4.2.1.Partneralimentatie
4.2.1.1. Behoeftigheid en behoefte
Partijen zijn na aanvankelijk verweer van de man, tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de behoefte van de vrouw berekend dient te worden aan de hand van de Hof-norm. Hierbij wordt de behoefte van de vrouw berekend aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan van partijen, verminderd met het eigen aandeel kosten kinderen. Geen rekening wordt gehouden met onder andere de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning. Na de zitting heeft de man zich opnieuw tegen toepassing van de Hof-norm verzet, doch gelet op de houding van de man ter zitting, slaat de rechtbank daar geen acht op.
Nu partijen in het jaar 2014 uit elkaar zijn gegaan zal de rechtbank voor de berekening van het netto gezinsinkomen van partijen uitgaan van het inkomen dat partijen genereerden in 2014. Uit de door de man overgelegde jaaropgave over het jaar 2014 blijkt dat hij destijds een inkomen had van € 52.512,-- bruto, zijnde € 34.658,-- netto per jaar en € 2.888,-- netto per maand.
De vrouw had in 2014, volgens de door haar overgelegde jaaropgave over het jaar 2014, een bruto inkomen van € 20.728,--, zijnde € 17.330,-- netto per jaar en € 1.444,-- netto per maand.
Gelet op het voorgaande bedroeg het netto gezinsinkomen van partijen in 2014 € 4.332,-- per maand.
De rechtbank houdt voor de berekening van de behoefte van de vrouw rekening met het bedrag aan kosten dat de man heeft voor de dochter van partijen, zijnde een bedrag van
€ 410,-- per maand.
Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank de totale behoefte van de vrouw volgens de Hof-norm vast op (afgerond) € 2.353,-- netto per maand.
Ter bepaling van de hoogte van haar resterende behoefte dient het eigen inkomen van de vrouw, dan wel het in de toekomst in redelijkheid te verwerven inkomen, van haar totale behoefte te worden afgetrokken.
Ten aanzien van de stelling van de man dat de vrouw in staat moet worden geacht een inkomen te verwerven waarmee zij in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat thans niet van de vrouw kan worden verwacht dat zij, mede gelet op haar leeftijd en opleiding en het feit dat zij reeds zeer lange tijd slechts twee dagen per week werkt, meer zal gaan werken. De vrouw is thans dan ook niet in staat om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De resterende behoefte van de vrouw bedraagt dan ook € 909,-- netto per maand.
De rechtbank beoordeelt de draagkracht van partijen met inachtneming van de in het Tremarapport van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak geformuleerde uitgangspunten. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Ter bepaling van de draagkracht van de man zijn de volgende – tussen partijen niet in geschil
zijnde – afgeronde bedragen van belang, zodat de rechtbank hiermee rekening houdt.
Het fiscaalloon van de man bedraagt € 52.512,-- per jaar.
De man betaalt € 9.222,-- per jaar aan hypotheekrente. Het eigenwoningforfait bedraagt
€ 1.911,-- per jaar, de premie van de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering
bedraagt € 227,-- per maand en het forfait eigenaarslasten € 95,-- per maand. De rechtbank gaat er voor de berekening van de draagkracht van de man vanuit dat de man de hypotheekrenteaftrek ontvangt.
Nu thans nog niet duidelijk is of en wanneer de echtelijke woning verkocht zal worden en hoe hoog de woonlast van de man zal zijn na de eventuele verkoop van de echtelijke woning, zal de rechtbank daarop niet anticiperen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen te zijner tijd zullen bekijken of de thans door de rechtbank vast te stellen partneralimentatie aangepast dient te worden door de eventuele wijziging van de woonlast van de man.
De premie ziektekostenverzekering bedraagt € 90,-- per maand, de aanvullende premie € 31,--
per maand en het eigen risico € 30,-- per maand.
De rechtbank houdt aan de zijde van de man rekening met een bedrag van € 50,-- per maand aan kosten voor het onderhoud van de woning van partijen in Spanje, nu de dit geen onredelijk bedrag is.
De rechtbank houdt verder aan de zijde van de man rekening met een bedrag van € 410,-- per
maand aan kosten voor [kind 1] , aangezien de man deze kosten op dit moment maandelijks voldoet.
Daarnaast zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenkomen dat de rechtbank rekening zal houden met het feit dat de man maandelijks een aflossing van € 100,-- per maand betaalt aan de schuld van partijen bij de ABN AMRO bank, zijnde zijn aandeel in de maandelijks te betalen rente. Partijen zullen deze schuld te zijner tijd aflossen met de verkoopopbrengst van de woning in Spanje en daarbij zullen partijen tevens het aandeel dat de vrouw aan rente had moeten voldoen in verband met deze schuld verrekenen bij de verdeling van de vervolgens nog resterende overwaarde.
De rechtbank neemt de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage voor een alleenstaande in
aanmerking. Ook wordt rekening gehouden met de op de man van toepassing zijnde heffingskortingen.
Gelet op voornoemde financiële gegevens is de rechtbank van oordeel dat de man in staat is een bijdrage van € 698,-- bruto per maand te voldoen in het levensonderhoud van de vrouw.
De rechtbank acht deze bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Hierbij
is rekening gehouden met het fiscaal voordeel dat de man heeft in verband met het betalen
van alimentatie.
De man verzoekt de rechtbank om de alimentatieduur te beperken tot twee jaar, dan wel tot de AOW-gerechtigde leeftijd van de vrouw.
De vrouw voert verweer tegen dit verzoek en stelt dat de man zijn verzoek tot limitering onvoldoende onderbouwt. Zij verzoekt de rechtbank dit verzoek af te wijzen.
Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW is het uitgangspunt dat de onderhavige onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren.
Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde - behoudens het in artikel 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval - definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. Om die reden worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van een verzoek tot limitering. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor haar passende wijze in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om de duur van de onderhoudsverplichting te limiteren als door de man bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden heeft gesteld om limitering van de partneralimentatie te rechtvaardigen. Wel is denkbaar dat de alimentatiebetalingen een einde nemen met ingang van de maand dat de vrouw haar deel van het pensioen van de man ontvangt. Thans is nog niet bekend wanneer dit zich zal voordoen. Het verzoek van de man tot limitering zal dan ook worden afgewezen.
4.2.2.De verdeling van de gemeenschap van goederen
4.2.2.1. Peildatum omvang van de huwelijksgemeenschap
Op 26 augustus 2014 heeft de vrouw bij de rechtbank een echtscheidingsverzoekschrift ingediend.
De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is dan ook 26 augustus 2014, het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift.
4.2.2.2. Peildatum van de waarde van de huwelijksgemeenschap
Bij het vaststellen van de peildatum voor de waarde van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel de waarde ten tijde van de (feitelijke) verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden.
Niet is gesteld of gebleken dat partijen met uitzondering van de hierna genoemde een andere datum zijn overeengekomen, dan wel dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden. De rechtbank zal derhalve voor de overige bestanddelen de waarde op het tijdstip van de (feitelijke) verdeling hanteren.
De peildatum van de waardering van schulden en vorderingen (waaronder saldi op bankrekeningen) is echter de datum van ontbinding van de gemeenschap, zijnde 26 augustus 2014. Dit uitgangspunt betekent dat inkomsten, aflossingen en stortingen gedaan vóór deze datum worden geacht te zijn ontvangen ten bate van de gemeenschap of te zijn gedaan ten laste van de gemeenschap. Deze lossen dus op in de te verdelen gemeenschap van goederen per peildatum. Ook betekent dit uitgangspunt dat inkomsten, aflossingen en betalingen gedaan ná 26 augustus 2014 buiten het bestek van deze procedure vallen.
4.2.2.3. De omvang van de gemeenschap
Volgens partijen bestond de gemeenschap van goederen op 26 augustus 2014 uit de navolgende goederen en schulden:
de echtelijke woning aan de [straat] te [plaats] en de daaraan gekoppelde hypotheek;
ABN AMRO levenshypotheek met [nummer] , dit was bij de polis bij Reaal met [nummer] ;
AEGON koersplan met [nummer] , saldo per 1 januari 2014 € 8.460,--;
- de woning te [huis buitenland] ;
- de bankrekeningen van partijen:
- ABN AMRO Bank N.V. betaalrekening met [nummer]
;
- ING betaal- en spaarrekening met [nummer] ;
- ING betaalrekening met [nummer] ;
beleggingspolis Centraal Beheer Achmea [nummer]
- personenauto van het merk Ford Fiesta 1.31, kenteken [kenteken 1] ;
- personenauto van het merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 2] ;
- de inboedelgoederen
- de schilderijen
- de instrumenten.
Na de mondelinge behandeling zijn partijen tot de conclusie gekomen dat de echtelijke woning van partijen aan de [straat] te [plaats] verkocht dient te worden aan een derde. De rechtbank zal in het dictum van deze beschikking dan ook bepalen dat de echtelijke woning verkocht dient te worden aan een derde.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen ten aanzien van de ABN AMRO levenshypotheek bij Reaal met [nummer] overeengekomen dat zij afwijkende peildatum zullen hanteren, te weten 1 november 2015.
Deze polis is aan de hypotheek gekoppeld en zal tot aflossing komen bij verkoop van de woning De rechtbank begrijpt de afspraak om de waarde op 1 november 2015 van deze polis mee te rekenen in de verdeling in verband met de overname van de echtelijke woning door de man die partijen toen nog van plan waren. Nu dit thans niet meer aan de orde is, zal de waarde worden meegerekend in de afrekening door de notaris na verkoop van de woning. De man stelt nog dat hij recht heeft op de na november 2015 gedane betalingen. Voor zover de man deze betalingen heeft gedaan, heeft de man een regresvordering voor de helft van die bedragen op de vrouw.
De rechtbank zal later weergeven op welke wijze deze woning verkocht zal dienen te worden. De eerder overeengekomen Vastgoedtaxateur kan niet als makelaar benoemd worden nu hij geen verkoop van onroerend goed verricht. De rechtbank is voornemens om partijen opdracht te doen verstrekken aan [naam 1] , Hoekstra & van Eck Makelaardij, Meer en Vaart 82,1068 ZZ Amsterdam, telefoon 020 205 1070, die zich bij telefonische navraag door de rechtbank deskundig, onpartijdig en in staat verklaard heeft als makelaar op te treden. Partijen dienen zich hierover uit te laten.
De man heeft als laatste standpunt verklaard dat hij deze woning wil overnemen voor de waarde van de taxatie door een Spaanse makelaar die de vrouw heeft laten verrichten, te weten voor een bedrag van € 58.000,-. Eerder heeft de man verklaard dat deze woning door partijen is gekocht voor € 96.000,-, dat de woning is verbouwd, dat de woning te koop heeft gestaan voor € 216.000,- en later voor € 140.000,-. De vrouw heeft genoemde taxatie overgelegd, doch tevens verzocht een Nederlandssprekende makelaar te benoemen voor een taxatie. De vrouw gaat er niet mee akkoord dat de woning wordt overgedragen aan de man, maar wenst verkoop aan een derde.
Artikel 3:185 BW bepaalt dat elke deelgenoot verdeling van een gemeenschappelijk goed kan verzoeken en artikel 3:182 BW bepaalt dat toedeling aan een deelgenoot ook een vorm van verdeling is. Deze artikelen brengen mee dat een deelgenoot tegen zijn/haar zin niet verplicht kan worden een gemeenschappelijk goed te behouden, doch de rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen goede grond heeft aangevoerd waarom de man haar deel in de woning niet zou kunnen overnemen. Nu de waarden waarover partijen spreken zeer uiteenlopend zijn, dient alsnog een taxatie plaats te vinden, waarna het deel van de vrouw aan de man kan worden overgedragen. De rechtbank zal de makelaar waarover partijen het reeds eens geworden waren, [makelaar buitenland] , benoemen om deze taxatie te verrichten. De vrouw en de man dienen de benodigde documentatie tijdig aan deze makelaar te verstrekken.
Ten aanzien van de rekening bij de ABN AMRO Bank met [nummer] op naam van beide partijen is gebleken dat er rond de peildatum sprake was van een negatief saldo van € 9.895,--. Partijen zijn het er over eens dat dit een gemeenschappelijke schuld is, die dient te worden afgelost. Zoals hiervoor reeds overwogen onder “
Draagkracht man”, zijn partijen overeengekomen dat zij deze schuld te zijner tijd zullen aflossen met de verkoopopbrengst van de woning in Spanje. De rechtbank begrijpt dat partijen gezamenlijk voor de betaling van deze schuld zorg zullen dragen ook als de woning in Spanje niet wordt verkocht, nu zij ieder voor 50% draagplichtig zijn voor deze schuld. Ten aanzien van deze rekening zal dan ook geen beslissing worden genomen.
Ten aanzien van de rekening bij de ABN AMRO Bank met [nummer] op naam van beide partijen – zo die nog bestond op de peildatum - is ieder van partijen gerechtigd tot de helft van het tegoed op 26 augustus 2014, dan wel dient ieder de helft van het tekort te dragen. Deze rekening dient vervolgens te worden opgeheven met medewerking van beide partijen.
Ten aanzien van de rekeningen van de vrouw bij de ING met [nummer] en [nummer] , heeft de rechtbank de vrouw verzocht opgave te doen van de saldi op deze rekeningen op 26 augustus 2014. De vrouw heeft een afschrift overgelegd van haar spaarrekening bij de ING eindigend op [nummer] , waaruit blijkt dat er op
4 juni 2014 een bedrag van € 27,63 op deze rekening stond en voor de rekening bij de ING eindigend op [nummer] heeft zij een afschrift overgelegd waaruit blijkt dat er op 19 september 2015 een bedrag van € 1,39 op deze rekening stond.
Nu de vrouw hiermee niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de voornoemde rekeningen zal voortzetten op haar eigen naam en partijen gehouden zijn de saldi van deze rekeningen op de peildatum bij helfte te verdelen.
Het bestaan van bankrekeningen in Suriname is niet vast komen te staan.
AEGON koersplan met [nummer]
De man heeft als waarde bij AEGON koersplan een bedrag van € 8.518,48 opgegeven. Nu de man tijdens de mondelinge behandeling onbetwist heeft gesteld dat dit koersplan op 1 augustus 2015 is vervallen en zij het uit dit koersplan vrijgekomen geld reeds hebben verbruikt, zal de rechtbank ten aanzien van dit koersplan geen beslissing meer nemen.
beleggingspolis Centraal Beheer Achmea [nummer]
De rechtbank heeft van partijen een stuk ontvangen met betrekking tot deze polis, waaruit blijkt dat de man op de einddatum 1-2-2022 een bedrag in eens zal ontvangen en dat hij sinds 15-4-2011 per maand een bedrag van € 45,37 inlegt. De rechtbank zal bepalen dat partijen de waarde van deze polis op 26 augustus 2014 bij helfte dienen te verdelen.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de personenauto van het merk Volkswagen Golf aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 1.950,--, waarbij de vrouw gehouden is de helft van de waarde, te weten een bedrag van € 975,-- aan de man te voldoen.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de waarde van de personenauto van het merk Ford Fiesta. De vrouw stelt dat zij de Ford Fiesta op 16 januari 2015 heeft verkocht voor € 100,--, omdat deze kapot was. Ter onderbouwing overlegt zij een kwitantie van Autoton, groothandel in schadevoertuigen. De man betwist de door de vrouw genoemde waarde.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de vrouw de Ford Fiesta op de peildatum in gebruik had en deze auto op dat moment reeds feitelijk aan de vrouw was toebedeeld. De rechtbank acht het gelet op hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ten aanzien van de waarde van deze auto, de waarde van de auto op het moment van verdeling vast te stellen op € 100,--. De vrouw is dan ook gehouden een bedrag van € 50,-- aan de man te voldoen in verband met de toedeling van deze auto.
Partijen hadden op de peildatum twee schilderijen van Erwin de Vries, één van Hans Lie en één van Oetoen en voorts hadden zij drie zeefdrukken van Van Doorn.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij de schilderijen onlangs naar de kringloopwinkel heeft gebracht aan de Postjesweg te Amsterdam en dat hij voor de opbrengst van de schilderijen andere schilderijen heeft gekocht. De man stelt dat de schilderijen aan hem verknocht waren, waardoor deze niet in de gemeenschap van goederen vallen. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt de man dat de schilderijen zijn gemaakt door vrienden van zijn familie en op de doeken staan, onder meer, zijn bloedverwanten afgebeeld.
De vrouw betwist dat de schilderijen verknocht zijn aan de man. Zij stelt dat de schilderijen in de gemeenschap vielen en zij maakt aanspraak op de helft van de waarde van de schilderijen.
Na de mondelinge behandeling is de vrouw naar de kringloopwinkel geweest en zij heeft de schilderijen niet aangetroffen en tevens bleek uit navraag bij de medewerker van de kringloopwinkel dat de schilderijen niet zijn ingenomen.
Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt – een en ander als bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW – af van de aard van dat goed, zoals mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
De rechtbank is van oordeel dat naar maatschappelijke normen bezien schilderijen, die gedurende het huwelijk geruime tijd in de echtelijke woning hebben gehangen, tot de gemeenschap van goederen behoren. Het feit dat vrienden van de familie van de man de schilderijen hebben gemaakt en de familie van de man op de schilderijen staat afgebeeld, maakt dit niet anders. Indien de man had gewild dat deze schilderijen niet in de gemeenschap van goederen zouden vallen, dan had het op de weg van de man gelegen huwelijkse voorwaarden op te laten maken bij een notaris om dit te voorkomen. Nu partijen dit niet hebben gedaan, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de voornoemde schilderijen in de te verdelen gemeenschap van goederen vallen.
De schilderijen zijn bij de man achtergebleven. De waarde van de schilderijen van Edwin de Vries, Hans Lie en Oetoen, waarvan de vrouw in productie 19 foto’s heeft overgelegd en de zeefdrukken van Van Doorn, komen dan ook voor verdeling in aanmerking. De rechtbank is voornemens om als taxateur op het gebied van kunst op basis van de foto’s en beschrijving aan te wijzen [naam 2] , Nieuwe Prinsengracht 76, Amsterdam, telefoon 020 6393300, die zich bij telefonische navraag door de rechtbank deskundig, onpartijdig en in staat verklaard heeft tot het doen van deze taxatie. Partijen dienen zich daarover uit te laten.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de muziekinstrumenten aan de vrouw worden toebedeeld voor een waarde van € 4.000,--, onder de gehoudenheid een bedrag van € 2.000,-- aan de man te voldoen.
De vrouw overlegt als productie 18 een lijst met de inboedelgoederen, waarin is opgenomen aan wie welk goed dient te worden toebedeeld en welke waarde de inboedel goederen vertegenwoordigen. Nu de man geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de door de vrouw overgelegde lijst, zal de rechtbank de wijze van verdeling van de inboedel vaststellen zoals door de vrouw is verzocht in de voornoemde lijst. Gelet op het voorgaande ontvangt de vrouw de inboedelgoederen genoemd onder “ [verzoekster] ” met een totale waarde van € 1.840,-- en de man de inboedelgoederen genoemd onder “ [verweerder] ” met een totale waarde van € 2.750,--. Nu de man daardoor is overbedeeld met een bedrag van € 900,--, zal de rechtbank bepalen dat hij gehouden is in het kader van de verdeling van de inboedel een bedrag van € 450,-- aan de vrouw te voldoen.
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de man in 2002 een erfenis heeft ontvangen van zijn vader van € 38.220,--. De man stelt echter slechts een bedrag van
€ 30.000,-- te hebben ontvangen. De man stelt dat met de erfenis in 2004 de studieschuld van de vrouw van € 11.000,-- is afgelost en verder hebben partijen in 2004 van dit geld de Volkswagen en de Ford gekocht voor respectievelijk € 16.000,-- en € 4.000,--.
De vrouw stelt dat haar studieschuld is afgelost uit het gezamenlijk inkomen van partijen en tevens stelt zij dat de Ford destijds is aangeschaft voor een bedrag van € 2.000,--.
Nu de vrouw niet, dan wel onvoldoende, heeft aangetoond dat de in 2002 uit de erfenis van de vader van de man ontvangen gelden op de peildatum nog aanwezig waren, gaat de rechtbank er vanuit dat deze erfenis op de peildatum geheel was verbruikt door partijen. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing meer nemen.
Na de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen elkaar hebben ingelicht over hun pensioen, de man bij ABP en de vrouw bij ABP en PGGM.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen de door hen opgebouwde pensioenrechten zullen verevenen conform de standaardregeling van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De rechtbank behoeft op dit punt dan ook geen beslissing meer te nemen.
De woning aan de [straat] te [plaats] zal worden verkocht en de waarde na aftrek van de hypotheek en met bijtelling van spaarverzekering tussen partijen worden verdeeld, dan wel het tekort door partijen bij helfte worden gedragen.
De woning in Spanje zal door de makelaar [makelaar buitenland] , worden getaxeerd worden. De vrouw en de man dienen de benodigde documentatie op eerste verzoek aan deze makelaar te verstrekken.
De schilderijen worden op basis van de foto’s en beschrijving getaxeerd.
De bankrekening bij ABN AMRO Bank met [nummer] dient na uitkering van het tegoed te worden opgeheven, waarbij het (negatief) saldo op de peildatum bij helfte wordt gedeeld.
Aan de man zal worden toebedeeld:
- de woning in [huis buitenland] onder vergoeding door de man aan de vrouw van de helft van de getaxeerde waarde,
- de schilderijen van Edwin de Vries, Hans Lie en Oetoen, en de zeefdrukken van Van Doorn voor een nog nader vast te stellen waarde,
- de inboedel op de lijst vermeld in de kolom [verweerder] onder vergoeding door de man aan de vrouw van € 450,-,
- de beleggingspolis Centraal Beheer Achmea [nummer] , onder vergoeding door de man aan de vrouw van de helft van de waarde op de peildatum.
Aan de vrouw zal worden toebedeeld:
- de Ford Fiesta en de Volkswagen Golf, onder vergoeding door de vrouw aan de man de helft van respectievelijk € 100,- en € 1.950,-,
- de muziekinstrumenten onder vergoeding door de vrouw aan de man van de helft van € 4.000,-,
- de inboedel op de lijst vermeld in de kolom [verzoekster] ,
- de bankrekeningen bij ING met [nummer] en [nummer] , onder vergoeding door de vrouw aan de man van de helft van de waarde op de peildatum.
Na de hierna genoemde pro forma aanhouding zal de rechtbank de definitieve beslissingen nemen.