ECLI:NL:RBAMS:2016:4122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
13/278096-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam over de poging tot deelname aan een terroristische organisatie en training voor terrorisme door twee broers die naar Syrië wilden reizen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen twee Nederlandse broers die in Turkije zijn aangehouden voordat zij naar Syrië konden doorreizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broers, die zich hadden voorbereid op een reis naar Syrië, zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven. De verdachten waren van plan om naar Syrië te reizen met het oogmerk zich aan te sluiten bij de terroristische organisatie IS. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten samen een reis naar Turkije hebben gemaakt, met de intentie om van daaruit naar Syrië te reizen. Tijdens hun reis hebben zij verschillende voorbereidingen getroffen, waaronder het boeken van vliegtickets en het verzamelen van spullen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachten in contact stonden met leden van IS en dat zij informatie hebben vergaard over de organisatie. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft benadrukt dat de intentie om naar een strijdgebied te reizen en zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie een ernstig gevaar vormt voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/278096-15 (Promis)
Datum uitspraak: 5 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in P.I. [naam PI] locatie [naam locatie] , terroristen afdeling (TA) te [plaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van Kampen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na meerdere wijziging ter terechtzitting – kort gezegd, cumulatief/alternatief ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van voorbereiding en/of bevordering van moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk;
medeplegen van training voor terrorisme;
poging tot medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie dan wel medeplegen van voorbereiding van medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie
De tekst van de integrale tenlastelegging, zoals deze na de laatste wijziging is komen te luiden, is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De raadsman heeft, in reactie op de gevorderde en toegestane wijziging van de tenlastelegging, zijn nietigheidsverweren ingetrokken. De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van de feiten en omstandigheden merkt de rechtbank het volgende op. Daar waar een voetnoot [1] is opgenomen betreft dit een vaststaand feit of een redengevende omstandigheid, gebleken uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Daar waar geen voetnoot is opgenomen betreft het een vaststelling van de rechtbank: een interpretatie die – naar het oordeel van de rechtbank – volgt uit de vaststaande feiten en redengevende omstandigheden.
4.1.
Samen op reis
Op 12 april 2015 zijn door medeverdachte retourtickets naar Antalya geboekt op de namen van verdachten, medeverdachte en zijn broer, verdachte, voor de data 14 april 2015 (heenreis) en 30 april 2015 (terugreis), met Düsseldorf als vertrekplaats. Op 14 april 2015 zijn verdachten samen naar Düsseldorf gereisd en naar Turkije gevlogen. Na aankomst in het hotel in Alanya, op 14 april 2015, zijn verdachten door de Turkse autoriteiten aangehouden op verdenking van terrorisme. Bij verdachten zijn circa € 2.700,00 [2] , een betaalkaart [3] en bankpassen aangetroffen, alsook circa 18 paar sokken, 24 scheermesjes, ruim 10 toiletartikelen en (outdoor)kleding, identiteitspapieren waaronder (een uittreksel van) (een) geboorteakte(n) aangetroffen. [4] Verdachten hebben één nacht in Turkse detentie doorgebracht en zijn vervolgens naar Nederland teruggezonden.
4.1.1.
Land van bestemming: Syrië
Verdachten hebben aanvankelijk verklaard [5] dat zij ter gelegenheid van de verjaardag van medeverdachte in Turkije op vakantie waren voor de duur van circa twee weken. Verdachten zijn hierop in hun verhoren bij de rechter-commissaris terug gekomen en hebben toen verklaard dat zij van plan waren naar Syrië te reizen om daar mensen te helpen. medeverdachte heeft bij de rechter commissaris verklaard dat hij wist dat hun reis naar Syrië levensgevaarlijk zou zijn en dat zij wisten dat zij voor een langere periode daar zouden blijven. verdachte heeft bij de rechter commissaris verklaard dat hij in Syrië slachtoffers wilde gaan helpen. zijn broer en zijn vriendin waren hiervan op de hoogte. Tegen anderen heeft hij gezegd dat hij naar Marokko zou gaan.
[verdachte] heeft over de eindbestemming van de reis ter terechtzitting het volgende verklaard:
“De voorzitter vraagt mij of mijn broer en ik al in Nederland hebben afgesproken om naar Syrië te gaan. Het plan was nog niet rond. We gingen op vakantie en zouden daar de beslissing nemen. De voorzitter zegt mij dat het, gelet op de hoeveelheid spullen die wij hebben meegenomen, lijkt alsof wij wel voorbereid waren op een vertrek naar Syrië. Dat klopt. Er was nog discussie tussen mij en mijn broertje over of we echt naar Syrië zouden gaan. Ik had onder andere een klein fotoboekje bij me voor het geval dat ik naar Syrië zou gaan. Ik zou een tijdje wegblijven. De voorzitter zegt mij dat mijn broer ter terechtzitting heeft verklaard dat ‘het niet zozeer een discussie was over óf we zouden gaan, maar hóe we zouden gaan en of het zou lukken’. Dat klopt min of meer. Er was een soort angst, want Syrië is in oorlog. Dat wisten we in Nederland ook al. Mijn broertje zei dat hij mee wilde gaan op voorwaarde dat we zouden uitzoeken hoe we de grens over zouden gaan en dat we daar zouden bepalen of we zouden gaan.” [6]
Per 17 maart 2015 is verdachte niet meer op zijn werk verschenen, waarna hij is ontslagen. [7] Op 28 maart 2015 heeft hij in een sms-bericht aan [persoon 1] meegedeeld “ik ga over 2 weken emigreren in sha Allah en dus de laatste x dat ik je wil zien”. De televisie die hij eerder kennelijk had beloofd te verkopen mocht deze [persoon 1] gratis hebben. [8] Op 1 april 2015 heeft hij aan een huisgenoot kenbaar gemaakt: “ik ga over anderhalf week terug naar Marokko voor lange periode en ik moet die kamers verhuren”. [9] Tussen 8 en 16 april 2015 heeft verdachte Whatsapp-gesprekken gevoerd [10] met verschillende personen waarin hij en op 9 april 2015 [persoon 2] onder meer het volgende heeft verklaard:
8 april 2015 met [persoon 2] ’
[verdachte] : “Ik ga je missen”
9 april 2015 met [persoon 2] ’
[persoon 2] : “Die rekeningnummer moeten we vandaag stopzetten”
[persoon 2] : “(…) Wilde normale afscheid van je nemen (…)”
10 april 2015 met [persoon 3]
[verdachte] : “Jah dit is mn laatste week hier in nl”
[verdachte] : “Daarna zul je me niet meer zien”
12 april 2015 met ‘ [persoon 1] ’
[verdachte] : “Denk ook laatste dag hier in west”
Ander: ‘Misschien dat je vanavond nog ff langs kan komen voor sigaretje in noord”
[verdachte] : “Nemen we afscheid”
12 april 2015 met [persoon 2] ’
[verdachte] : “Ik denk dat als ik mijn bestemming heb bereikt (…)”
13 april 2015 met [persoon 2] ’
[verdachte] : “En nog steeds hoop ik dat jij op een dag de keuze maakt om naar me toe te komen”
[verdachte] : “En ik jou alsnog huw en jij de mijnes wordt”
16 april 2015 met [persoon 2] ’
[verdachte] : “Ben weer op Schiphol aangekomen”
[verdachte] : “Wij werden aangehouden omdat iemand een melding heeft gedaan”
[verdachte] : “We werden gearresteerd in Turkije”
[verdachte] : “Als ze jou vragen jij weet wat ik deed in Turkije”
[verdachte] : “Was gewoon voor vakantie voor 2 weken in Alanya”
[verdachte] : “En we zijn verloofd!”
[verdachte] : “Onthoudt dat”
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn verloving met [persoon 2] reeds voor het vertrek naar Turkije was verbroken en dat hij verborgen wilde houden dat zijn broer en hij mogelijk naar Syrië zouden vertrekken. [11]
De rechtbank leidt uit de inhoud van de sms-berichten en de Whatsapp-gesprekken en hetgeen verdachte daarover ter terechtzitting heeft verklaard af dat verdachte er vanuit ging dat zijn vertrek een min of meer permanent karakter had. medeverdachte heeft verklaard dat verdachten wisten dat zij voor een langere periode in Syrië zouden blijven. Het voorgaande is niet in lijn met de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring dat nog niet duidelijk was of verdachten daadwerkelijk naar Syrië zouden afreizen. Immers het verhuren van zijn woonruimte, het weggeven van zijn televisie, het opzeggen van een gezamenlijke rekening en het afscheid nemen van bekenden op de wijze zoals hij heeft gedaan, laat zich daar moeilijk mee verenigen. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk de verklaring van verdachte dat het plan om naar Syrië te gaan nog niet rond was.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard en hoeveelheid van de goederen die verdachten bij zich hadden, stelt de rechtbank vast dat verdachten, volgens onderlinge afspraak, samen via Duitsland naar Turkije zijn gereisd om daarvandaan naar Syrië door te reizen.
4.1.2.
Samenwerking
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachten die reis naar Syrië samen hebben voorbereid en dat zij daarvoor voldoende kleding, identiteitspapieren [12] en andere goederen hebben meegenomen. Zij hebben daarover onderling overleg gehad en er was sprake van een taakverdeling: medeverdachte zorgde voor de vliegtickets naar en het verblijf in Turkije, terwijl verdachte informatie zou vergaren over – onder meer – de oversteek van de Turks-Syrische grens en de bestemming binnen Syrië. De betaling van het ticket van medeverdachte is voorts door verdachte gedaan. [13]
[verdachte] heeft daarover ter terechtzitting verklaard:
“Ik heb op het internet onderzoek gedaan naar hulporganisaties. (…) Ik heb de kleine hulporganisaties, zoals de organisaties die wij op televisie hadden gezien, niet gevonden. Met mijn broertje heb ik alleen gedeeld dat ik contact had gehad met Artsen Zonder Grenzen. De voorzitter vraagt mij hoe ik in Turkije zou gaan uitzoeken waar we heen zouden moeten en hoe we daar zouden moeten komen. Ik weet niet welke mensen ik zou vragen. De voorzitter vraagt mij of ik gewoon op straat mensen zou gaan aanspreken. Ja. De voorzitter zegt dat het klinkt alsof het volslagen onduidelijk was wat we zouden gaan doen en hoe we dat zouden gaan doen. Dat klopt. De voorzitter vraagt mij of met mijn broer had gedeeld dat het zo zou gaan. Ja.” [14]
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft medeverdachte hierover als getuige verklaard:
“We hadden geen idee hoe we naar Syrië zouden gaan. (…) Mijn broer zou op het internet gaan kijken. (...) De afspraak tussen mijn broer en mij was dat ik de reis en het hotel naar Turkije zou regelen. Mijn broer zou in Nederland kijken of hij iemand kon vinden via het internet om verder te reizen naar Syrië.”
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte hierover als verdachte verklaard:
“Ik heb via het internet contact gezocht met [persoon 4] . Ik wilde van hem horen hoe hij naar Syrië was gereisd. (…) Mijn broer had de reis naar Turkije geregeld en het hotel geboekt.”
De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat verdachten niet alleen samen via Duitsland naar Turkije zijn gevlogen om daarvandaan naar Syrië te gaan, maar ook dat zij zich daarop gezamenlijk, volgens een afgesproken taakverdeling hebben voorbereid.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden wat verdachten in Syrië wilden gaan doen.
4.2.
Syrië, en dan?
Verdachten hebben in hun verhoren bij de rechter-commissaris verklaard dat zij naar Syrië wilden om aldaar humanitaire hulp aan vluchtelingen te verlenen. Zij zouden naar het grensgebied van Turkije en Syrië hebben gewild, omdat zij op Al Jazeera en Al Arabiya hadden gezien dat daar, in ieder geval in 2013, kleine hulporganisaties en vluchtelingenkampen waren gevestigd.
De rechtbank overweegt over de reis naar en eindbestemming binnen Syrië als volgt.
Hijra
[verdachte] heeft op 13 maart 2015 het volgende chatgesprek gevoerd met een persoon met de Facebooknaam [persoon 5] , kennelijk uit Nigeria. “go to boko Haram bro or to libiya. Both are dawla now.” Op de vraag van [persoon 5] “libiya. How can I join?” antwoordt verdachte “I know only for shaam”. verdachte vraagt [persoon 5] of hij naar Turkije kan reizen zodat zij elkaar daar kunnen ontmoeten. verdachte zegt dat hij over 26 of 27 dagen gaat. [15] De rechtbank begrijpt dat met ‘shaam’ (een regio in) Syrië wordt aangeduid en met ‘dawla’ Staat. In verschillende chatgesprekken heeft verdachte kenbaar gemaakt dat hij van plan was
hijrate verrichten. Tegen Saffiyah al Khattab heeft hij dat letterlijk gezegd: “[ik] bereid mij voor om hijra te verrichten”. [16] Blijkens de kennisbijlage wordt
hijravertaald als ‘emigratie’. [17] Dat sluit aan bij het handelen en de uitlatingen van verdachte, in het bijzonder het sms-bericht dat hij op 28 maart 2015 naar [persoon 1] heeft verzonden: “ik ga over 2 weken emigreren”. [18] De kennisbijlage vermeldt ook dat
hijra“in jihadische context” wordt gebruikt om “vertrek naar het strijdgebied” aan te duiden. In het openbaar toegankelijke rapport Bestemming Syrië staat: “(…) het religieuze appèl van al- [persoon 6] op moslims van overal ter wereld om naar het kalifaat te komen en een bijdrage te leveren aan de opbouw en bescherming daarvan (
hijra).” [19] Gegeven de mogelijkheid van een dergelijke uitleg acht de rechtbank relevant dat verdachte op 26 maart 2015 contact heeft gehad met een prominent lid van IS: [persoon 4] of [persoon 4] , hoofd van de religieuze politie in Raqqa. verdachte heeft hem verteld over zijn plan om “over enkele weken hijrah te verrichten naar de hoofdstad” en gevraagd om “info en advies”. Hij vraagt [persoon 4] of hij Wickr heeft zodat hij het er veilig met hem over kan hebben. [20]
Aannemelijk is dat verdachte in voormeld gesprek met ‘de hoofdstad’ Raqqa, de hoofdstad van IS‑gebied, heeft bedoeld. verdachte heeft de vraag immers gesteld aan een prominent IS-lid in Raqqa. Voor zover verdachte met de hoofdstad, de hoofdstad van Syrië, Damascus, zou hebben bedoeld, stelt de rechtbank vast dat beide plaatsen niet in (de buurt van) het grensgebied met Turkije liggen. De verklaring van verdachten dat het grensgebied hun eindbestemming zou zijn geweest wordt aldus weersproken. verdachte heeft zijn vraag naar ‘de hoofdstad’ later uitgelegd als een poging om [persoon 4] ertoe te bewegen hem informatie over de oversteek van Turkije naar Syrië te geven. Die verklaring kan de rechtbank alleen begrijpen in de context van de wens zich naar Syrië en daarmee naar strijdgebied te begeven.
Ten aanzien van het contact tussen verdachte en [persoon 4] is voorts van belang dat dit contact kennelijk voortvloeit uit de afspraak tussen verdachten dat verdachte “in Nederland [zou] kijken of hij iemand kon vinden via het internet om verder te reizen naar Syrië.” De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte [persoon 4] gericht heeft benaderd in verband met het aanstaande vertrek van hem en zijn broer naar Syrië.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het dossier blijkt dat verdachten naar het strijdgebied in Syrië wilden gaan.
4.2.1.
Alternatief scenario
Verdachten hebben – zoals gezegd – een alternatief scenario geschetst. Dat scenario is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, omdat dat scenario onvoldoende is onderbouwd en bovendien zo onwaarschijnlijk is dat de rechtbank dit reeds om die reden verwerpt. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
[medeverdachte] heeft bij de rechter commissaris als getuige verklaard dat hij met zijn broer heeft afgesproken de mensen in Syrië te helpen met eten dan wel andere hulp. Als het niet zou lukken bij Artsen zonder Grenzen, waar medeverdachte eigenlijk ook wel van uitging omdat hij en zijn broer geen medische achtergrond hadden, dan wilde hij andere hulp verlenen zoals bijvoorbeeld het uitdelen van voedselpakketten. Hij dacht dat hij daar wel zou zien wat hij daar allemaal kon gaan doen. Zij wisten niet waar zij in Syrië naar toe wilden gaan als zij de grens eenmaal zouden hebben gepasseerd. Zijn broer verdachte zou op internet kijken.
[verdachte] heeft bij de rechter commissaris als verdachte verklaard dat zij slachtoffers in Syrië wilden helpen. Hij dacht aan het helpen uitdelen van voedselpakketten of hulp in de gaarkeuken. In welk gebied zij wilden gaan helpen wilden zij ter plaatse uitstippelen. Hij ging ervan uit dat hij in Syrië in hotels zou kunnen verblijven of hulp van mensen zou krijgen.
Verdachten hebben ter terechtzitting verklaard dat zij zich zouden aansluiten bij een kleine hulporganisatie gevestigd in of bij vluchtelingenkampen in het grensgebied om daar levensmiddelen uit te delen aan vluchtelingen. Verdachten zijn niet medisch of anderszins relevant geschoold en hebben geen ervaring met humanitaire hulpverlening. medeverdachte zou ervan zijn uitgegaan dat verdachte zou uitzoeken of en hoe zij bij een hulporganisatie terecht zouden kunnen komen. medeverdachte zou niet, ook niet kort voor vertrek vanuit Nederland, aan verdachte hebben gevraagd welke informatie verdachte daarover had gevonden. De rechtbank acht dat op zich al onaannemelijk, onder meer omdat medeverdachte heeft verklaard: “Ik wist dat onze reis naar Syrië levensgevaarlijk zou zijn.” Dan is het uiterst onwaarschijnlijk dat hij over de invulling daarvan geen vragen aan verdachte zou hebben gesteld. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat er discussie was tussen hem en zijn broer, omdat er “een soort angst [was], want Syrië is in oorlog.” verdachte zou via het internet onderzoek hebben gedaan naar in Syrië gevestigde hulporganisaties en telefonisch contact hebben gehad met Artsen zonder Grenzen, hetgeen in beide gevallen tot niets zou hebben geleid, waarna hij zou hebben besloten zonder concreet plan naar Turkije af te reizen en het daar verder te zien.
Naar het uitzoekwerk dat verdachte zou hebben gedaan is door de politie onderzoek verricht [21] . De uitgelezen data van de gegevensdragers die bij verdachten in beslag zijn genomen zijn doorzocht op zoektermen als ‘hulp’, ‘vluchteling’, ‘relief’, ‘Syrië’, ‘Syria’ en namen van een groot aantal hulporganisaties. Dat heeft slechts één resultaat opgeleverd: Islamic Relief. Daarvan is een e-mailadres en een pdf-bestand, namelijk het jaarverslag van 2009, aangetroffen. Gebleken is dat Islamic Relief Nederland geen vrijwilligers uitzendt naar het buitenland en dat Syrië niet voorkomt in het jaarverslag van 2009 en 2010. Dit resultaat vormt dan ook geen ondersteuning voor de stelling van verdachte dat hij onderzoek heeft gedaan naar hulporganisaties. verdachte heeft als verklaring voor het ontbreken van hits op genoemde zoektermen ter terechtzitting aangegeven dat hij op enig moment zijn telefoon heeft gereset en dat daarom niet zichtbaar zou zijn dat hij heeft gezocht naar hulporganisaties. Daarmee is niet voldoende uitleg gegeven voor het gebrek aan bewijs van het onderzoek dat verdachte zou hebben verricht. Er is op geen enkele doorzochte gegevensdrager informatie ter ondersteuning van deze verklaring van verdachte gevonden, anders dan het hiervoor vermelde gedateerde jaarverslag van Islamic Relief. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachten onderzoek hebben gedaan naar de mogelijkheden voor het verlenen van humanitaire hulp in Syrië.
Ten aanzien van de mogelijkheid dat verdachten ‘op de bonnefooi’ naar Syrië zouden reizen om daar humanitaire hulp te verlenen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachten wilden naar kleine hulporganisaties die in Syrië zouden zijn gevestigd. Zij wisten niet waar die hulporganisaties zich bevonden, anders dan de zeer ruime plaatsbepaling ‘in het grensgebied van Turkije en Syrië’, welke plaatsbepaling zij hebben afgeleid van nieuwsberichten op Al Jazeera en Al Arabiya en niet, voor vertrek, via enig onderzoek bevestigd hebben gekregen. Verdachten zouden in Turkije aan informatie hebben moeten komen die zij in Nederland, via het internet, niet zouden hebben kunnen vinden, terwijl zij geen contacten hadden in Turkije, geen van beiden de Turkse taal machtig is en verdachten ter terechtzitting geen naam van een zich in Syrië bevindende hulporganisatie konden reproduceren. verdachte heeft verklaard dat hij in Turkije, onder andere, aan mensen op straat zou vragen hoe de oversteek naar Syrië kon worden gemaakt. Verdachten hadden dus aan wildvreemden, in een hen onbekende taal, in een gebied dat grenst aan een land waar hevig wordt gestreden door verschillende groeperingen, vragen moeten stellen over de oversteek naar Syrië, terwijl verdachten in Nederland en jegens de Turkse autoriteiten niet durfden uit te komen voor hun plan om naar Syrië te gaan omdat zij bang waren voor de gevolgen van zulke uitlatingen. Verdachten hadden voorts geen enkele voorziening getroffen voor hun verblijf in of bij vluchtelingenkampen in Syrië. Zij gingen er, zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, vanuit dat de kleine hulporganisaties – waarvan het bestaan hen uitsluitend bekend was van beelden van Al Jazeera en Al Arabiya en waarmee zij geen enkel contact hadden gehad – in hun levensonderhoud zouden voorzien.
De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat iemand onder de omstandigheden zoals geschetst, zonder enige informatie naar Syrië zou reizen om hulp te verlenen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat Syrië al enige jaren een land is waar hevig wordt gevochten tussen verschillende groeperingen, waar sprake is van zeer ernstige mensenrechtenschendingen en onderdrukking, waar velen onder deplorabele en levensbedreigende omstandigheden leven, en waar een groot deel van de bevolking zich genoodzaakt ziet op de vlucht te slaan. In het rapport Bestemming Syrië is daarover geschreven: “Het argument om naar ISIS gebied af te reizen met het oogmerk om humanitaire hulp te verlenen lijkt anno 2014 dan ook erg onwaarschijnlijk. Daarnaast is een uitreiziger ook niet in staat om op eigen initiatief humanitaire hulp te verlenen in het kalifaat van ISIS; de organisatie zal een beroep op hen doen om hen in te zetten voor ISIS. Non-coöperatie zal geassocieerd worden met spionage.” [22]
Al met al oordeelt de rechtbank dat het alternatieve scenario niet aannemelijk is.
De rechtbank concludeert dat verdachten gezamenlijk een plan hebben opgevat (en gedeeltelijk hebben uitgevoerd) om naar Syrië te gaan, waarbij zij in de voorbereiding elk een eigen, significante rol hadden. Hiermee is tevens gegeven dat verdachten van elkaar wisten waar zij mee bezig waren. De slotsom is derhalve dat uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat zij in Syrië naar het strijdgebied wilden reizen.
4.3.
Aansluiten bij IS of een andere strijdgroep in het strijdgebied
Nu vaststaat dat verdachten naar het strijdgebied in Syrië wilden gaan, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachten zich bij enige terroristische organisatie, in het bijzonder IS, wilden aansluiten.
Gelet op het rapport Bestemming Syrië [23] en de informatie over Syrië die via de media bekend is, constateert de rechtbank dat in het strijdgebied in Syrië door de bloedige strijd aldaar anno 2015 in feite geen andere mogelijkheid bestaat dan aansluiten bij een strijdgroep. De verdediging heeft erop gewezen dat in het rapport Bestemming Syrië dat openbaar toegankelijk is gemaakt [24] bepaalde – voor de verdediging goed bruikbare – informatie ontbreekt. De verdediging heeft een e-mailbericht waarin is opgenomen de relevante tekst van pagina 90 van het rapport Bestemming Syrië, zoals dat in onderzoek Cumbria aan het dossier is toegevoegd, aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de openbaar toegankelijke versie van het rapport Bestemming Syrië op pagina 87 in noot 452 vermeldt dat in deze versie de paragraaf waarin wordt gereflecteerd op de formele onderzoeksopdracht niet is opgenomen. Daarmee is enige verklaring gegeven voor het verschil in paginanummering van beide versies. De rechtbank wijst op paragraaf 6.2 Inzet van uitreizigers op pagina 49 (openbaar toegankelijke versie) waarin klip en klaar is vermeld dat de mogelijkheden voor een andere functie dan strijder in het kalifaat van ISIS inderdaad divers lijken. De noodzaak voor de daar genoemde beroepen (waaronder ook kok) kan worden verklaard aan de hand van de vele inwoners die het geweld van Syrië zijn ontvlucht, hetgeen heeft geresulteerd in een ‘brain drain’ en een verlies van vakgerichte kennis. Dit tekort komt ook uitdrukkelijk naar voren in de eerste toespraak van [persoon 6] , waarin hij moslims opriep om naar het zojuist uitgeroepen kalifaat te emigreren. In onder meer deze paragraaf staat de door de verdediging ‘goed bruikbaar’ genoemde informatie benoemd. Dit neemt niet weg dat op pagina 87 samenvattend wordt vermeldt “dat de meeste Nederlanders een rol als strijder vervullen, maar dat er ook functies bestaan waarbij personen (in eerste instantie) niet rechtstreeks betrokken zullen zijn bij de gewapende strijd in de frontlinies maar indirect een bijdrage leveren aan een organisatie. Het type en de mate van geweld die hierbij komt kijken is afhankelijk van de desbetreffende functie en het grillige verloop van de burgeroorlog in Syrië”.
[verdachte] heeft – zoals gezegd – contact gelegd met [persoon 4] , hoofd religieuze politie in Raqqa, een prominent IS-lid, vermoedelijk de Belg waaraan in meergenoemd rapport Bestemming Syrië op pagina 51wordt gerefereerd, en heeft hem verteld over zijn plan om
hijrate verrichten, gevraagd om inlichtingen en gevraagd om Wickr, een beveiligde chatapplicatie, “zodat ik veilig met u kan over hebben”. [25] Die gang van zaken sluit aan bij de noodzaak om voor aansluiting bij IS vooraf contact te leggen met een IS-lid dat in Syrië is gestationeerd en het in het rapport Bestemming Syrië beschreven fenomeen
tazkiyya. [26] Uit de omstandigheid dat verdachte zich juist tot deze persoon heeft gewend met zijn vragen om informatie en advies voor het verrichten van
hijra, als ook de door hem geuite wens tot veilige communicatie, leidt de rechtbank af dat verdachte bij of via [persoon 4] inlichtingen heeft vergaard over aansluiting bij IS.
De vraag of verdachten naar het strijdgebied in Syrië wilden reizen om zich aan te sluiten bij IS of een andere in dat gebied opererende strijdgroep dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve omstandigheden en gedragingen, zoals hierboven reeds geschetst. Informatie over het gedachtegoed van verdachten kan evenwel relevant zijn, omdat gedachten gedragingen kunnen inkleuren.
Op de gegevensdragers van verdachten zijn documenten aangetroffen over of uitgegeven door IS, althans documenten die informatie bevatten waarin een extremistisch-fundamentalistisch gedachtegoed wordt gepropageerd. De bij verdachte aangetroffen e-books bevatten informatie over het reizen naar het strijdgebied en het verhullen van dergelijke plannen. verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, ongevraagd en terwijl hij niemand uit die groep kende, aan een besloten Facebookgroep is toegevoegd waarin ook IS-sympathisanten zaten en dat hij via die groep bestanden kreeg toegestuurd, die hij allemaal heeft geopend, uit nieuwsgierigheid, maar niet allemaal heeft bekeken of gelezen. [27] Opvallend is dat verdachte verwijzingen naar ander materiaal heeft gevolgd. Immers is op zijn telefoon een aantal bestanden aangetroffen waarnaar in andere bestanden werd verwezen. Ook de beveiligde chatapplicatie Wickr waarnaar verdachte [persoon 4] heeft gevraagd wordt in één van de aangetroffen documenten genoemd. De rechtbank gaat er om die reden vanuit dat verdachte die documenten heeft gelezen. Beide verdachten hebben verklaard dat zij meerdere afleveringen van het digitale tijdschrift Dabiq van IS hebben bekeken en/of gelezen. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat beide verdachten minst genomen interesse hebben gehad in IS en dat verdachte, in het kader van de voorbereiding op hun reis naar het strijdgebied in Syrië, documenten van of over onder meer IS heeft benut.
Naast het feit dat verdachten naar het strijdgebied in Syrië wilden reizen, terwijl men daar geen andere keus heeft dan aansluiting bij een van de strijdende groeperingen, ziet de rechtbank dat verdachten zich in IS hebben verdiept en informatie van IS hebben benut om naar het strijdgebied in Syrië te gaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachten, na een gezamenlijke voorbereiding volgens een afgesproken taakverdeling, samen en in overleg met elkaar via Duitsland naar Turkije zijn gereisd om van daaruit naar het strijdgebied in Syrië te reizen en zich aldaar aan te sluiten bij IS.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of en, zo ja, in hoeverre dergelijk gedrag is te kwalificeren als de ten laste gelegde feiten.
4.4.
Kwalificatie
4.4.1.
Voorbereiding en/of bevordering van moord en/of terroristische doodslag (A)
De vaststellingen dat verdachten naar het strijdgebied in Syrië wilden reizen en dat zij zich aldaar wilden aansluiten bij IS of een andere strijdgroep houdt volgens de verdediging niet per definitie in dat verdachten voor zichzelf een rol als strijder zagen weggelegd.
Centraal staan in artikel 96 lid 2 Sr de aanwezigheid van het oogmerk en de (daarmee samenhangende) noodzakelijke concreetheid van het beoogde misdrijf. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, lid 2 Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. Indien sprake is van voorbereidingshandelingen die bij afwezigheid van bijzondere omstandigheden ook als dagelijkse, niet-criminele bezigheden kunnen worden beschouwd, is strikte toetsing noodzakelijk. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen mogen wel in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van verdachte tezamen het oogmerk van verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid. [28]
Het dossier bevat geen concrete aanwijzingen dat verdachten zich bij IS wilden aansluiten om als strijder op te treden. Dat verdachten niet zouden kunnen ontkomen aan verplichte wapen- en gevechtstraining of als reservist zouden moeten optreden, maakt dat oordeel niet anders. Het rapport Bestemming Syrië vermeld immers ook: “Aan de hand van een beoordeling vooraf van de kwaliteiten en kennis van de persoon in kwestie volgt deze (deels) een individueel trainingstraject. Velen zullen uiteindelijk ingezet worden voor taken die passen bij hun specifieke capaciteiten. (…) Anderzijds betekent dit dat personen zich na de periode in het aanmeldcentrum (al dan niet aanvullend) kunnen specialiseren op basis van hun competenties. Ook de wensen van een persoon kunnen hierbij een rol spelen. Deze wensen kunnen betrekking hebben op specifieke banen”. [29] Het gaan naar een strijdgebied en aansluiten bij een strijdgroep, zonder verdere aanwijzingen dat verdachten zelf een rol als strijder zouden vervullen, is niet voldoende om aan te nemen dat verdachte het oogmerk hebben gehad op een voldoende geconcretiseerde moord of doodslag met een terroristisch oogmerk. Ongeacht het effect dat aansluiting bij IS heeft en de bijdrage die daarmee wordt geleverd aan de (voortduring van) de gewapende strijd in Syrië en andere plaatsen op de wereld, kan niet zonder meer worden gesteld dat elke rol bij IS zodanig bijdraagt aan het plegen van moord of doodslag met een terroristisch oogmerk dat eenieder die enige rol vervult als pleger van dergelijke misdrijven kan worden aangemerkt. Dan staat namelijk niet vast dat diegene het oogmerk heeft gehad op een voldoende concreet misdrijf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding of bevordering van moord of terroristische doodslag. Daarom zal vrijspraak volgen voor het onder A ten laste gelegde.
4.4.2.
Poging tot medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie (C1)
IS, een terroristische organisatie
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
IS wordt in internationaal verband aangemerkt als een terroristische organisatie. Deelname aan IS, levert dan ook deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht op.
Verdachte heeft verklaard kennis te hebben genomen van het tijdschrift van IS, Dabiq. Hij wist dus van de gruweldaden die IS aanricht. IS wordt in de media voortdurend aangeduid als een terroristische organisatie. Verdachte kan zich om die redenen niet beroepen op onbekendheid met het terroristische oogmerk van IS. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Poging tot deelneming
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [30] Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand -en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. [31] Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van één of meer concrete misdrijven is niet vereist. [32] Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden zijn respectievelijk worden gepleegd.
Poging is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf als zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een begin van uitvoering van deelneming aan een terroristische organisatie. Dat is het geval als de vastgestelde gedragingen de strekking hebben tot voltooiing van dat delict te leiden.
Verdachten hebben samen de ten laste gelegde gedragingen verricht. De gedragingen die zijn ten laste gelegd kunnen echter, op de gedraging onder h na, niet worden beschouwd als een begin van uitvoering van een poging tot deelneming aan een terroristische organisatie. Dat neemt niet weg dat die formeel niet bewezen verklaarde, maar feitelijk wel vaststaande gedragingen door de rechtbank zijn meegewogen bij de duiding van de formeel bewezen verklaarde gedraging ‘zich begeven op een reis via Duitsland naar Turkije met als eindbestemming Syrië’ in het kader van de vraag of sprake is van een begin van uitvoering van deelneming aan een terroristische organisatie.
Verdachten wilden naar het strijdgebied in Syrië reizen om zich daar aan te sluiten bij IS. Dat is niet gelukt omdat verdachten in Turkije zijn aangehouden en teruggezonden. Zouden zij er wel in zijn geslaagd om volgens plan het strijdgebied in Syrië te bereiken en zich hebben aangesloten bij IS, dan zouden verdachten tot het samenwerkingsverband van die IS zijn gaan behoren en een aandeel hebben gehad in, dan wel ondersteuning hebben geboden aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS. De hiervoor beschreven en onder h ten laste gelegde gedraging en alle eerder opgesomde omstandigheden waaronder die reis heeft plaatsgevonden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderlinge samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geïnterpreteerd dan gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten deelneming aan een terroristische organisatie. De rechtbank acht poging tot deelneming aan een terroristische organisatie dan ook bewezen.
Nu verdachte heeft geprobeerd zich (in nauwe en bewuste) samen(werking) met zijn broer naar het strijdgebied in Syrië te reizen om zich aan te sluiten bij IS, acht de rechtbank poging tot medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie bewezen.
4.4.3.
Medeplegen van training voor terrorisme (B)
Feitelijke gedragingen
De rechtbank acht uitsluitend de onder b tot en met e ten laste gelegde gedragingen bewezen, omdat enkel die gedragingen voor een kwalificatie zoals in de strafbepaling opgenomen in aanmerking komen. De tijdschriften Dabiq zijn aangetroffen op gegevensdragers van zowel verdachte als van medeverdachte. De e-books zijn uitsluitend aangetroffen op de laptop van verdachte. Vast staat dat die documenten zijn gedownload en gelezen dan wel bekeken. Eveneens staat vast dat die documenten informatie bevatten over IS, de gewapende strijd die IS voert, hoe sympathie voor IS kan en mag worden verhuld, et cetera. Naast deze bestanden is op de telefoon van verdachte een gesprek aangetroffen tussen verdachte en [persoon 4] waarin verdachte vraagt om informatie en advies.
Medeplegen
[medeverdachte] heeft zelf uitsluitend de onder b ten laste gelegde gedraging verricht. Het enkele downloaden van de tijdschriften Dabiq en het bezoeken van websites valt niet binnen de reikwijdte van artikel 134a. De tijdschriften dragen immers veeleer het karakter van propaganda, dan dat zij als een bron van inlichtingen over of kennis van het plegen van terroristische misdrijven zijn te beschouwen. De onder b tot en met e ten laste gelegde gedragingen zijn door verdachte verricht. Zoals hierboven al is overwogen, kan ervan worden uitgegaan dat verdachte deze gedragingen heeft verricht als uitvloeisel van de taakverdeling die verdachten hebben gemaakt ter uitvoering van hun gezamenlijk plan om naar het strijdgebied in Syrië te gaan. Dit is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat deze gedragingen in het kader van de verdenking van trainen voor terrorisme aan medeverdachte kunnen worden toegerekend. Immers niet is gebleken dat medeverdachte in dit verband enige intellectuele, laat staan materiële bijdrage heeft geleverd aan het vergaren van inlichtingen of het opdoen van kennis en vaardigheden door [verdachte] .
Het aan medeverdachte toeschrijven van gedragingen die weliswaar in het kader van hun gezamenlijk plan zijn verricht, maar waaraan die medeverdachte geen intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd, levert volgens de rechtbank geen medeplegen op. Verdachte zal daarom van het medeplegen worden vrijgesproken.
Training
Artikel 134a Sr kent twee mogelijkheden: hij die tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf
1) zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen en
2) daartoe kennis of vaardigheden verwerft of een ander bijbrengt.
De laatste optie houdt een training voor terrorisme in. Training is immers het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken. De eerste optie omvat niet per se een verband met training voor terrorisme. Daarom moet in het geval van gedragingen die bestaan uit het (trachten te) verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen uitdrukkelijk een voldoende verband worden vastgesteld tussen die gedragingen en training voor terrorisme. Blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie kan ook zelfstudie, waaronder studie via het internet, worden gekwalificeerd als training voor terrorisme. [33]
Door de combinatie van het downloaden van de tijdschriften Dabiq (onder b), het downloaden van de boeken (onder c en d) respectievelijk het vragen van informatie en advies in een gesprek met een IS-lid (onder e) heeft verdachte zich inlichtingen verschaft.
Op grond van de bewezen geachte gedragingen en de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier kan niet worden vastgesteld dat de informatie is vergaard met het oogmerk van het plegen van terroristische moord of doodslag. De rechtbank acht dit dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Mede gelet op hetgeen hiervoor en al hetgeen ten aanzien van het onder C ten laste gelegde is overwogen – stelt de rechtbank vast dat informatie is vergaard met het oogmerk om deel te nemen aan een terroristische organisatie. Ten aanzien van het chatgesprek bestaat telkens een voldoende verband met training voor terrorisme.
De rechtbank acht het onder B ten laste gelegde dan ook bewezen, met dien verstande dat verdachte door middel van zelfstudie via het internet aan een training voor terrorisme heeft deelgenomen.
4.5.
Slotsom
De rechtbank acht niet bewezen wat onder A is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank bewezen hetgeen onder B en C, eerste alternatief, aan verdachte is ten laste gelegd, zoals hieronder bewezen verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder B ten laste gelegde:
in de periode van 1 september 2014 tot en met 16 april 2015 in Nederland, opzettelijk
- zich inlichtingen heeft verschaft en
- kennis heeft verworven
tot het plegen van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
immers heeft verdachte
websites bezocht en vijf digitale edities van het terroristisch tijdschrift Dabiq gedownload en
een e-book met de titel The Islamic State (2015) Baggiyah! (here to Remain) & Expanding, by the will of Allah gedownload en
een e-book met de titel How To Survive In The West A Mujahid Guide (2015) gedownload en
chatgesprekken gevoerd met een prominent lid van de terroristische organisatie IS, waarin hij zijn voornemen heeft geuit om hijra te verrichten en advies omtrent de door hem voorgenomen reis heeft gevraagd
en
ten aanzien van het onder C ten laste gelegde:
in de periode van 1 september 2014 tot en met 16 april 2015 in Nederland en Duitsland en Turkije,
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander deel te nemen aan een organisatie (genaamd IS) welk tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- doodslag, te plegen met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en
  • het verrichten van handelingen met het oogmerk om dat misdrijf voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en
- moord (zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en
  • het verrichten van handelingen met het oogmerk om dat misdrijf voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk
- opzettelijke brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, te plegen met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en
  • het verrichten van handelingen met het oogmerk om dat misdrijf voor te bereiden of te bevorderen (zoals bedoeld en omschreven in artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers hebben verdachte en zijn mededader tezamen en in vereniging met elkaar
zich begeven op een reis via Duitsland naar Turkije met als eindbestemming Syrië;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Voor zover de verdediging heeft geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte niet een straf op te leggen (met een onvoorwaardelijk deel) langer dan het voorarrest. De raadsman heeft daartoe in het bijzonder gewezen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en heeft aangevoerd dat het detentieregime op de Terroristen Afdeling zwaarder is dan “normale” detentie.
De rechtbank komt op de volgende gronden tot de in het dictum genoemde straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte] heeft in het kader van het gezamenlijk plan van hem en zijn broer om naar het strijdgebied in Syrië te gaan, informatie vergaard over IS en omtrent de vraag hoe in het strijdgebied in Syrië te geraken. Dit laatste heeft hij gedaan door een IS-lid om informatie en advies daarover te vragen. In het licht van het geheel aan gedragingen is vast komen te staan dat verdachten voornemens waren zich aan te sluiten bij IS. Zij zijn samen begonnen aan een reis naar het strijdgebied in Syrië. Verdachten zijn aangehouden in Turkije en zijn er dus niet in geslaagd zich daadwerkelijk aan te sluiten bij IS. Dat doet er echter niet aan af dat verdachte heeft geprobeerd zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Ook als hij niet op het oog had daadwerkelijk strijder te worden, brengt de aanwezigheid in het strijdgebied in Syrië aan de zijde van IS mee dat, al dan niet rechtstreeks, bijgedragen wordt aan de doelstellingen van IS. Dit betreft een organisatie die een gewapende strijd voert waarin dagelijks gruweldaden worden verricht, mensenrechten grof en op grote schaal worden geschonden en onschuldigen en hun vrijheden worden onderdrukt of anderszins geweld worden aangedaan. Die gewapende strijd verspreid zich, op aanmoediging van IS, over een groot deel van de wereld, zo leert het snel stijgende aantal locaties waarop aanslagen uit naam van IS worden gepleegd.
Kennelijk hebben IS en die gewapende strijd een verontrustende aantrekkingskracht op jonge mannen zoals verdachte en zijn broer. Terrorisme en terroristische organisaties bedreigen fundamentele vrijheden als het recht op leven, het recht op vrijheid van gedachten en het recht op vrijheid van geloof. De rechtbank is gehouden die vrijheden, de rechtsstaat en de maatschappij te beschermen.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen een langdurige gevangenisstraf. Dat is terug te zien in de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in eerdere, gelijksoortige zaken.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld noch dat hij eerder voor dergelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft tijdens het strafproces herhaaldelijk gewezen op zijn verslavingsproblematiek en zijn wens om daaraan te ontsnappen. Ook is ter terechtzitting uitgebreid gesproken over de constateringen van de psycholoog en psychiater ten aanzien van verdachtes persoonlijkheidsproblematiek. Zij hebben daarover in hun rapportage – onder meer – het volgende opgemerkt:
“[Er] wordt een jongeman gezien met gevoelens van onzekerheid en identiteitsproblemen die vermoedelijk in de persoonlijkheidsontwikkeling c.q. hechting hun grondslag vinden (…) een timide jongen met weinig sociale aansluiting die duidelijke gevoelens van insufficiëntie heeft.”
“Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van PTSS en verslavingsproblematiek. Beide stoornissen zijn in remissie. (…) Er is verder sprake van milde persoonlijkheidsproblematiek dat niet het karakter van een persoonlijkheidsstoornis heeft.”
“Mogelijk is betrokkene vanuit zijn persoonlijkheidsbeeld wel vatbaar voor geradicaliseerde opvattingen maar een causaal verband tussen de geconstateerde problematiek en het ten laste gelegde kon niet worden onderbouwd.”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich ten dele in de weergave van de deskundigen herkent. Hij heeft zich bereid verklaard zich te houden aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en, indien nodig, behandeling van zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek.
Verdachte heeft reeds geruime tijd in detentie doorgebracht. Vanwege de aard van de verdenkingen is verdachte een aanzienlijk deel van deze periode voorlopig gehecht op een zogenaamde Terroristen Afdeling. Het verblijf aldaar is hem zeer zwaar gevallen. Een gevangenisstraf van langere duur dan de voorlopige hechtenis zal waarschijnlijk ook onder een dergelijk regime moeten worden doorgebracht. De verdediging heeft verzocht daarmee rekening te houden. De rechtbank doet dat.
Mede om die reden, maar in het bijzonder vanwege het gevaar van recidive en de desastreuze gevolgen die herhaling zou kunnen hebben voor anderen dan verdachte, maar ook voor verdachte zelf, zal de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. Daarmee wordt beoogd verdachte, wanneer hij vrijkomt, te weerhouden van een hernieuwde poging om zich naar het strijdgebied in Syrië te begeven of zich anderszins aan te sluiten bij IS en om verdachte eraan te herinneren dat hij weg moet blijven van (aanhangers van) terroristisch gedachtegoed. Om hem daarbij te helpen en om zijn terugkeer in de maatschappij te bevorderen zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen, naast de voorwaarden die zien op dagbesteding, inkomen en (woon)verblijf, dat verdachte meewerkt aan gesprekken met een deskundige en een eventuele behandeling van zijn verslavings- en/of persoonlijkheidsproblematiek. Ter bescherming van de maatschappij zal de rechtbank, om het herhalingsgevaar te beperken, verdachte verplichten zich gedurende de eerste zes maanden na zijn invrijheidsstelling in Nederland te bevinden, welke verplichting door de reclassering zal worden gecontroleerd door middel van elektronische controle. De reclassering zal toezicht houden op het ‘doen en laten’ van verdachte en op de naleving van zijn toezegging met een deskundige in gesprek te gaan en mee te werken aan een eventuele behandeling. De proeftijd van het voorwaardelijk strafdeel wordt, wederom vanwege het recidivegevaar en de impact die een eventuele recidive zal hebben, bepaald op drie jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven die ernstig gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Terrorisme vormt een gevaar voor onze en andere samenlevingen en gaat onvermijdelijk gepaard met geweld tegen personen. De bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen rechtvaardigt de beslissing om af te wijken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging eerst een aanvang neemt na het onherroepelijk worden van een veroordeling. In het bijzonder gezien de aard van de bewezen geachte feiten en mede gelet de door de psychiater en psycholoog geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De waardering door de rechtbank van het recidivegevaar is onveranderd ten opzichte van de waardering daarvan in het kader van genomen beslissingen over de voorlopige hechtenis. De conclusie van de gedane onderzoeken naar de persoon van verdachte luidt dat sprake is van een laag-gemiddeld recidiverisico. De rechtbank overweegt echter dat de ernst van eventuele recidive, gezien de aard van de feiten, rechtvaardigt dat de rechtbank grote waarde hecht aan voorkoming van recidive. Daarom is de keuze voor onmiddellijke tenuitvoerlegging ter voorkoming van aantasting van de persoonlijke integriteit van anderen in dit concrete geval geëigend.
De rechtbank zal dan ook ambtshalve bevelen dat de in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden ex artikel 14c Sr en het door de reclassering uit te oefenen toezicht ex artikel 14d Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verzoek voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis – gelet op de inhoud van dit vonnis – af, nu zij daartoe geen termen aanwezig acht. Gelet op de in het dictum te noemen strafoplegging is er geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv en de rechtbank ziet ook overigens geen reden om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 47, 57, 134a en 140a [artikelen]van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaarthet
onder A ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezendat verdachte het
onder B en C, eerste alternatief, ten laste gelegdeheeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte
meer of andersis ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
meerdaadse samenloop van
ten aanzien van het onder B bewezen verklaarde:
zich opzettelijk inlichtingen verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf;
ten aanzien van het onder C bewezen verklaarde:
poging tot medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Verklaarthet bewezene strafbaar.
Verklaartverdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstrafvan
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveeltdat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveeltdat het een gedeelte van deze straf, te weten
9 (negen) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenniet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden:
1. Veroordeelde dient zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde dient ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden;
3. Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:

4.Meldplicht

Veroordeelde dient zich binnen 24 uur na invrijheidsstelling te melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam en zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode of perioden te blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende welke periode veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, in het bijzonder aanwijzingen met betrekking tot dagbesteding, inkomen en (woon)verblijf voor zover deze aanwijzingen niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;

5.Gespreksverplichting

Veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan contact met een deskundige op het gebied van transculturele problematiek en/of theologie, zolang de reclassering dit nodig acht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van dat contact door of namens de deskundige zullen worden gegeven;

6.Locatieverbod

Het is veroordeelde verboden om zich gedurende een periode van zes maanden, met dien verstande dat die periode door de reclassering kan worden verkort indien de reclassering daartoe aanleiding ziet, te begeven op een afstand van minder dan twee kilometer van de landsgrens en op of binnen een straal van twee kilometer rondom de internationale luchthavens Schiphol Airport, The Hague Airport, Groningen Airport Eelde, Eindhoven Airport en Maastricht Airport, welk locatieverbod gedurende de gehele periode of een door de reclassering te bepalen gedeelte daarvan zal worden gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel;

7.Locatiegebod

Veroordeelde is geboden zich gedurende een periode van zes maanden, met dien verstande dat die periode door de reclassering kan worden verkort indien de reclassering daartoe aanleiding ziet, binnen Nederland te bevinden, welk locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel;

8.Elektronisch toezicht

Veroordeelde dient zich onder elektronisch toezicht te stellen ter nakoming van de hiervoor onder 6 en 7 genoemde bijzondere voorwaarden.
Geeft opdrachtaan genoemde instelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveeltde
dadelijke uitvoerbaarheidvan de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht.
Wijst afhet verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. B. Vogel en E.M.M. Gabel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 8 sept 2015 (beslagdossier, pagina 21).
3.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 16 april 2015 (beslagdossier, pagina 15).
4.Een proces-verbaal van bevindingen ‘verkennend onderzoek digitaal beslag’ van 24 april 2015 (pagina 2024).
5.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte door wachtmeesters van de Kmar Brigade grensbewaking van 16 april 2016 (pagina’ s 2001-2002 van het persoonsdossier).
6.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 22 juni 2016.
7.Een geschrift, te weten een brief van Marqt, gedateerd op 26 maart 2015 (pagina’ s 2066-2067).
8.Een proces-verbaal van bevindingen ‘SMS-berichten uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina’ s 2068-2069).
9.Een proces-verbaal van bevindingen ‘SMS-berichten uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina’ s 2068-2069).
10.Een proces-verbaal van bevindingen ‘chatgesprekken uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina’ s 2046-2048).
11.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 22 juni 2016.
12.Een proces-verbaal van in beslag genomen kleding en goederen (pagina 2023-2035).
13.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2015 (pagina’ s 2036-2044, in het bijzonder pagina 2043).
14.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 22 juni 2016.
15.Een proces-verbaal van bevindingen ‘chatgesprekken uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina 2054).
16.Een proces-verbaal van bevindingen ‘chatgesprekken uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina 2056).
17.Een geschrift, te weten een kennisbijlage genaamd ‘140a PV’, (Jihadi-) Salafistische Groepen in Syrië, Dr. J. Jolen, 29 januari 2015, (pagina 32 van die kennisbijlage).
18.Een proces-verbaal van bevindingen ‘SMS-berichten uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina 2068).
19.
20.Een proces-verbaal van bevindingen ‘chatgesprekken uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina’ s 2055-2056).
21.Een proces-verbaal bevindingen aangaande verklaring hulpverlening in Syrië van 22 september 2015 (pagina 2609‑2611).
22.
23.
24.
25.Een proces-verbaal van bevindingen ‘chatgesprekken uitgelezen GSM’ van 1 mei 2015 (pagina’ s 2055-2056).
26.Rapport Bestemming Syrië (pagina 47).
27.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 22 juni 2016.
28.
29.
30.
31.
32.
33.