10.2Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich langdurig en veelvuldig schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee van zijn jonge dochters. Het misbruik van [slachtoffer 1] heeft ruim zes jaren geduurd en begon toen zij nog slechts acht jaar was. De seksuele handelingen bestonden mede uit het veelvuldig op allerlei manieren seksueel binnendringen van haar lichaam. Het misbruik met [slachtoffer 2] is bewezenverklaard voor een periode van 8 maanden, terwijl zij toen nog slechts 12 jaar was. Ook bij [slachtoffer 2] bestonden de handelingen mede uit het meermalen binnendringen van haar lichaam. Verdachte heeft aldus op grove wijze misbruik gemaakt van zijn morele en fysieke overmacht op zijn dochters en daarbij in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zijn dochters in hem als vader mochten stellen. Verdachte heeft bevrediging gezocht van zijn eigen seksuele verlangens en is daarbij volledig voorbijgegaan aan onder meer de psychische schade die hierdoor aan zijn dochters kon worden toegebracht. De ervaring leert dat een dergelijk seksueel misbruik nadelige psychische gevolgen van veelal lange duur met zich meebrengt. De rechtbank acht aannemelijk dat deze nadelige psychische gevolgen worden versterkt door de proceshouding van verdachte, die de beschuldigingen stelselmatig en op calculerende wijze ontkent en zijn dochters daarbij kwalificeert als leugenachtig, verward en psychisch niet in orde. Verdachte heeft op geen enkele wijze berouw getoond of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 1 juli 2014, opgemaakt door drs. ML. de Groot, GZ-psycholoog i.o., onder supervisie van drs.
J.M. Oudejans, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie:
Betrokkene is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Dit was eveneens het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene is zich waarschijnlijk goed bewust geweest van de wederrechtelijkheid en de (seksuele) grensoverschrijdendheid van zijn gedrag, mits bewezen. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van beide slachtoffers, die melden dat betrokkene hen veelvuldig manipuleerde om het seksueel misbruik geheim te houden. Door zijn beperkte empathische vermogens en het onvermogen zich in te leven in anderen, werd hij echter onvoldoende geremd in de seksueel grensoverschrijdende contacten met zijn dochters, die vooral bepaald lijken door een combinatie van macht uitoefenen en seksueel opportunisme. Zijn dochters waren gezien hun jonge leeftijd afhankelijk van hem en vanwege de hiërarchische verhouding die een vader-dochterrelatie eigen is aldus niet in staat om hun vader te begrenzen. Hierdoor bestond er voor hem weinig risico dat hij zou worden afgewezen en gekrenkt in zijn toenaderingspogingen. Deze angst voor krenking speelt in alle andere (seksuele) relaties met vrouwen wel een rol, waardoor hij (seksuele) relaties met vrouwen hoofdzakelijk uit de weg gaat. Het was voor hem psychologisch gezien aldus verleidelijk om de grenzen van zijn machtspositie over zijn dochters steeds meer op te zoeken en te overschrijden, indien laatste bewezen wordt geacht.
Gezien bovenstaande wordt geadviseerd om betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar te houden voor hetgeen hem ten laste wordt gelegd, indien bewezen.
Het is, gelet op de specifieke gezinscontext waarbinnen de ten laste gelegde feiten zich hebben afgespeeld, in combinatie met zijn angst om een nieuwe relatie te beginnen met een vrouw, met of zonder kinderen, onaannemelijk dat betrokkene zich opnieuw in een relatie zal begeven waarbinnen kinderen in het spel zijn en hij opnieuw tot vergelijkbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag zal komen. Op basis van het huidige onderzoek wordt het recidive-risico dan ook klein geacht.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 9 juli 2014, opgemaakt door drs. I. Maksimovic, psychiater. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie:
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met narcistische trekken. Een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken is een chronische aandoening die gedurende betrokkenes volwassenheid aanwezig is. Betrokkene ontkent het ten laste gelegde stellig. Daarom kan het ten laste gelegde met betrokkene niet worden geëxploreerd. Ondergetekende is vanwege dat feit niet in staat om een uitspraak te doen over een eventueel verband tussen betrokkenes stoornis en het ten laste gelegde, indien bewezen, noch over de toerekeningsvatbaarheid van betrokkene. Aangezien er geen verband geëxploreerd en/of geconstateerd kan worden tussen betrokkenes stoornis en het ten laste gelegde, is het vanuit gedragskundig perspectief niet goed mogelijk om gefundeerde uitspraken te doen over de kans op herhaling.
Hoewel de conclusies van de psycholoog en de psychiater niet geheel gelijkluidend zijn, neemt de rechtbank hun beider oordeel omtrent de persoonlijkheidsstoornis over, evenals het oordeel van de psycholoog omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico en maakt die tot de hare. Aldus houdt de rechtbank rekening met de narcistische persoonlijkheidsstoornis van verdachte, dan wel de persoonlijkheidsstoornis niet nader omschreven met narcistische trekken. De rechtbank acht verdachte op grond hiervan licht verminderd toerekeningsvatbaar. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat het recidiverisico, met name gelet op de specifieke gezinscontext waarbinnen het seksueel misbruik plaatsvond, gering moet worden geacht.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in januari 2014 is aangehouden en dat thans – twee en een half jaar later – op de zaak wordt beslist, terwijl uitgangspunt is dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na het moment waarop verdachte de verwachting kon hebben dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de termijn van twee jaren met vijf maanden rechtvaardigt, zodat om die reden een strafkorting van 5 % wordt toegepast.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en tevens nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 3, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht alles afwegende in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 51 maanden aangewezen. Rekening houdend met voornoemde strafkorting acht de rechtbank een gevangenisstraf van afgerond 48 maanden, aldus 4 jaar, passend en geboden.
Onder aangeefsters zijn een dicteerapparaat ( [slachtoffer 1] ) en twee mappen met diverse papieren ( [slachtoffer 2] ) in beslag genomen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dienen te worden geretourneerd.