ECLI:NL:RBAMS:2016:4217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
13/669127-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overvallen op tankstations, woning en supermarkt door verdachte en medeverdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een reeks gewapende overvallen. De verdachte heeft zich in een periode van vier weken schuldig gemaakt aan meerdere gewapende overvallen op tankstations, een woning en een supermarkt, evenals een poging tot overval op een snackbar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een leidende rol had in deze overvallen en anderen op geraffineerde wijze heeft aangezet tot het plegen van deze misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond in mei en juni 2016, waarbij het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd was door mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A. Bosman. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Aytemur. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en andere getuigen gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overvallen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de overvallen op de slachtoffers, die zich ernstig bedreigd voelden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overvallen zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/669127-15 (Promis) en 13/116432-12 (TUL)
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 en 31 mei en 2, 3 en 23 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Aytemur naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzittingen van 31 mei 2016 en 3 juni 2016, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het medeplegen van een gewapende woningoverval in [plaats 1] op 29 juni 2015 (slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2] );
het medeplegen van een poging gewapende overval op snackbar [snackbar 1] in [plaats 3] op 28 juni 2015 (slachtoffer [persoon 3] );
het medeplegen van een gewapende overval op supermarkt Deen in [plaats 2] op 27 juni 2015 (slachtoffer [persoon 4] );
het medeplegen van een gewapende overval op tankstation Texaco in [plaats 3] op 23 juni 2015 (slachtoffer [persoon 5] );
het medeplegen van een overval op tankstation Compaan in [plaats 4] op 28 juni 2015 (slachtoffer [persoon 6] ).
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de regio [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] hebben in de periode van 23 juni tot en met 29 juni 2015 vier overvallen plaatsgevonden, gepleegd door één of twee daders. Bij de politie rees het vermoeden dat de overvallen mogelijk door één dadergroep waren gepleegd. Bij deze overvallen is steeds gebruik gemaakt van een zilverkleurig vuurwapen dat – naar achteraf is gebleken – niet een vuurwapen maar een alarm/startpistool bleek te zijn. Ook kwam het signalement van de dader(s) op de verschillende bewakingsbeelden overeen en werd bij een aantal overvallen een zwarte BMW 5-serie gesignaleerd.
Zo hebben getuigen van de (poging) overval op snackbar [snackbar 1] in [plaats 3] op 28 juni 2015 verklaard vijf minuten voor de overval tweemaal een zwartkleurige BMW langzaam langs de snackbar te hebben zien rijden. De ramen van de BMW waren geopend en de inzittenden, drie mannen en één vrouw, keken opvallend in de richting van de snackbar. Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij ongeveer een uur voor de overval een zwarte BMW, met kenteken [kenteken] , hebben zien staan op de parkeerplaats van de Joodse begraafplaats op de Saskia van Uylenburgweg in [plaats 3] . Bij de auto stonden drie jongens en op de bijrijdersstoel zat een blonde jonge vrouw. De te naam gestelde van het voertuig was verdachte, verblijvende op het adres [adres 2] in [plaats 2] .
De aangever van een woningoverval in [plaats 1] op 29 juni 2015 heeft verklaard dat de twee daders naar een oude BMW 5-serie renden. De letters [letter 1] en mogelijk ook een [letter 1] kwamen in het kenteken voor. Achter het stuur zat een blanke man en ook zat er een vrouw met blond haar in de auto. Verbalisanten sloegen hierop aan en zagen overeenkomsten met de overval op snackbar [snackbar 1] en met een overval op supermarkt Deen op 27 juni 2015, vlakbij de woning van verdachte, waarbij getuigen ook melding hadden gemaakt van een blanke dader met een zilverkleurig vuurwapen. Vervolgens zijn verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), aangehouden toen zij met de BMW aankwamen bij de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 2] , waar verdachte ook verbleef.
Op 6 juli 2015 werden de screenshots van de beelden van tabakszaak het Rokertje – waarop twee personen duidelijk zichtbaar waren, die voldeden aan de signalementen van de daders van voornoemde overvallen – op de interne site van de politie geplaatst. Medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) werd daarop door een politieagent herkend. Uit de politiesystemen bleek dat [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) samen eerder betrokken waren bij een incident. Uit onderzoek naar de telefoongegevens van [medeverdachte 4] bleek dat hij in mei en juni 2015 meermalen telefonisch contact heeft gehad met verdachte. Op grond hiervan werd de telefoon van [medeverdachte 4] getapt. Op 13 juli 2015 vonden er twee gesprekken plaats tussen [medeverdachte 4] en – naar toen werd vermoed – [medeverdachte 3] , over een mogelijke overval die ze wilden gaan plegen. Op 14 juli 2015 werd derhalve een spoedtap aangesloten op het telefoonnummer van [medeverdachte 3] en werd live een tapgesprek uitgeluisterd waaruit bleek dat de getapte personen op dat moment op het punt stonden Videoland in [plaats 5] te overvallen. De politie heeft het niet zover laten komen en heeft [medeverdachte 3] ter plaatse, nog bellend, en [medeverdachte 4] even later bij zijn woning aangehouden met in zijn tas donkere kleding en een zilverkleurig nepvuurwapen met een zwart handvat. [medeverdachte 3] heeft vrijwel direct bekend samen met [medeverdachte 4] betrokken te zijn geweest bij de overvallen op tankstation Texaco, supermarkt Deen, de woning in [plaats 1] en dat zij het plan hadden opgevat om ook Videoland te overvallen. [medeverdachte 3] heeft verder verklaard dat de overvallen zijn gepleegd in opdracht van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), voor wie hij bang is. [medeverdachte 4] heeft zich, vanwege jegens hem geuite bedreigingen, beroepen op zijn zwijgrecht.
Vervolgens werd het onderzoek naar twee overvallen op tankstation Compaan in [plaats 4] , gepleegd op 14 en 28 juni 2015, aan het Amsterdamse onderzoeksteam overgedragen, gelet op de modus operandi bij die overvallen, de gelijkenis van de dader met [medeverdachte 4] en het waarnemen van een zwarte BMW op 28 juni 2015 op de camerabeelden van Compaan en in de directe omgeving van het tankstation kort voor de overval. [medeverdachte 5] werd in september 2015 als verdachte aangehouden, maar werd na zijn verhoor weer in vrijheid gesteld.
In januari 2016 heeft [medeverdachte 4] uiteindelijk verklaard dat hij de blanke overvaller met het nepvuurwapen is geweest en dat hij sommige overvallen alleen en andere samen met [medeverdachte 3] heeft gepleegd. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben ook verklaard over de rol van verdachte en [medeverdachte 5] bij deze overvallen, waarna laatstgenoemde opnieuw werd aangehouden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – hier kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde. Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat, ten aanzien van alle feiten, sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , gelet op de vele afgelegde verklaringen en de telefoongegevens, tevens in onderlinge samenhang en in tijdslijn bezien, waaruit het Openbaar Ministerie opmaakt dat bij vrijwel alle overvallen al eerder op de dag contact is geweest tussen verdachten. Er is sprake van een intensieve samenwerking vooraf (plannen en beramen) en tijdens de overvallen maar ook daarna, bij de afhandeling van de delicten (verdelen van de buit en nabespreken of dit voldoende was). Verdachte was steeds op de hoogte van wat er ging gebeuren en heeft daar een significante bijdrage aan geleverd. Zowel verdachte als [medeverdachte 5] beraamden de plannen, namen het initiatief, hadden een sturende rol in de voorbereiding en uitvoering van de overvallen. Beiden waren steeds aanwezig op of nabij de plaats delict, zaten in de auto, regelden het vervoer, wachtten de medeverdachten op en stuurden de uitvoerders letterlijk op korte afstand en binnen bereik dwingend aan. Het enkele feit dat verdachte niet zelf de directe uitvoerder is en dus de feitelijke ten laste gelegde handelingen niet zelf heeft verricht, neemt niet weg dat sprake is van medeplegen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de intellectuele en/of materiële bijdrage, waarvan in dit geval sprake is.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar schriftelijke pleitnota – hier kort en zakelijk weergegeven – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op een aantal punten onbetrouwbaar zijn en om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten en dat de verklaring van [medeverdachte 2] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en niet voor het bewijs dient te worden gebezigd. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde aangevoerd dat, als de verklaringen van medeverdachten buiten beschouwing blijven, uit het overige bewijs enkel kan worden afgeleid dat verdachte in de auto heeft gezeten. Dit is echter onvoldoende om op basis daarvan tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat, na uitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewust samenwerking. Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de overvallen en ook heeft hij niemand opdracht of instructies gegeven. Dat de auto van verdachte in de buurt van de Texaco is gesignaleerd zegt niets over de betrokkenheid van verdachte bij de overval. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verder aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de auto op de camerabeelden, de auto van verdachte is. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de peilgegevens niet betrouwbaar zijn en dat deze derhalve buiten het bewijs dienen te worden gehouden. Daarnaast leende verdachte zijn telefoon en auto ook wel eens uit.
De raadsvrouw heeft ook betoogd dat de verwijten die het Openbaar Ministerie de verdachte maakt zijn gelegen in het verschaffen van inlichtingen, op de uitkijk staan en het leveren van een vluchtauto. Dat zijn volgens de raadsvrouw handelingen die duiden op medeplichtigheid, maar niet op medeplegen, zodat verdachte ook om die reden moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de onder 4.4.2 vervatte overwegingen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 weergegeven.
4.4.2
Overwegingen
4.4.2.1 Bespreking van het verweer; waardering van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]
De rechtbank stelt voorop dat met de verklaringen van een andere verdachte in dezelfde zaak behoedzaam en met enige terughoudend dient te worden omgegaan, gelet op diens mogelijke belang om een ander te belasten en, ook in het geval van een bekennende verklaring, de eigen schuld te verlichten. Hierbij komt dat een verdachte niet is gehouden naar waarheid te verklaren.
De verklaringen van [medeverdachte 3]
heeft daags na zijn aanhouding een bekennende verklaring afgelegd. Hij had toen nog geen kennis van de verklaringen van medeverdachten, noch van de overige inhoud van het dossier, zodat zijn verklaring niet daardoor beïnvloed kan zijn. In die eerste bekennende verklaring heeft [medeverdachte 3] specifieke daderwetenschap genoemd. Die verklaring en zijn daarop volgende verklaringen zijn gedetailleerd met betrekking tot de wijze waarop de overvallen zijn gepleegd en tot de rolverdeling van de medeverdachten bij deze overvallen. Ook zijn de verklaringen consistent. Ook de verklaring die [medeverdachte 3] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd, is gedetailleerd en consistent.
De verklaringen van [medeverdachte 4]
heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat hij onder druk is gezet en dat hij bang is dat hem of zijn familieleden wat wordt aangedaan en hij zich om die reden zal beroepen op zijn zwijgrecht. Deze verklaring kon op dat moment nog niet worden beïnvloed door de verklaringen van medeverdachten. Dat [medeverdachte 4] zijn verklaring niet meteen, maar eerst in het vijfde verhoor op 15 januari 2016 bij de politie handen en voeten heeft gegeven, en nadat hij kennis had genomen van de verklaring van [medeverdachte 3] , doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. [medeverdachte 4] heeft hierover verklaard dat hij aanvankelijk geen verklaring heeft willen afleggen, vanwege zijn angst voor [medeverdachte 5] . [medeverdachte 4] heeft verder verklaard dat hij heeft nagedacht en dat hij tot de conclusie is gekomen dat het beter is om zijn angsten te overwinnen en toch een verklaring af te leggen over wat er is gebeurd. [medeverdachte 4] heeft om die reden zijn proceshouding herzien. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk en dus niet zonder meer reden om zijn verklaring onbetrouwbaar te achten.
Ondersteuning in andere bewijsmiddelen
De inhoud van de bekennende en voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] wordt in belangrijke mate ondersteund door na te noemen objectieve bewijsmiddelen.
Zo worden de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] – met betrekking tot de aard van de door verdachte toegepaste bedreigingen – onder meer ondersteund door de verklaring van [persoon 7] die op 9 juni 2015 aangifte heeft gedaan van bedreiging en afpersing door verdachte, waarin [persoon 7] heeft beschreven hoe verdachte hem probeerde over te halen een overval voor hem te plegen en toen die woningoverval geen doorgang vond, verdachte hem bedreigde en geld van hem wilde omdat de overval was misgelopen. Hoewel deze verklaring is afgelegd in een ander zaak en deze zaak niet aan verdachte ten laste is gelegd, biedt deze verklaring wel steun voor het algemene beeld dat door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] over verdachte is geschetst. De rechtbank hecht waarde aan deze verklaring, nu hiervan kan worden gezegd dat deze is afgelegd door een persoon die er geen baat bij heeft verdachten te belasten dan wel de rol van verdachten bij de overvallen te vergroten. In dat licht acht de rechtbank ook de verklaring van [persoon 8] van belang, waarin hij onder meer heeft verklaard dat [medeverdachte 5] hem zou hebben gezegd dat hij ( [medeverdachte 5] ) een jongen had, genaamd [medeverdachte 4] , die voor hem overvallen pleegde en dat hij [medeverdachte 4] ook bedreigde.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben verklaard dat zij door verdachte en [medeverdachte 5] naar de Texaco zijn gebracht, dat verdachte en [medeverdachte 5] de auto vlakbij de Texaco hebben geparkeerd en daar op [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben gewacht, dat het een uur heeft geduurd voordat zij ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) de Texaco binnen zijn gegaan en dat zij na de overval naar de woning van verdachte zijn gereden. Die verklaringen worden ondersteund door zowel de verklaring van [persoon 8] als door de peilgegevens van de telefoon van verdachte. [persoon 8] heeft namelijk verklaard dat hij [medeverdachte 4] heeft ontmoet met verdachte, [medeverdachte 5] en een donkere jongen in een BMW achter de Texaco. “Ze” zeiden dat [medeverdachte 4] de Texaco moest overvallen, aldus [persoon 8] . Even later hoorde [persoon 8] via Burgernet dat de Texaco inderdaad was overvallen. Daarnaast blijkt uit zendmastgegevens dat de telefoon van verdachte om 17:09 uur én om 17:59 uur uitpeilde op dezelfde locatie in de directe omgeving van de Texaco. Vervolgens peilde de telefoon kort na de overval uit op de zendmastlocatie aan de [adres 3] te [plaats 3] , welke locatie vanaf de plaats delict gezien op de route ligt naar de woning van verdachte.
Dat [medeverdachte 4] zijn verklaringen – over het punt waarin hij over [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de tip zou hebben gegeven dat er in een kluis op de zolder van een woning in [plaats 1] een groot geldbedrag zou liggen, dat zij dat zou weten omdat zij bevriend was met een vriendin van de dochter des huizes én over het punt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in opdracht van anderen de overval zouden hebben gepleegd – niet heeft afgestemd op de verklaring van [medeverdachte 3] , kan naar het oordeel van de rechtbank onder meer worden afgeleid uit de verklaringen van aangevers van die overval. Zo heeft [persoon 2] verklaard dat NN1, de man met het pistool (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ) bij binnenkomst in de woning al gezegd zou hebben: “Hoe kan het dat je zusje op vakantie is en dat er hier € 100.000,- zou liggen? Rustig, rustig, we zijn ingehuurd”. Ook heeft verdachte, blijkens de aangifte van [persoon 1] , bij binnenkomst direct gevraagd naar de kluis en heeft hij die [persoon 1] naar zolder gedirigeerd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in ruime mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. Het dienaangaande verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
4.4.2.2 Medeplegen
De raadsvrouw heeft, subsidiair aan de door haar bepleite vrijspraken, betoogd dat ten aanzien van alle feiten hooguit sprake is van medeplichtigheid, maar niet van medeplegen door verdachte.
Hoewel het debat tussen het Openbaar Ministerie en de raadsvrouw zich heeft toegespitst op de vraag of de handelingen van verdachte medeplichtigheid of medeplegen opleveren, springt voor de rechtbank als meest voor de hand liggende juridische conclusie in het oog dat zij zijn te beschouwen als uitlokkingshandelingen. Dat is echter niet (primair) ten laste gelegd, zodat de rechtbank zich vervolgens voor de vraag ziet gesteld of daarnaast ook sprake is van medeplegen; dat is immers wel (primair) ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat als de verdachte strafbare feiten zou hebben uitgelokt, dit niet per definitie uitsluit dat hij diezelfde feiten ook heeft medegepleegd. Omtrent de vraag of in dit geval sprake is van medeplegen van de overvallen, zoals aan verdachte ten laste gelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af ten aanzien van de rol die verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten heeft gespeeld. [medeverdachte 4] is op enig moment voorafgaand aan de eerste overval (op tankstation Compaan op 14 juni 2015) aan [medeverdachte 5] voorgesteld door een vriend, omdat [medeverdachte 4] geld nodig had. [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 4] toen voorgesteld een inbraak te plegen, die echter niet is uitgevoerd. [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 4] vervolgens doen geloven dat hij, [medeverdachte 4] , nu een groot bedrag aan tipgeld voor deze inbraak moest terugbetalen en hem onder druk gezet om deze “schuld” snel aan hem terug te betalen. [medeverdachte 5] vertelde [medeverdachte 4] dat hij mannen van een incassobureau achter zich had staan en dat [medeverdachte 4] in elkaar zou worden geslagen en zou worden ‘geschoten’ als hij het geld niet snel zou terugbetalen. [medeverdachte 5] kwam vervolgens met het idee dat [medeverdachte 4] overvallen kon gaan plegen om zijn schuld in te lossen en heeft [medeverdachte 4] het start/alarmpistool gegeven. Nadat [medeverdachte 4] de eerste overval op Compaan had gepleegd, leerde hij via [medeverdachte 5] ook verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kennen. [medeverdachte 4] werd door verdachte en [medeverdachte 5] in de BMW van verdachte meegenomen naar de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 2] , waar ook verdachte verbleef. In de woning werd openlijk door verdachte en [medeverdachte 5] gesproken over overvallen. [medeverdachte 5] bepaalde dat [medeverdachte 3] ook zijn steentje bij moest dragen. Daarna werden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] door zowel verdachte als [medeverdachte 5] onder druk gezet om overvallen te plegen, onder meer door hen (al dan niet in dwingende bewoordingen) te zeggen dat zij dat moesten doen en hen te waarschuwen voor consequenties als ze het niet zouden doen. De algemene werkwijze daarbij was als volgt. Verdachte en [medeverdachte 5] beraamden de plannen, namen het initiatief en hadden een sturende rol in de voorbereiding en uitvoering van de overvallen. [medeverdachte 5] en verdachte waren steeds aanwezig op of nabij de plaats delict in de BMW van verdachte. Zij regelden het vervoer naar de te overvallen locatie, wachtten [medeverdachte 4] en (in een aantal gevallen) [medeverdachte 3] op en gaven hen instructies voor het plegen van de overvallen. Na de overval stonden [medeverdachte 5] en verdachte (al dan niet met nog anderen) in de BMW in de nabijheid van de plaats delict te wachten en maakten zij daarmee de vlucht voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] mogelijk. Na de overvallen moesten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de buit telkens afstaan aan verdachte en [medeverdachte 5] , die de buit onderling verdeelden. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , de feitelijke daders, kregen hooguit een klein deel van de opbrengst. Verdachte en [medeverdachte 5] bepaalden of de buit voldoende was, als dat niet zo was dan werden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] er weer op uitgestuurd. De taakverdeling tussen de medeverdachten was zo dat verdachte en [medeverdachte 5] op alle fronten bepaalden wat er gebeurde.
De exacte bijdrage van verdachte is niet bij iedere overval dezelfde geweest en de hiervoor beschreven werkwijze vertoonde per overval kleine verschillen. Zo kwam het idee om de Compaan een tweede keer te overvallen van [medeverdachte 5] en niet van verdachte en had [medeverdachte 4] na een aantal overvallen niet meer zoveel instructies nodig, zoals voor bijvoorbeeld de overval op snackbar [snackbar 1] . Het initiatief voor de overval op de woning in [plaats 1] kwam niet van verdachte en [medeverdachte 5] maar van verdachte en [medeverdachte 2] ; [medeverdachte 5] was bij die overval ook niet aanwezig en de hiervoor beschreven globale werkwijze werd hier door verdachte alleen uitgevoerd, met hulp van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Wel geldt voor alle bewezen geachte overvallen dat verdachte in grote lijnen volgens het hiervoor beschreven stramien een belangrijke rol heeft gespeeld. De instructies die verdachte en [medeverdachte 5] in een eerder stadium al hadden gegeven, het aanhouden en herbevestigen van de dreigementen aan [medeverdachte 4] en de telkens herhaalde opdrachten om overvallen te plegen, zijn een belangrijke bijdrage geweest aan het plegen van ook die latere overvallen. Zo is de bijdrage van verdachte bij de tweede overval op Compaan niet beperkt tot hetgeen hij op die dag heeft gedaan (het ter beschikking stellen van zijn auto, meegaan in de auto en achteraf de buit in ontvangst nemen), of houdt zijn rol bij de overval op de woning in [plaats 1] niet slechts in dat hij op die dag [medeverdachte 4] ertoe aanzette de woning te overvallen, hem daartoe instructies gaf en dat hij meeging in de auto. Zijn bijdrage aan deze latere overvallen bestaat mede uit zijn handelen in de daaraan voorafgaande korte tijd, waarin hij en [medeverdachte 5] [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben geïnstrueerd en in zekere zin ‘getraind’ om overvallen te plegen. Verdachte heeft daarmee een zeer zwaarwegende, dragende rol gespeeld in de uitvoering van alle bewezen geachte overvallen. Dat hij zelf bij geen enkele overval of poging daartoe een feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, doet daaraan in het geheel niet af.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit tussen verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten tussen verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de onder 4.4.2 vervatte bewijsoverwegingen bewezen dat:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
verdachte op 29 juni 2015 in [plaats 1] , in een woning gelegen aan de [adres 4] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [persoon 1] en [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededaders:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de woning gelegen aan de [adres 4] zijn gegaan en
  • bij deze woning hebben aangebeld en
  • direct na het openen van de deur een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 1] hebben gericht en gericht gehouden en
  • dreigend tegen die [persoon 1] hebben gezegd "Geld, geld, waar is de kluis?" en
  • die [persoon 1] de trap op naar de eerste verdieping en de vliering hebben gedirigeerd en
  • dreigend tegen die [persoon 1] hebben gezegd dat hij naar de kluis moest gaan en
  • dreigend aan die [persoon 1] duidelijk hebben gemaakt dat hij de kluis moest overhandigen en
  • dreigend die [persoon 1] hebben gesommeerd dat hij de kluis moest openen en
  • vervolgens die [persoon 1] naar de eerste verdieping hebben gedirigeerd en
  • lades in meerdere slaapkamers hebben doorzocht en
  • dreigend tegen die [persoon 1] en die [persoon 2] hebben gezegd "Geef me jullie telefoons. We willen geen signalementen in de kranten lezen, anders komen we terug.";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 28 juni 2015 in [plaats 3] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 3] en zijn echtgenote te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [persoon 3] en/of [snackbar 1] , zijn mededader:
  • voorzien van gezichtsbedekking en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de snackbar heeft betreden en
  • dreigend tegen die [persoon 3] heeft geroepen "Geld, geld!" en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 3] heeft gericht en gericht gehouden en
  • dreigend tegen die [persoon 3] heeft gezegd dat hij het geld in de tas moest doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
  • in de richting van die [persoon 3] is gelopen, die op dat moment achter de balie stond, teneinde achter de balie te komen en
  • tegen in de snackbar aanwezige klanten heeft gezegd dat zij hun handen omhoog moesten doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
verdachte op 27 juni 2015 in [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 809,60 euro, toebehorende aan supermarkt Deen,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededaders:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de supermarkt hebben betreden en
  • dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan die [persoon 4] en
  • tegen die [persoon 4] hebben gezegd "Blijf rustig, blijf rustig, maak de kassa's leeg.";
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
verdachte op 23 juni 2015 in de gemeente [plaats 3] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.083,- euro en 3 pakjes sigaretten, toebehorende aan Tankstation Texaco,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededaders:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een capuchon en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation hebben betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 5] hebben gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 5] hebben gezegd "Rustig blijven, rustig blijven, dit is een overval, we willen geld zien." en
  • tegen die [persoon 5] hebben gezegd dat ze meer geld wilden hebben en sloffen sigaretten;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
verdachte op 28 juni 2015 te [plaats 4] in de gemeente [plaats 6] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 232,85 euro en 10 pakjes sigaretten en plastic muntbakjes, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededader:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation heeft betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 6] heeft gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 6] heeft gezegd "Rustig blijven, ik wil je geld, blijf maar rustig!" en dat hij, verdachte, een slof sigaretten, Marlboro wilde hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de strafeis van het Openbaar Ministerie sterk te matigen, zodat verdachte gelet op zijn jeugdige leeftijd niet alle perspectief op een toekomst verliest en een kans krijgt om wat van zijn leven te maken zodra hij op vrije voeten komt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van vier weken samen met anderen schuldig gemaakt aan een reeks van gewapende overvallen op tankstations, op een woning, een supermarkt en een poging overval op een snackbar. Dat de overval op de snackbar bij een poging is gebleven is enkel te danken aan het alerte optreden van de eigenaars van de snackbar die de confrontatie zijn aangegaan met [medeverdachte 4] , de feitelijk uitvoerder van de overval, en hem met een bezem de snackbar hebben uitgewerkt.
De mededaders zijn steeds – in opdracht en onder druk van verdachte en/of [medeverdachte 5] – voorzien van gezichtsbedekking en donkere kleding de tankstations, de supermarkt en de woning binnengegaan en hebben de aangevers onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gesommeerd om geld af te geven. De slachtoffers wisten niet dat het wapen “slechts” een start/alarmpistool was. Verdachte en zijn mededaders hebben hun slachtoffers daarmee de stuipen op het lijf gejaagd, puur voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben zich door het handelen van verdachte en zijn mededaders ernstig bedreigd gevoeld en hebben daar ook nadien nog last van (gehad). Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen komt immers naar voren dat het incident voor hen een traumatische ervaring is geweest, die in grote mate invloed heeft gehad en nog steeds heeft op hun dagelijks leven. Bovendien draagt het handelen van verdachte en zijn mededaders bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Deze overwegingen gelden voor alle overvallen, maar de woningoverval die verdachte heeft gepleegd rekent de rechtbank hem in het bijzonder zwaar aan. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de heer [persoon 1] ter terechtzitting heeft afgelegd is het een zeer heftige en schokkende ervaring geweest om juist daar te worden overvallen en met een neppistool te worden bedreigd. Hierbij heeft verdachte in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een woningoverval met licht geweld en bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en een overval op een winkel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
In dit geval is, ten opzichte van die oriëntatiepunten, sprake van strafverzwarende factoren zoals een samenwerkingsverband, een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een nepvuurwapen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, met uitzondering van de woningoverval waarbij [medeverdachte 5] niet betrokken is geweest, samen met [medeverdachte 5] , een leidende rol had bij deze overvallen. Verdachte en [medeverdachte 5] waren de drijvende kracht achter de overvallen en hebben anderen op geraffineerde wijze aangezet tot het plegen van deze overvallen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 31 mei 2016 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een straatroof, welke veroordeling blijkens het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016 onherroepelijk is geworden, en meerdere vermogensdelicten die verband houden met motorvoertuigen, zoals diefstal en verduistering. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de door verdachte ingenomen proceshouding. Verdachte heeft alle betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend, waaruit volgt dat hij kennelijk de strafwaardigheid van zijn handelen niet inziet. Hij heeft de slachtoffers geen inzicht gegeven in de gepleegde feiten en hen geen berouw getoond.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting in voor verdachte gunstige zin enigszins rekening met zijn jeugdige leeftijd.
Alles afwegende is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

9.Beslag

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 3 en 5, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te onttrekken aan het verkeer, de in beslag genomen goederen onder 2 en 4 terug te geven aan verdachte en het goed onder 1 verbeurd te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de in beslag goederen te retourneren aan verdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het in beslag genomen goed onder 5 op de beslaglijst zal worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het onder 1 in beslag genomen goed, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, nu met behulp van dit goed de bewezen geachte feiten zijn begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen onder 2, 3 en 4 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

10.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, nu deze duidelijk zijn en voldoende zijn onderbouwd. Het Openbaar Ministerie heeft voorts verzocht de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, deze voor zover gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1
Algemene beschouwing ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schade
De wet regelt in artikel 106, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Op grond van voornoemd artikel komt onder meer de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als vergoeding van ander nadeel in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het uitgangspunt daarbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens geestelijk letsel is alleen toewijsbaar wanneer sprake is van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
10.3.2
De benadeelde partij [persoon 3] (feit 2)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.100,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt dat, hoewel zij niet twijfelt aan de impact die een gewapende overval als de onderhavige op de benadeelde en diens echtgenote moet hebben gehad, uit de toelichting op de vordering niet blijkt dat de benadeelde zozeer in zijn persoon is aangetast dat sprake is van psychisch letsel als bedoeld in artikel 6:106 BW. Zo heeft hij gesteld dat hij op straat sneller reageert op geluiden, dat hij geen onbevangen gevoel meer heeft en dat hij zich af en toe somber voelt, hetgeen volgens de zojuist bedoelde rechtspraak van de Hoge Raad onvoldoende is om schade wegens geestelijk letsel aan te nemen, terwijl hij ook heeft gesteld dat hij het gebeurde een plekje heeft kunnen geven, hetgeen temeer erop duidt dat geen sprake is van psychisch letsel als hier aan de orde. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt derhalve afgewezen.
10.3.3
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering beschreven dat hij gedurende een week last heeft gehad van slaap- en concentratieproblemen, dat het incident hem heeft veranderd op zijn werk, dat hij wantrouwend is geworden naar mensen en dat hij alles extra goed in de gaten houdt. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank zal, nu de benadeelde een beperkte periode last heeft gehad van psychische problemen de vordering niet geheel toewijzen, maar de geleden immateriële schade schatten op € 1.250,-. De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
10.3.4
De benadeelde partij Deen Winkels B.V. (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.527,35 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade geheel voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de post ‘opvang en nazorg’ overweegt de rechtbank dat voldoende gesteld en aannemelijk is dat de benadeelde partij deze kosten als gevolg van de overval heeft moeten maken ter ondersteuning van haar werknemers.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.527,35 kan worden toegewezen. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
10.3.5
De benadeelde partij [persoon 5] (feit 4)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft in haar vordering beschreven dat zij als gevolg van het incident moeilijk alleen kan zijn, last heeft van slapeloosheid en veel schrikt als een klant komt afrekenen met een helm op. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is ook niet betwist. De gevorderde schadevergoeding kan dan ook tot een bedrag van € 500,- worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.3.6
[persoon 6] (feit 5)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting aangevuld, met dien verstande dat € 90,- aan materiële kosten, te weten parkeerkosten gedurende de zittingsdagen, worden gevorderd.
De benadeelde heeft in haar vordering beschreven dat zij angstig is als zij alleen in de winkel staat en dat zij niet langer alleen durft af te sluiten. De benadeelde is twee dagen na het incident naar de huisarts gegaan vanwege angst- en spanningsklachten. De huisarts heeft haar doorverwezen naar een psycholoog, waarmee zij nog steeds gesprekken voert. De benadeelde heeft sinds het incident een angst ontwikkeld voor donkere BMW’s. Ook in haar privéleven schrikt ze als ze deze auto’s ziet, omdat deze haar doen denken aan het voorval. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is voorts niet betwist. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.590,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van 23 november 2012, onder parketnummer 13/116432-12, onherroepelijk is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren met een proeftijd van twee jaren. Voorts stelt de rechtbank vast dat deze voorwaardelijke straf bij vonnis van 7 juli 2015 geheel ten uitvoer is gelegd. Nu de opgelegde voorwaardelijke straf reeds ten uitvoer is gelegd, dient het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte ], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
het in beslag genomen goed onder 1, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
het in beslag genomen goed onder 5, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan [verdachte ] van:
de in beslag genomen goederen onder 2, 3 en 4, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Wijst de vordering van
[persoon 3]af.
Wijst de vordering van
[persoon 4], wonende te [plaats 2] , gedeeltelijk toe tot € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] , € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
Deen Winkels B.V., gevestigd te [plaats 2] , toe tot € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Deen Winkels B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Deen Winkels B.V., aan de Staat € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 5], wonende te Amsterdam, toe tot € 500,- (zegge vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] , aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 10 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 6], wonende te [plaats 4] , toe tot € 2.590,- (zegge tweeduizend vijfhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat voor € 2.500,- uit immateriële schade en € 90,- uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 6] , aan de Staat € 2.590,- (zegge tweeduizend vijfhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 35 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in de zaak onder parketnummer 13/116432-12.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2016.