van de WVW zijn verricht, terwijl deze in werkelijkheid waren ingegeven ter opsporing van mogelijke strafbare feiten. De politie heeft, gelet op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 december 2015 (ECLI:GHAMS:2015:5307), aldus de haar toekomende controlebevoegdheden van de WVW uitsluitend aangewend ten behoeve van opsporingsactiviteiten, derhalve voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheden zijn gegeven, wat
détournement de pouvoiroplevert. De verbalisanten waren enkel en alleen geïnteresseerd in [persoon 1] die bekend stond als vuurwapengevaarlijk en bij de eerste staandehouding van de Volkswagen Golf zenuwachtig oogde. Er is derhalve sprake van een bij het voorbereidend onderzoek onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), hetgeen bewijsuitsluiting tot gevolg heeft. Bij gebrek van ander bewijs, moet verdachte van de ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de Mercedes Vito onrechtmatig is geschied, nu van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit geen sprake was. Ook dit maakt dat er sprake is van een bij het voorbereidend onderzoek onherstelbaar vormverzuim, zodat de vondst van het wapen in de auto van verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten.
4.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Onder verwijzing naar een uitspraak van de politierechter te Amsterdam van 7 april 2016 (parketnummer 13/702912-14) heeft de officier van justitie betoogd dat de verbalisanten op grond van de WVW bevoegd waren de Mercedes Vito en de Volkswagen Golf staande te houden en er derhalve van misbruik van bevoegdheden geen sprake was. Bewijsuitsluiting is dan ook niet aan de orde.
De officier van justitie heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, wegens gebrek aan bewijs.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Controlebevoegdheid artikel 160 WVW 1994 versus opsporing
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 160 WVW genoemde vordering tot het stilhouden van een motorrijtuig verband moet houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW gegeven voorschriften. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AY9670) volgt dat de enkele omstandigheid dat deze vordering is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van een of meer inzittenden van het voertuig bij enig strafbaar feit, aan de rechtmatigheid van de uitoefening van die bevoegdheid niet af doet. Wordt echter vervolgens belastend materiaal gevonden, dan is voortgezette toepassing van bevoegdheden toegelaten. Daar komt bij dat ook indien het gegeven stopteken ten onrechte zou zijn gebaseerd op artikel 160 WVW, dit nog niet mee brengt dat de resultaten van een daarna met toestemming van de bestuurder gegeven onderzoek niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt (HR 6 februari 2001; NJ 2001/267).
Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 181 blijkt dat verbalisant [verbalisant 5] zijn controlebevoegdheid in het kader van artikel 160 WVW heeft aangewend door de bestuurder ( [verdachte] ) van de Mercedes Vito naar zijn rij- en kentekenbewijs te vragen. Dat [verbalisant 5] en de inmiddels ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op grond van verdachte omstandigheden, te weten het aantreffen van de ambtshalve bij verbalisanten bekende vuurwapengevaarlijke [persoon 1] , die zenuwachtig oogde, in de Mercedes Vito - terwijl hij kort daarvoor nog was staande gehouden in de Volkswagen Golf -, de aangetroffen tape en telefoons in de tas van [persoon 1] en de aangetroffen baklavamuts in de deurportier, vervolgens over gaan tot de doorzoeking van de auto, doet aan de rechtmatigheid van hun bevoegdheid niet af. Ook de feiten en omstandigheden die zich voorafgaande aan de staandehouding hebben afgespeeld, doen hier niet aan af. Zij hebben deze bevoegdheid – in ieder geval mede – uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de WVW vastgestelde voorschriften.
Met betrekking tot de tweede staandehouding van de Volkswagen Golf, geldt hetzelfde als hiervoor overwogen. Het proces-verbaal van bevindingen op p. 15 houdt immers in dat de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] [persoon 2] als bestuurder van de Volkswagen Golf een stopteken hebben gegeven en dat zij dat deden ter controle op een juiste naleving van de WVW. Zij hebben immers naar het rijbewijs van [persoon 2] gevraagd en voorts gekeken of er een reservewiel aanwezig was. Dat verbalisanten, in dit concrete geval, nadat zij [persoon 2] hadden gecontroleerd en naar het reservewiel hadden gekeken, hebben gevraagd vrijwillig mee te werken aan doorzoeking van het betreffende voertuig, doet aan de rechtmatigheid van hun bevoegdheid niet af.
Concluderend kan er op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in ieder geval niet worden afgeleid dat - in de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad - de door de verbalisanten gehanteerde controlebevoegdheden, uitsluitend zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend, namelijk het verrichten van opsporingshandelingen.
Er is, gelet op het voorgaande, dan ook geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Van uitsluiting van bewijs is dus geen sprake. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.4.2.
Doorzoeking
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] de baklavamuts in de deur van de Mercedes Vito zag, er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht die de doorzoeking van de auto rechtvaardigde. Verbalisanten troffen de vuurwapengevaarlijke [persoon 1] als bestuurder van de Mercedes Vito aan, terwijl hij kort daarvoor nog als bestuurder in de Volkswagen Golf was staandegehouden en daarbij zenuwachtig oogde. Voorts werden er in de tas van [persoon 1] een rol tape en 4 mobiele telefoons aangetroffen. In de gegeven omstandigheden was er voldoende grond tot de doorzoeking van de Mercedes Vito over te gaan. Van een onherstelbaar vormverzuim is dus geen sprake.
4.4.3.
Vrijspraak voorhanden hebben vuurwapens
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 WWM is vereist dat – naast een zekere beschikkingsmacht over het wapen – sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustzijn bij de verdachte over de aanwezigheid van dat wapen.
De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van het dossier, noch het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte enige wetenschap heeft gehad omtrent de aanwezigheid van de wapens.
4.4.4.
Vrijspraak heling Volkswagen Golf
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en P. Rodenburg, rechters
in tegenwoordigheid van mr. H. Leeuwenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2016.