ECLI:NL:RBAMS:2016:4216

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
13/665340-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overvallen op tankstation, woning en supermarkt met nepvuurwapen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewapende overvallen. De overvallen vonden plaats op een tankstation, een woning en een supermarkt, waarbij gebruik werd gemaakt van een nepvuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een van de feitelijke uitvoerders was van deze overvallen, wat zwaar werd meegewogen in de strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de overvallen in detail beoordeeld, waarbij de impact op de slachtoffers en de ernst van de gepleegde feiten zwaar zijn meegewogen. De verdachte heeft tijdens het proces zijn betrokkenheid erkend, maar heeft ook geprobeerd zijn rol te minimaliseren. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie grotendeels gevolgd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een poging tot overval op Videoland, omdat er geen sprake was van een begin van uitvoering. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegekend voor zowel immateriële als materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665340-15 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 en 31 mei en 2, 3 en 23 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A.C. Bruin naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzittingen van 31 mei 2016 en 3 juni 2016, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het medeplegen van een gewapende woningoverval in [plaats 4] op 29 juni 2015 (slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2] );
het medeplegen van een gewapende overval op supermarkt Deen in [plaats 1] op 27 juni 2015 (slachtoffer [persoon 3] );
het medeplegen van een gewapende overval op tankstation Texaco in [plaats 2] op 23 juni 2015 (slachtoffer [persoon 4] );
het medeplegen van een poging gewapende overval op Videotheek Videoland in [plaats 3] op 14 juli 2015, subsidiair de voorbereiding van een gewapende overval door daartoe voorwerpen voorhanden te hebben.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de regio [plaats 4] , [plaats 1] en [plaats 2] hebben in de periode van 23 juni tot en met 29 juni 2015 vier overvallen plaatsgevonden, gepleegd door één of twee daders. Bij de politie rees het vermoeden dat de overvallen mogelijk door één dadergroep waren gepleegd. Bij deze overvallen is steeds gebruik gemaakt van een zilverkleurig vuurwapen dat – naar achteraf is gebleken – niet een vuurwapen maar een alarm/startpistool bleek te zijn. Ook kwam het signalement van de dader(s) op de verschillende bewakingsbeelden overeen en werd bij een aantal overvallen een zwarte BMW 5-serie gesignaleerd.
Zo hebben getuigen van de (poging) overval op snackbar [snackbar] in [plaats 2] op 28 juni 2015 verklaard vijf minuten voor de overval tweemaal een zwartkleurige BMW langzaam langs de snackbar te hebben zien rijden. De ramen van de BMW waren geopend en de inzittenden, drie mannen en één vrouw, keken opvallend in de richting van de snackbar. Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij ongeveer een uur voor de overval een zwarte BMW, met kenteken [kenteken] , hebben zien staan op de parkeerplaats van de Joodse begraafplaats op de Saskia van Uylenburgweg in [plaats 2] . Bij de auto stonden drie jongens en op de bijrijdersstoel zat een blonde jonge vrouw. De te naam gestelde van het voertuig was medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), verblijvende op het adres [adres 2] in [plaats 1] .
De aangever van een woningoverval in [plaats 4] op 29 juni 2015 heeft verklaard dat de twee daders naar een oude BMW 5-serie renden. De letters [letter 1] en mogelijk ook een [letter 2] kwamen in het kenteken voor. Achter het stuur zat een blanke man en ook zat er een vrouw met blond haar in de auto. Verbalisanten sloegen hierop aan en zagen overeenkomsten met de overval op snackbar [snackbar] en met een overval op supermarkt Deen op 27 juni 2015, vlakbij de woning van [medeverdachte 1] , waarbij getuigen ook melding hadden gemaakt van een blanke dader met een zilverkleurig vuurwapen. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), aangehouden toen zij met de BMW aankwamen bij de woning van [medeverdachte 3] in [plaats 1] , waar [medeverdachte 1] ook verbleef.
Op 6 juli 2015 werden de screenshots van de beelden van tabakszaak het Rokertje – waarop twee personen duidelijk zichtbaar waren, die voldeden aan de signalementen van de daders van voornoemde overvallen – op de interne site van de politie geplaatst. Verdachte werd daarop door een politieagent herkend. Uit de politiesystemen bleek dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) samen eerder betrokken waren bij een incident. Uit onderzoek naar de telefoongegevens van [medeverdachte 4] bleek dat hij in mei en juni 2015 meermalen telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Op grond hiervan werd de telefoon van [medeverdachte 4] getapt. Op 13 juli 2015 vonden er twee gesprekken plaats tussen [medeverdachte 4] en – naar toen werd vermoed – verdachte, over een mogelijke overval die ze wilden gaan plegen. Op 14 juli 2015 werd derhalve een spoedtap aangesloten op het telefoonnummer van verdachte en werd live een tapgesprek uitgeluisterd waaruit bleek dat de getapte personen op dat moment op het punt stonden Videoland in [plaats 3] te overvallen. De politie heeft het niet zover laten komen en heeft verdachte ter plaatse, nog bellend, en [medeverdachte 4] even later bij zijn woning aangehouden met in zijn tas donkere kleding en een zilverkleurig nepvuurwapen met een zwart handvat. Verdachte heeft vrijwel direct bekend samen met [medeverdachte 4] betrokken te zijn geweest bij de overvallen op tankstation Texaco, supermarkt Deen, de woning in [plaats 4] en dat zij het plan hadden opgevat om ook Videoland te overvallen. Verdachte heeft verder verklaard dat de overvallen zijn gepleegd in opdracht van [medeverdachte 1] en/of medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), voor wie hij bang is. [medeverdachte 4] heeft zich, vanwege jegens hem geuite bedreigingen, beroepen op zijn zwijgrecht.
Vervolgens werd het onderzoek naar twee overvallen op tankstation Compaan in [plaats 5] , gepleegd op 14 en 28 juni 2015, aan het Amsterdamse onderzoeksteam overgedragen, gelet op de modus operandi bij die overvallen, de gelijkenis van de dader met [medeverdachte 4] en het waarnemen van een zwarte BMW op 28 juni 2015 op de camerabeelden van Compaan en in de directe omgeving van het tankstation kort voor de overval. [medeverdachte 5] werd in september 2015 als verdachte aangehouden, maar werd na zijn verhoor weer in vrijheid gesteld.
In januari 2016 heeft [medeverdachte 4] uiteindelijk verklaard dat hij de blanke overvaller met het nepvuurwapen is geweest en dat hij sommige overvallen alleen en andere samen met verdachte heeft gepleegd. Verdachte en [medeverdachte 4] hebben ook verklaard over de rol van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] bij deze overvallen, waarna laatstgenoemde opnieuw werd aangehouden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – hier kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 4 primair ten laste gelegde poging overval heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat het plan om Videoland te overvallen al een dag van tevoren is besproken en dat dit plan op 14 juli 2015 daadwerkelijk is uitgevoerd. Er is sprake van een begin van uitvoering, nu verdachte in Videoland stond en telefonisch [medeverdachte 4] op de hoogte hield van de situatie daar en met hem overlegde over een goed moment om toe te slaan, terwijl [medeverdachte 4] op de hoek stond te wachten met een tas, donkere kleding en een nepwapen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota – hier kort en zakelijk weergegeven – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte de overval zelf niet wilde plegen en dat hij enkel op de uitkijk heeft gestaan. Het aandeel van verdachte is dus niet groot genoeg om hem aan te kunnen merken als medepleger.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde
Vrijspraak poging overval Videoland
De rechtbank is, met de raadsman en anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 4 primair ten laste gelegde, poging overval op Videoland.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 4] het plan hebben opgevat om Videoland te overvallen en dat zij de dag van het incident ook daadwerkelijk naar Videoland zijn gegaan. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte al bellend met [medeverdachte 4] Videoland is binnengegaan en dat [medeverdachte 4] , voorzien van een tas met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een pet, donkere kleding en een zonnebril, om de hoek van Videoland stond te wachten. Uit de uitgeluisterde tapgesprekken leidt de rechtbank vervolgens af dat verdachten een geschikt moment afwachtten om de overval te plegen. De politie heeft echter ingegrepen en heeft verdachte ter plaatse en [medeverdachte 4] even later bij zijn woning aangehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte en [medeverdachte 4] met voornoemde handelingen een begin van uitvoering van hun voornemen om Videoland te overvallen hebben gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering indien verdachte een gedraging heeft verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde door verdachte en [medeverdachte 4] verrichte gedragingen, elk voor zich maar ook in onderling verband en samenhang bezien, niet naar hun uiterlijke verschijningsvormen beschouwd kunnen worden als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf. Er is dus geen sprake van een strafbare poging tot het plegen van de overval.
Vrijspraak voorbereiding overval Videoland
De rechtbank spreekt verdachte voorts vrij van het hem onder 4 subsidiair ten laste gelegde, nu niet is bewezen dat verdachte heeft bijgedragen aan het voorhanden hebben van de voorwerpen die onder [medeverdachte 4] zijn aangetroffen en dus ook niet dat hij één van de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde strafbare voorbereidingshandelingen heeft (mede) gepleegd.
4.4.2
Het bewijs
De rechtbank acht, met het Openbaar Ministerie en de raadsman, bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 weergegeven. De rechtbank gaat hierbij ervan uit dat met uitzondering van feit 5 en 6 naast verdachte en [medeverdachte 4] telkens ook [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] als strafbare medeplegers bij deze feiten zijn betrokken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 29 juni 2015 in [plaats 4] , in een woning gelegen aan de [adres 3] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [persoon 1] en [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij verdachte en zijn mededader:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de woning gelegen aan de [adres 3] zijn gegaan en
  • bij deze woning hebben aangebeld en
  • direct na het openen van de deur een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 1] hebben gericht en gericht gehouden en
  • dreigend tegen die [persoon 1] hebben gezegd "Geld, geld, waar is de kluis?" en
  • die [persoon 1] de trap op naar de eerste verdieping en de vliering hebben gedirigeerd en
  • dreigend tegen die [persoon 1] hebben gezegd dat hij naar de kluis moest gaan en
  • dreigend aan die [persoon 1] duidelijk hebben gemaakt dat hij de kluis moest overhandigen en
  • dreigend die [persoon 1] hebben gesommeerd dat hij de kluis moest openen en
  • vervolgens die [persoon 1] naar de eerste verdieping hebben gedirigeerd en
  • lades in meerdere slaapkamers hebben doorzocht en
  • dreigend tegen die [persoon 1] en die [persoon 2] hebben gezegd "Geef me jullie telefoons. We willen geen signalementen in de kranten lezen, anders komen we terug.";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 27 juni 2015 in [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 809,60 euro, toebehorende aan supermarkt Deen,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij verdachte en zijn mededader:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de supermarkt hebben betreden en
  • dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan die [persoon 3] en
  • tegen die [persoon 3] hebben gezegd "Blijf rustig, blijf rustig, maak de kassa's leeg.";
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 23 juni 2015 in de gemeente [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.083,- euro en 3 pakjes sigaretten, toebehorende aan Tankstation Texaco,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij verdachte en zijn mededader:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een capuchon en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation hebben betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 4] hebben gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 4] hebben gezegd "Rustig blijven, rustig blijven, dit is een overval, we willen geld zien." en
  • tegen die [persoon 4] hebben gezegd dat ze meer geld wilden hebben en sloffen sigaretten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 4 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een korte periode samen met anderen schuldig gemaakt aan gewapende overvallen op een tankstation, op een woning, en een supermarkt.
Verdachte en zijn mededaders zijn steeds, voorzien van gezichtsbedekking en donkere kleding de woning, de winkel en het tankstation binnengegaan en hebben de aangevers onder bedreiging van een nepvuurwapen gesommeerd geld af te geven. De slachtoffers wisten niet dat het wapen geen echt vuurwapen was. Verdachte en zijn mededaders hebben hun slachtoffers daarmee de stuipen op het lijf gejaagd, puur voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de woning, de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben zich door het handelen van verdachte en zijn mededaders ernstig bedreigd gevoeld en hebben daar ook nadien nog last van (gehad). Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen komt immers naar voren dat het incident voor hen een traumatische ervaring is geweest, die in grote mate invloed heeft gehad en nog steeds heeft op hun dagelijks leven. Bovendien draagt het handelen van verdachte en zijn mededaders bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Deze overwegingen gelden voor alle overvallen, maar de woningoverval die verdachte heeft gepleegd rekent de rechtbank hem in het bijzonder zwaar aan. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de heer [persoon 1] ter terechtzitting heeft afgelegd is het een zeer heftige en schokkende ervaring geweest om juist daar te worden overvallen en met een neppistool te worden bedreigd. Hierbij heeft verdachte in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank hem kwalijk neemt.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een woningoverval met licht geweld en bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en een overval op een winkel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
In dit geval is, ten opzichte van die oriëntatiepunten, sprake van strafverzwarende factoren zoals een samenwerkingsverband, een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een nepvuurwapen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij steeds een van de feitelijke uitvoerders is geweest van de overvallen.
Al het bovenstaande rechtvaardigt een gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en met zijn proceshouding. Verdachte heeft na zijn aanhouding de verdenkingen tegen hem eerst ontkend, maar hij heeft kort daarna een bekennende verklaring afgelegd, waaruit volgt dat hij de strafwaardigheid van zijn handelen inziet. Verdachte heeft ook als getuige in de strafzaken tegen zijn medeverdachten een (voor die medeverdachten belastende) uitgebreide verklaring afgelegd. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de opheldering van deze reeks overvallen. Ter terechtzitting heeft hij de slachtoffers berouw getoond.
Daarnaast houdt de rechtbank er bij de straftoemeting rekening mee dat het handelen van verdachte mede lijkt te zijn ingegeven door druk die door medeverdachten op hem en [medeverdachte 4] is gelegd om overvallen te plegen. Die druk trof met name [medeverdachte 4] en verdachte kon zich vrij gemakkelijk aan die druk onttrekken, zoals blijkt uit het feit dat hij er meermaals voor koos om niet mee te doen. Verdachte kan dan ook volledig verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen handelen. Geconstateerd kan echter wel worden dat verdachte en [medeverdachte 4] de buit van de overvallen telkens grotendeels aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] afstonden, zodat verdachte kennelijk deels werd gedreven door de (volledig misplaatste) wens om [medeverdachte 4] op deze manier te helpen en niet alleen door zijn eigen geldelijk gewin. Hoewel de genoemde druk hem dus niet van zijn eigen verantwoordelijkheid ontslaat, wil de rechtbank aannemen dat hij mede door de invloed van met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] tot daden is gekomen die hij anders wellicht niet zou hebben begaan.
Gelet op het hiervoor overwogene, alsmede op het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 4, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd.
Alles afwegend is de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

9.Beslag

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 10, 12, 13, 15 tot en met 17, 19 en 20, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, terug te geven aan verdachte en de goederen onder 11, 14 en 18 te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de in beslag genomen goederen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het onder 14 in beslag genomen goed, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, nu met behulp van dit goed de bewezen geachte feiten zijn begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 13 en 15 tot en met 20 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

10.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, nu deze duidelijk zijn en voldoende zijn onderbouwd. Het Openbaar Ministerie heeft voorts verzocht de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, daar waar gevorderd deze te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de door de verschillende benadeelde partijen gevorderde materiële schade. De raadsman heeft verzocht de vorderingen tot immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, nu bij de benadeelde partijen geen sprake is van dusdanig letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. De benadeelde moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waaruit blijkt dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Dat is niet aan de orde.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1
Algemene beschouwing ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schade
De wet regelt in artikel 106, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Op grond van voornoemd artikel komt onder meer de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als vergoeding van ander nadeel in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het uitgangspunt daarbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens geestelijk letsel is alleen toewijsbaar wanneer sprake is van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
10.3.2
De benadeelde partij [persoon 3] (feit 2)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering beschreven dat hij gedurende een week last heeft gehad van slaap- en concentratieproblemen, dat het incident hem heeft veranderd op zijn werk, dat hij wantrouwend is geworden naar mensen en dat hij alles extra goed in de gaten houdt. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank zal, nu de benadeelde een beperkte periode last heeft gehad van psychische problemen de vordering niet geheel toewijzen, maar de geleden immateriële schade schatten op € 1.250,-. De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
10.3.3
De benadeelde partij Deen Winkels B.V. (feit 2)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.527,35 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade geheel voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de post ‘opvang en nazorg’ overweegt de rechtbank dat voldoende gesteld en aannemelijk is dat de benadeelde partij deze kosten als gevolg van de overval heeft moeten maken ter ondersteuning van haar werknemers.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.527,35 kan worden toegewezen. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
10.3.4
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft in haar vordering beschreven dat zij als gevolg van het incident moeilijk alleen kan zijn, last heeft van slapeloosheid en veel schrikt als een klant komt afrekenen met een helm op. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is ook niet betwist. De gevorderde schadevergoeding kan dan ook tot een bedrag van € 500,- worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.3.5
De benadeelde partij [persoon 5] (feit 4)
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 4.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
het in beslag genomen goed onder 14, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 13 en 15 tot en met 20, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Wijst de vordering van
[persoon 3], wonende te [plaats 1] , toe tot € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] , € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
Deen Winkels B.V., gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Deen Winkels B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Deen Winkels B.V., aan de Staat € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 4], wonende te Amsterdam, toe tot € 500,- (zegge vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] , aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 10 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[persoon 5]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2016.