ECLI:NL:RBAMS:2016:4212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
13/665329-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het volwassenstrafrecht bij een reeks gewapende overvallen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewapende overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in een periode van vier weken, samen met anderen betrokken was bij een reeks gewapende overvallen op tankstations, een woning, een supermarkt en een poging tot overval op een snackbar. De verdachte heeft ook voorbereidingshandelingen verricht voor een overval en had een start/alarmpistool in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte zwaar aangerekend dat hij steeds de feitelijke uitvoerder was van de overvallen en het wapen hanteerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank heeft het volwassenstrafrecht toegepast, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, omdat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, dit rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de overvallen op de slachtoffers, die ernstige psychische schade hebben geleden. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en heeft geen verweer gevoerd tegen de meeste feiten. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie grotendeels toegewezen, met uitzondering van de poging tot overval op Videoland, waarvan de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665329-15 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 en 31 mei en 2, 3 en 23 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzittingen van 31 mei 2016 en 3 juni 2016, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het medeplegen van een gewapende woningoverval in [plaats 1] op 29 juni 2015 (slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2] );
het medeplegen van een poging gewapende overval op snackbar [snackbar 1] in [plaats 2] op 28 juni 2015 (slachtoffer [persoon 3] );
het medeplegen van een gewapende overval op supermarkt Deen in [plaats 3] op 27 juni 2015 (slachtoffer [persoon 4] );
het medeplegen van een gewapende overval op tankstation Texaco in [plaats 2] op 23 juni 2015 (slachtoffer [persoon 5] );
het medeplegen van een poging gewapende overval op Videotheek Videoland in [plaats 4] op 14 juli 2015, subsidiair de voorbereiding van een gewapende overval door daartoe voorwerpen voorhanden te hebben;
het medeplegen van een overval op tankstation Compaan in [plaats 5] op 14 juni 2015 (slachtoffer [persoon 6] );
het medeplegen van een overval op tankstation Compaan in [plaats 5] op 28 juni 2015 (slachtoffer [persoon 7] );
het voorhanden hebben van een wapen van categorie III, te weten een alarm- startpistool in de periode van 14 juni 2015 tot en met 14 juli 2015.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de regio [plaats 1] , [plaats 3] en [plaats 2] hebben in de periode van 23 juni tot en met 29 juni 2015 vier overvallen plaatsgevonden, gepleegd door één of twee daders. Bij de politie rees het vermoeden dat de overvallen mogelijk door één dadergroep waren gepleegd. Bij deze overvallen is steeds gebruik gemaakt van een zilverkleurig vuurwapen dat – naar achteraf is gebleken – niet een vuurwapen maar een alarm/startpistool bleek te zijn. Ook kwam het signalement van de dader(s) op de verschillende bewakingsbeelden overeen en werd bij een aantal overvallen een zwarte BMW 5-serie gesignaleerd.
Zo hebben getuigen van de (poging) overval op snackbar [snackbar 1] in [plaats 2] op 28 juni 2015 verklaard vijf minuten voor de overval tweemaal een zwartkleurige BMW langzaam langs de snackbar te hebben zien rijden. De ramen van de BMW waren geopend en de inzittenden, drie mannen en één vrouw, keken opvallend in de richting van de snackbar. Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij ongeveer een uur voor de overval een zwarte BMW, met kenteken [kenteken 1] , hebben zien staan op de parkeerplaats van de Joodse begraafplaats op de Saskia van Uylenburgweg in [plaats 2] . Bij de auto stonden drie jongens en op de bijrijdersstoel zat een blonde jonge vrouw. De te naam gestelde van het voertuig was medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), verblijvende op het adres [adres 2] in [plaats 3] .
De aangever van een woningoverval in [plaats 1] op 29 juni 2015 heeft verklaard dat de twee daders naar een oude BMW 5-serie renden. De letters [letter 1] en mogelijk ook een [letter 1] kwamen in het kenteken voor. Achter het stuur zat een blanke man en ook zat er een vrouw met blond haar in de auto. Verbalisanten sloegen hierop aan en zagen overeenkomsten met de overval op snackbar [snackbar 1] en met een overval op supermarkt Deen op 27 juni 2015, vlakbij de woning van [medeverdachte 1] , waarbij getuigen ook melding hadden gemaakt van een blanke dader met een zilverkleurig vuurwapen. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), aangehouden toen zij met de BMW aankwamen bij de woning van [medeverdachte 3] in [plaats 3] , waar [medeverdachte 1] ook verbleef.
Op 6 juli 2015 werden de screenshots van de beelden van tabakszaak [naam 1] – waarop twee personen duidelijk zichtbaar waren, die voldeden aan de signalementen van de daders van voornoemde overvallen – op de interne site van de politie geplaatst. Medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) werd daarop door een politieagent herkend. Uit de politiesystemen bleek dat [medeverdachte 4] en verdachte samen eerder betrokken waren bij een incident. Uit onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte bleek dat hij in mei en juni 2015 meermalen telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Op grond hiervan werd de telefoon van verdachte getapt. Op 13 juli 2015 vonden er twee gesprekken plaats tussen verdachte en – naar toen werd vermoed – [medeverdachte 4] , over een mogelijke overval die ze wilden gaan plegen. Op 14 juli 2015 werd derhalve een spoedtap aangesloten op het telefoonnummer van [medeverdachte 4] en werd live een tapgesprek uitgeluisterd waaruit bleek dat de getapte personen op dat moment op het punt stonden Videoland in [plaats 4] te overvallen. De politie heeft het niet zover laten komen en heeft [medeverdachte 4] ter plaatse, nog bellend, en verdachte even later bij zijn woning aangehouden met in zijn tas donkere kleding en een zilverkleurig nepvuurwapen met een zwart handvat. [medeverdachte 4] heeft vrijwel direct bekend samen met verdachte betrokken te zijn geweest bij de overvallen op tankstation Texaco, supermarkt Deen, de woning in [plaats 1] en dat zij het plan hadden opgevat om ook Videoland te overvallen. [medeverdachte 4] heeft verder verklaard dat de overvallen zijn gepleegd in opdracht van [medeverdachte 1] en/of medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), voor wie hij bang is. Verdachte heeft zich, vanwege jegens hem geuite bedreigingen, beroepen op zijn zwijgrecht.
Vervolgens werd het onderzoek naar twee overvallen op tankstation Compaan in [plaats 5] , gepleegd op 14 en 28 juni 2015, aan het Amsterdamse onderzoeksteam overgedragen, gelet op de modus operandi bij die overvallen, de gelijkenis van de dader met verdachte en het waarnemen van een zwarte BMW op 28 juni 2015 op de camerabeelden van Compaan en in de directe omgeving van het tankstation kort voor de overval. [medeverdachte 5] werd in september 2015 als verdachte aangehouden, maar werd na zijn verhoor weer in vrijheid gesteld.
In januari 2016 heeft verdachte uiteindelijk verklaard dat hij de blanke overvaller met het nepvuurwapen is geweest en dat hij sommige overvallen alleen en andere samen met [medeverdachte 4] heeft gepleegd. [medeverdachte 4] en verdachte hebben ook verklaard over de rol van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] bij deze overvallen, waarna laatstgenoemde opnieuw werd aangehouden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – hier kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4, 5 primair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 5 primair ten laste gelegde poging overval heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat het plan om Videoland te overvallen al een dag van tevoren is besproken en dat dit plan op 14 juli 2015 daadwerkelijk is uitgevoerd. Er is sprake van een begin van uitvoering, nu [medeverdachte 4] in Videoland stond en telefonisch verdachte op de hoogte hield van de situatie daar en met hem overlegde over een goed moment om toe te slaan, terwijl verdachte om de hoek stond te wachten met een tas, donkere kleding en een nepvuurwapen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota – hier kort en zakelijk weergegeven – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 5 primair ten laste gelegde. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat het opzet van verdachte enkel was gericht op het wegnemen van de inhoud van de kluis en niet op het wegnemen van het horloge. [medeverdachte 4] heeft dit horloge weggenomen. De raadsman heeft gesteld dat niet is bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 4] ten aanzien van het wegnemen van het horloge. Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat geen sprake is van een strafbare poging, nu geen begin van uitvoering van het delict is gemaakt. De gedragingen van verdachte waren nog niet gericht op de voltooiing van een overval. De raadsman heeft ten aanzien van de overige feiten geen verweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 5 primair ten laste gelegde
(poging overval Videoland)
De rechtbank is, met de raadsman en anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 5 primair ten laste gelegde poging overval op Videoland.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 4] het plan hebben opgevat om Videoland te overvallen en dat zij de dag van het incident ook daadwerkelijk naar Videoland zijn gegaan. Voorts stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] al bellend met verdachte Videoland is binnengegaan en dat verdachte, voorzien van een tas met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een pet, donkere kleding en een zonnebril, om de hoek van Videoland stond te wachten. Uit de uitgeluisterde tapgesprekken leidt de rechtbank vervolgens af dat verdachten een geschikt moment afwachtten om de overval te plegen. De politie heeft echter ingegrepen en heeft [medeverdachte 4] ter plaatse en verdachte even later bij zijn woning aangehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte en [medeverdachte 4] met voornoemde handelingen een begin van uitvoering van hun voornemen om Videoland te overvallen hebben gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering indien verdachte een gedraging heeft verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde door verdachte en [medeverdachte 4] verrichte gedragingen, elk voor zich maar ook in onderling verband en samenhang bezien, niet naar hun uiterlijke verschijningsvormen beschouwd kunnen worden als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf. Er is dus geen sprake van een strafbare poging tot het plegen van de overval.
4.4.2
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de onder 4.4.3 vervatte overwegingen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 weergegeven. De rechtbank gaat hierbij ervan uit dat met uitzondering van feit 5 en 6 naast verdachte en [medeverdachte 4] telkens ook [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] als strafbare medeplegers bij deze feiten zijn betrokken.
4.4.3
Overwegingen
4.4.3.1 Overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
(woningoverval [plaats 1] )
De raadsman heeft gesteld dat verdachte en [medeverdachte 4] de woning hebben betreden met het doel om geld uit de kluis weg te nemen en dat het opzet van verdachte niet gericht was op het wegnemen van een horloge. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende. Van opzet is ook sprake indien de verdachte met een bepaalde gedraging zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden en die kans heeft aanvaard door desalniettemin die gedraging te verrichten. In de juridische literatuur wordt deze vorm van opzet omschreven als voorwaardelijk opzet. Door samen met [medeverdachte 4] een woning binnen te dringen met het gezamenlijke voornemen om uit de woning een buit weg te nemen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededader daarbij ook andere waardevolle goederen zou wegnemen dan alleen de vermeende inhoud van de kluis die aanleiding was om juist deze woning als doelwit te kiezen. Het plan was immers om een woningoverval te plegen en daarbij is niet uitdrukkelijk afgesproken dat zij zich uitsluitend tot de inhoud van de kluis zouden beperken. Aldus moet worden geoordeeld dat het opzet van verdachte ook gericht was op het wegnemen van het horloge.
4.4.3.2 Overweging ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde
(voorbereiding overval Videoland)
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen, dat verdachte en [medeverdachte 4] het plan hadden opgevat om Videoland te overvallen en dat verdachte voorwerpen, te weten donkere kleding, een pet, handschoenen, een zonnebril en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorhanden heeft gehad, die hij bij die overval wilde gebruiken. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbare voorbereiding van deze overval.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 29 juni 2015 in de gemeente [plaats 1] , in een woning gelegen aan de [straat] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [persoon 1] en [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de woning gelegen aan de [straat] zijn gegaan en
  • bij deze woning hebben aangebeld en
  • direct na het openen van de deur een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [persoon 1] hebben gericht en gericht gehouden en
  • dreigend tegen die [persoon 1] hebben gezegd "Geld, geld, waar is de kluis?" en
  • die [persoon 1] de trap op naar de eerste verdieping en de vliering hebben gedirigeerd en
  • dreigend tegen die [persoon 1] hebben gezegd dat hij naar de kluis moest gaan en
  • dreigend aan die [persoon 1] duidelijk hebben gemaakt dat hij de kluis moest overhandigen en
  • dreigend die [persoon 1] hebben gesommeerd dat hij de kluis moest openen en
  • vervolgens die [persoon 1] naar de eerste verdieping hebben gedirigeerd en
  • lades in meerdere slaapkamers hebben doorzocht en
  • dreigend tegen die [persoon 1] en die [persoon 2] hebben gezegd "Geef me jullie telefoons. We willen geen signalementen in de kranten lezen, anders komen we terug.";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 28 juni 2015 in de gemeente [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 3] en zijn echtgenote te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [persoon 3] en/of [snackbar 1]
  • voorzien van gezichtsbedekking en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de snackbar heeft betreden en
  • dreigend tegen die [persoon 3] heeft geroepen "Geld, geld!" en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [persoon 3] heeft gericht en gericht gehouden en
  • dreigend tegen die [persoon 3] heeft gezegd dat hij het geld in de tas moest doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
  • in de richting van die [persoon 3] is gelopen, die op dat moment achter de balie stond, teneinde achter de balie te komen en
  • tegen in de snackbar aanwezige klanten heeft gezegd dat zij hun handen omhoog moesten doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 27 juni 2015 in de gemeente [plaats 3] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [persoon 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 809,60 euro, toebehorende aan supermarkt Deen,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de supermarkt hebben betreden en
  • dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan die [persoon 4] en
  • tegen die [persoon 4] hebben gezegd "Blijf rustig, blijf rustig, maak de kassa's leeg.";

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

op 23 juni 2015 in de gemeente [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [persoon 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.083,- euro en 3 pakjes sigaretten, toebehorende aan Tankstation Texaco,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een capuchon en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation hebben betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 5] hebben gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 5] hebben gezegd "Rustig blijven, rustig blijven, dit is een overval, we willen geld zien." en
  • tegen die [persoon 5] hebben gezegd dat ze meer geld wilden hebben en sloffen sigaretten;
ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde
op 14 juli 2015 in de gemeente [plaats 4] , ter voorbereiding van het te plegen misdrijf, te weten diefstal met geweldpleging (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht), en/of afpersing (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, te weten:
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
  • donkere kleding en
  • één pet en
  • donkere (zwarte) handschoenen en
  • een zonnebril,
bestemd tot het begaan van het misdrijf voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
op 14 juni 2015 te [plaats 5] in de gemeente [naam 2] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [persoon 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 811,90 euro, toebehorende aan Tankstation Compaan/Brand Oil Services Stations B.V.,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een zonnebril en een pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation heeft betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [persoon 6] heeft gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 6] heeft gezegd "Al het geld. Al het geld!";
ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
op 28 juni 2015 te [plaats 5] in de gemeente [naam 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen ,door bedreiging met geweld [persoon 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 232,85 euro en 10 pakjes sigaretten en plastic muntbakjes, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation heeft betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 7] heeft gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 7] heeft gezegd "Rustig blijven, ik wil je geld, blijf maar rustig!" en dat hij, verdachte, een slof sigaretten, Marlboro wilde hebben;
ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde
in de periode van 14 juni 2015 tot en met 14 juli 2015, in de gemeente [plaats 2] en [plaats 3] en [plaats 1] en [plaats 4] en te [plaats 5] in de gemeente [naam 2] , een wapen van categorie III, te weten een alarm- en startpistool, merk Ekol, model Special 99, kaliber 9 mm., voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 4, 5 primair, 6, 7 en 8 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte te bestraffen met toepassing van het adolescentenstrafrecht, nu hij vanwege de onrijpe ontwikkeling van zijn persoonlijkheid gebaat is bij een pedagogische aanpak. De raadsman heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan een gedeelte voorwaardelijk. De raadsman heeft voorts verzocht daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals voorgesteld door de reclassering in haar rapport van 20 mei 2016.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
Overweging met betrekking tot het Adolescentenstrafrecht
De raadsman heeft ter terechtzitting toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Het Openbaar Ministerie heeft het standpunt ingenomen dat met name de ernst van de feiten zich verzet tegen toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 77c Sr, ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doet overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr. Dit betekent niet dat jonge mensen per definitie vanwege hun nog niet voltooide ontwikkeling strafrechtelijk gezien anders moeten worden bestraft dan verdachten die in hun ontwikkeling volgroeid zijn. Uitgangspunt blijft dat op de groep van 18- tot 23-jarigen in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Toepassing van het jeugdstrafrecht op deze groep blijft een uitzondering: een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten 19 jaar oud was. De rechtbank heeft acht geslagen op het omtrent verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van 18 september 2015 van psychiater B.A. Blansjaar, het omtrent verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 7 oktober 2015 van psycholoog A. de Jong (en de rectificatie daarop van 22 oktober 2015) en het reclasseringsrapport van 20 mei 2016. In deze rapportages wordt in overweging gegeven het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat bij verdachte sprake is van een onvolwassen persoonlijkheids- en sociale ontwikkeling. Hierbij hebben de rapporteurs meegewogen dat verdachte risico’s en consequenties van zijn eigen handelen niet geheel adequaat lijkt te kunnen inschatten, dat hij impulsief handelt en in contact jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Verder geldt dat een pedagogische aanpak wel mogelijk lijkt en dat verdachte geen justitiële voorgeschiedenis heeft. Een belangrijke overweging is dat verdachte door een eventuele gevangenisstraf negatief kan worden beïnvloed in zijn verdere ontwikkeling, aldus Blansjaar. De Jong heeft gerapporteerd dat de onrijpe ontwikkeling van de persoonlijkheid een indicatie is voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Om de ontwikkeling naar volwassenheid te bevorderen heeft verdachte een pedagogische aanpak nodig, gericht op het stimuleren van de persoonlijkheid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van bovenstaande overwegingen en conclusies en zal deze in haar beoordeling betrekken. De rechtbank acht zich, op grond van deze rapportages, voldoende ingelicht over de persoon van verdachte. Gelet op de inhoud van de rapporten, die deugdelijk zijn toelicht en gemotiveerd, ziet de rechtbank geen noodzaak de rapporteurs nader te horen en de rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek daartoe van de raadsman daarom af.
De rechtbank stelt vast dat hoewel de deskundigen en de reclassering hebben geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen, zij geen concrete maatregelen hebben geadviseerd die zien op de pedagogische beïnvloeding van verdachte. Dat betekent dat het enige concrete gevolg van de eventuele beslissing het adolescentenstrafrecht toe te passen zou zijn, dat de rechtbank niet meer straf zou kunnen opleggen dan de maximale duur van jeugddetentie, te weten twee jaar. Die straf zou echter volstrekt geen recht doen aan de ernst en de hoeveelheid van de bewezen verklaarde feiten. De argumenten die door de deskundigen zijn aangedragen om het adolescentenstrafrecht toch in overweging te geven, schieten tekort. Verdachte is wat onvolwassen voor zijn leeftijd, maar iets heel bijzonders is er niet aan de hand. De in de rapporten verwoorde stelling dat een lange, ‘volwassen’ gevangenisstraf de verdere persoonlijke ontwikkeling van verdachte mogelijk weinig goed zal doen, is niet nader geconcretiseerd. Aldus heeft de rechtbank in de rapporten geen toereikende aanknopingspunten aangetroffen die nopen tot de conclusie dat de persoonlijkheid van verdachte grond geeft tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank komt daarom tot de conclusie in de onderhavige zaak het volwassenstrafrecht toe te passen.
8.3.2
Overweging met betrekking tot de op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van vier weken samen met anderen schuldig gemaakt aan een reeks van gewapende overvallen op tankstations, op een woning, een supermarkt en een poging overval op een snackbar. Dat de overval op de snackbar bij een poging is gebleven, is enkel te danken aan het alerte optreden van de eigenaars van de snackbar, die de confrontatie met verdachte zijn aangegaan en hem met een bezem de snackbar hebben uitgewerkt. Ook heeft verdachte strafbare voorbereidingshandelingen verricht tot het plegen van een overval en heeft hij een start/alarmpistool voorhanden gehad.
Verdachte en zijn mededaders zijn steeds, voorzien van gezichtsbedekking en donkere kleding de winkels dan wel de woning binnengegaan en hebben de aangevers onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gesommeerd geld af te geven. De slachtoffers wisten niet dat het wapen “slechts” een start/alarmpistool was. Verdachte en zijn mededaders hebben hun slachtoffers daarmee de stuipen op het lijf gejaagd, puur voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de woning, de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben zich door het handelen van verdachte en zijn mededaders ernstig bedreigd gevoeld en hebben daar ook nadien nog last van (gehad). Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen komt immers naar voren dat het incident voor hen een traumatische ervaring is geweest, die in grote mate invloed heeft gehad en nog steeds heeft op hun dagelijks leven. Bovendien draagt het handelen van verdachte en zijn mededaders bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Deze overwegingen gelden voor alle overvallen, maar de woningoverval die verdachte heeft gepleegd rekent de rechtbank hem in het bijzonder zwaar aan. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de [persoon 1] ter terechtzitting heeft afgelegd, is het een zeer heftige en schokkende ervaring geweest om juist daar te worden overvallen en met een pistool te worden bedreigd. Dat dit wapen later een alarm/startpistool blijkt te zijn, doet daaraan niet af. Bij het voorgaande heeft verdachte in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een woningoverval met licht geweld en bedreiging adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en voor een overval op een winkel (en de rechtbank zoekt hierbij aansluiting als het gaat om de snackbar) is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Voor een poging worden doorgaans lager straffen opgelegd.
In dit geval is, ten opzichte van die oriëntatiepunten, sprake van strafverzwarende factoren zoals een samenwerkingsverband, een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een nepvuurwapen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij steeds (een van) de feitelijke uitvoerder(s) is geweest van de overvallen en ook steeds degene is geweest die het wapen heeft gehanteerd.
Al het bovenstaande rechtvaardigt een gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met zijn jeugdige leeftijd, de gewijzigde proceshouding van verdachte, die er (uiteindelijk) blijk van heeft gegeven dat hij de strafwaardigheid van zijn handelen inziet, dat hij inzicht heeft gegeven in de gepleegde feiten en de slachtoffers oprecht berouw heeft getoond.
Hoewel de rechtbank tot toepassing van het volwassenstrafrecht heeft geconcludeerd, zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit de hiervoor beschreven rapporten zijn gebleken. De strekking van die rapporten komt overeen met de indruk die de rechtbank zelf ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen. Zijn berouw heeft een oprechte indruk gemaakt. De rechtbank heeft er ook vertrouwen in dat verdachte in de toekomst een leven buiten de criminaliteit zal opbouwen en het wel uit zijn hoofd zal laten zich opnieuw met dit soort misdrijven in te laten. De proceshouding van verdachte geeft dan ook aanleiding om in de strafmaat meer tegemoet te komen aan de persoonlijke belangen van de verdachte (wiens verdere ontwikkeling immers niet gebaat is bij een zeer lange gevangenisstraf) dan anders het geval zou zijn geweest.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met de druk die door medeverdachten op verdachte is gelegd om overvallen te plegen. Hoewel die druk hem niet van zijn eigen verantwoordelijkheid ontslaat, wil de rechtbank aannemen dat hij mede door de invloed van met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] tot daden is gekomen die hij anders wellicht niet zou hebben begaan.
Gelet op het hiervoor overwogene en het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de poging overval op Videoland, waarop het Openbaar Ministerie zijn eis mede heeft gebaseerd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd.
Alles afwegend is de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank kan gelet op de duur van die straf geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen, zoals de raadsman heeft verzocht. Tegen de tijd dat verdachte in aanmerking komt voor voorwaardelijk invrijheidsstelling, zal bezien moeten worden welke voorwaarden daarbij op dat moment zinvol en passend zijn.

9.Beslag

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 11 en 13 tot en met 19, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, terug te geven aan verdachte en het goed onder 12 te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman heeft verzocht de in beslag goederen te retourneren aan verdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 19 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

10.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, nu deze duidelijk zijn en voldoende zijn onderbouwd. Het Openbaar Ministerie heeft voorts verzocht de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, deze (voor zover gevorderd) te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 7] geen verweer gevoerd, met dien verstande dat ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade wordt aangesloten bij bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Deen Winkels B.V. heeft de raadsman verzocht de post ‘opvang en nazorg’ bestaande uit € 900,- af te wijzen, nu onvoldoende is toegelicht waarom en voor wie deze kosten zouden zijn gemaakt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [persoon 8] primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en dat de vordering van de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de gevorderde immateriële schade niet te zien is als rechtstreeks schade en derhalve dient te worden afgewezen.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 6] verzocht de post ‘tegemoetkoming verlofuren’ te matigen, nu een deel van die vordering onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1
Algemene beschouwing ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schade
De wet regelt in artikel 106, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Op grond van voornoemd artikel komt onder meer de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als vergoeding van ander nadeel in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het uitgangspunt daarbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens geestelijk letsel is alleen toewijsbaar wanneer sprake is van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
10.3.2
De benadeelde partij [persoon 3] (feit 2)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.100,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt dat, hoewel zij niet twijfelt aan de impact die een gewapende overval als de onderhavige op de benadeelde en diens echtgenote moet hebben gehad, uit de toelichting op de vordering niet blijkt dat de benadeelde zozeer in zijn persoon is aangetast dat sprake is van psychisch letsel als bedoeld in artikel 6:106 BW. Zo heeft hij gesteld dat hij op straat sneller reageert op geluiden, dat hij geen onbevangen gevoel meer heeft en dat hij zich af en toe somber voelt, hetgeen volgens de zojuist bedoelde rechtspraak van de Hoge Raad onvoldoende is om schade wegens geestelijk letsel aan te nemen, terwijl hij ook heeft gesteld dat hij het gebeurde een plekje heeft kunnen geven, hetgeen temeer erop duidt dat geen sprake is van psychisch letsel als hier aan de orde. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt derhalve afgewezen.
10.3.3
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering beschreven dat hij gedurende een week last heeft gehad van slaap- en concentratieproblemen, dat het incident hem heeft veranderd op zijn werk, dat hij wantrouwend is geworden naar mensen en dat hij alles extra goed in de gaten houdt. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank zal, nu de benadeelde een beperkte periode last heeft gehad van psychische problemen de vordering niet geheel toewijzen, maar de geleden immateriële schade schatten op € 1.250,-. De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
10.3.4
De benadeelde partij Deen Winkels B.V. (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.527,35 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade geheel voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de post ‘opvang en nazorg’ overweegt de rechtbank dat voldoende gesteld en aannemelijk is dat de benadeelde partij deze kosten als gevolg van de overval heeft moeten maken ter ondersteuning van haar werknemers.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.527,35 kan worden toegewezen. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
10.3.5
De benadeelde partij [persoon 5] (feit 4)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft in haar vordering beschreven dat zij als gevolg van het incident moeilijk alleen kan zijn, last heeft van slapeloosheid en veel schrikt als een klant komt afrekenen met een helm op. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is ook niet betwist. De gevorderde schadevergoeding kan dan ook tot een bedrag van € 500,- worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.3.6
De benadeelde partij [persoon 8] (feit 5)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde heeft in zijn vordering beschreven dat hij de eerste paar weken na het incident concentratieproblemen heeft ondervonden op school en hij met tegenzin naar zijn werk ging. Verder is de benadeelde erg wantrouwend geworden naar klanten van de Videotheek en naar mensen in het algemeen. Ook is zijn gevoel van veiligheid onder druk gezet en gaat hij na zijn werk niet graag alleen naar huis. Met name wanneer het donker en rustig is op straat kijkt de benadeelde continu om zich heen en is hij meer alert.
De raadsman van verdachte heeft tegen deze vordering ingebracht, dat de benadeelde partij geen schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte. De benadeelde partij is immers geschrokken van de mededeling door de politie dat iemand op het punt zou hebben gestaan Videoland (waar de benadeelde partij op dat moment aan het werk was) te overvallen.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat die schadeveroorzakende gebeurtenis de benadeelde partij door tussenkomst van de politie ter ore is gekomen, neemt niet weg dat zijn psychische klachten door het handelen van verdachte zijn veroorzaakt en dus aan hem zijn toe te rekenen. De vordering zal daarom ook worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
10.3.7
De benadeelde partij [persoon 6] (feit 6)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 374,92 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft tegen deze vordering ingebracht dat de post verlofuren niet voldoende is onderbouwd en moet worden gematigd.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat uit de toelichting die [gemachtigde] , als gemachtigde van de benadeelde partij, heeft gegeven genoegzaam blijkt hoe de vordering tot materiële schade is opgebouwd. De benadeelde partij heeft gemotiveerd gesteld dat hij verlofuren heeft moeten opnemen in verband met deze strafzaak en dat onderbouwd met een email van zijn werkgever. Hij heeft het schadebedrag begroot op een redelijk uurloon. De gevorderde schadevergoeding zal daarom geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schade
De benadeelde heeft in zijn vordering beschreven dat hij tot zo’n vier maanden na het incident last heeft gehad van verhoogde alertheid, dat hij schrok van harde geluiden en stemmen, dat hij zich onveilig voelde en dat het vertrouwen in de medemens weg was. De benadeelde heeft gesprekken gehad met een medewerker van Slachtofferhulp Nederland en een psycholoog om het incident zo goed mogelijk te verwerken. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 6 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering zal daarom ook geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
10.3.8
De benadeelde partij [persoon 7] (feit 7)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting aangevuld, met dien verstande dat € 90,- aan materiële kosten, te weten parkeerkosten gedurende de zittingsdagen, worden gevorderd.
De benadeelde heeft in haar vordering beschreven dat zij angstig is als zij alleen in de winkel staat en dat zij niet langer alleen durft af te sluiten. De benadeelde is twee dagen na het incident naar de huisarts gegaan vanwege angst- en spanningsklachten. De huisarts heeft haar doorverwezen naar een psycholoog, waarmee zij nog steeds gesprekken voert. De benadeelde heeft sinds het incident een angst ontwikkeld voor donkere BMW’s. Ook in haar privéleven schrikt ze als ze deze auto’s ziet, omdat deze haar doen denken aan het voorval. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 7 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is voorts niet betwist. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.590,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 46, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 5 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 3, 4, 6 en 7 bewezen verklaarde
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde
voorbereiding van diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of voorbereiding van afpersing;
ten aanzien van het onder 8 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
de in beslag genomen goederen onder 1 tot en met 19, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Wijst de vordering van
[persoon 3]af.
Wijst de vordering van
[persoon 4], wonende te [plaats 3] , gedeeltelijk toe tot € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] , € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
Deen Winkels B.V., gevestigd te [plaats 3] , toe tot € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Deen Winkels B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Deen Winkels B.V., aan de Staat
€ 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen.
De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 5], wonende te Amsterdam, toe tot € 500,- (zegge vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] , aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 10 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 8], wonende te [plaats 4] , toe tot € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 8] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 8] aan de Staat € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 6], wonende te [plaats 5] , toe tot € 2.874,92 (zegge tweeduizend achthonderdvierenzeventig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat voor € 2.500,- uit immateriële schade en € 374,92 uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 6] aan de Staat € 2.874,92 (zegge tweeduizend achthonderdvierenzeventig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 38 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 7], wonende te [plaats 5] , toe tot € 2.590,- (zegge tweeduizend vijfhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat voor € 2.500,- uit immateriële schade en € 90,- uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 7] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 7] , aan de Staat € 2.590,- (zegge tweeduizend vijfhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 35 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2016.