ECLI:NL:RBAMS:2016:3871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
13/702745-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dynamische verkeerscontrole en bewijsuitsluiting in drugszaken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en heroïne op 28 augustus 2015 in Amsterdam. De rechtbank heeft op 16 juni 2016 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 23 november 2015 en 2 juni 2016. De officier van justitie, mr. L.F. Roseval, heeft de feiten bewezen verklaard, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof, heeft betoogd dat het bewijs uitgesloten moest worden vanwege onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie bevoegd was tot het uitvoeren van een dynamische verkeerscontrole en dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van zijn auto. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van détournement de pouvoir, omdat de controlebevoegdheid niet uitsluitend voor opsporingshandelingen is gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702745-15 (Promis)
Datum uitspraak: 16 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 november 2015 en 2 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.F. Roseval, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (in zijn tas en/of auto) 1 kilogram cocaïne en/of 3,04 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 4,66 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning aan het [adres] ) (ongeveer) 1 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting immers bekend dat hij de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Er is geen sprake van misbruik van bevoegdheden (hierna: détournement de pouvoir), nu de verbalisanten niet van aanvang af gericht waren op een verdergaande controle dan die van de Wegenverkeerswet. De doorzoeking van de auto van verdachte is rechtmatig, nu uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat verdachte hiervoor toestemming heeft gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de aangetroffen cocaïne van het bewijs moet worden uitgesloten. Verdachte heeft immers geen toestemming gegeven voor het doorzoeken van de auto. Indien de rechtbank het proces-verbaal van bevindingen zal volgen en uitgaat van het feit dat verdachte wel toestemming voor de doorzoeking heeft gegeven, dan is gelet op de vraagstelling van verbalisant [verbalisant 1] geen sprake van vrijwillige toestemming, zodat op deze grond bewijsuitsluiting dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak sprake was van een dynamische verkeerscontrole en overweegt als volgt.
Aan het toepassen van de controlebevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet lag in dit geval kennelijk ten grondslag dat de politie, gelet op de gedane waarnemingen en verkregen informatie die mogelijk konden duiden op criminele activiteiten, in het bijzonder drugshandel, in contact wilde komen met verdachte en hem wilde vragen of zij de auto mochten doorzoeken. Deze enkele omstandigheid maakt niet dat sprake is van détournement de pouvoir. Hierbij is van belang dat de politie bevoegd was tot het uitoefenen van deze verkeerscontrole en ook daadwerkelijk binnen de grenzen van die bevoegdheid heeft gehandeld, door rij- en kentekenbewijs van de bestuurder te vragen. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel, te weten voor het verrichten van opsporingshandelingen, dan waarvoor deze is verleend (vergelijk: Hoge Raad 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670, r.o. 3.5.1 en 3.5.2). In dit kader is ook van belang dat ten aanzien van de na de verkeerscontrole verrichte opsporingshandelingen, te weten het doorzoeken van de auto, geldt dat deze zijn verricht nadat toestemming aan verdachte was gevraagd en van hem was gekregen, zodat daarbij om die reden al geen sprake is van enige rechtstreekse onrechtmatige inbreuk op de belangen van verdachte. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, waarin is beschreven dat verdachte op de vraag van de verbalisant of ze zijn auto mochten doorzoeken zei: “Ja, tuurlijk geen probleem” en het getuigenverhoor van verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris. In dit verband is tevens van belang dat de stelling van de raadsman, dat verdachte door de vraagstelling van de verbalisant geen ruimte zag de doorzoeking te weigeren, feitelijke grondslag mist. Uit het proces-verbaal van bevindingen en voornoemd getuigenverhoor blijkt dat sprake was van een ontspannen situatie, waarin aan verdachte de overzichtelijke vraag werd gesteld, of zijn auto mocht worden doorzocht. Mede gelet op het feit dat verdachte in Nederland is geboren en getogen, hij de Nederlandse taal goed machtig is en het niet de eerste keer is dat hij met de politie in aanraking kwam, ziet de rechtbank ook in de vraagstelling geen aanleiding om aan te nemen, dat verdachte niet wist waarvoor hij toestemming gaf en dat hij de mogelijkheid had de doorzoeking te weigeren.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en verwerpt de rechtbank het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 28 augustus 2015 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd, in zijn tas en auto, 1 kilogram en 3,04 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en 4,66 gram van een materiaal bevattende heroïne.
2.
op 28 augustus 2015 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in de woning aan het [adres] , 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

5.Het bewijs

Nu verdachte de feiten heeft bekend en de raadsman niet uitdrukkelijk vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, met de opgave van de hierna genoemde bewijsmiddelen:
1.
de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 juni 2016 afgelegd;
2.
een proces-verbaal met nummer 2015194200-4 van 28 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 4-7);
3.
een proces-verbaal met nummer 2015194200-36 van 29 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 12-13);
4.
een proces-verbaal met nummer 2015194200-37 van 29 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pag. 15-16L);
5.
een verslag van 3 september 2015, rapportnummer 1065N15 van forensisch expert drs. R.F. Kranenburg, opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed, in de zaak tegen de verdachte [verdachte] (doorgenummerde pag. 101);
6.
een verslag van 4 september 2015, rapportnummer 1083N15 van forensisch expert drs. R.F. Kranenburg, opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed, in de zaak tegen de verdachte [verdachte] (doorgenummerde pag. 102);
7.
een verslag van 4 september 2015, rapportnummer 1064N15 van forensisch expert drs. R.F. Kranenburg, opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed, in de zaak tegen de verdachte [verdachte] (doorgenummerde pag. 103).

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld een meldplicht en een behandelverplichting zoals door de reclassering geadviseerd.
De in beslaggenomen goederen dienen verbeurd te worden verklaard.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, maar niet overgaat tot bewijsuitsluiting, dan dient dit wel te worden meegewogen bij de strafmaat. Aan verdachte kan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal zes maanden worden opgelegd en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast kan een taakstraf worden opgelegd van maximaal 140 uren. Aan verdachte dient in ieder geval geen straf te worden opgelegd waardoor hij weer vast komt te zitten.
Het verband tussen het ten laste gelegde en de in beslag genomen goederen ontbreekt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en 4,66 gram heroïne. De hoeveelheid cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding onder handelaren en gebruikers. Door het beschikbaar hebben en het gebruik van cocaïne, een stof die sterk verslavend werkt, wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Daarnaast ontstaat door de daaraan verbonden handel in harddrugs schade en overlast in de samenleving, aangezien deze handel in het algemeen ook gepaard pleegt te gaan met andere vormen van criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 mei 2016 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat hij al meerdere malen voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Gelet op de aard van de feiten en de omstandigheid, dat verdachte veelvuldig voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld, ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie en raadsman – geen aanleiding een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Ook ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding een taakstraf op te leggen. Met inachtneming van alle omstandigheden in samenhang bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen: een personenauto (VW), een motorfiets (Suzuki) en een computer (Apple). Tevens zijn onder verdachte geldbedragen van € 8.840, € 3.500, € 240, € 1.799,55 en € 180 in beslag genomen.
Verbeurdverklaring
De personenauto behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.
Het is aannemelijk geworden dat het onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld afkomstig is uit, althans verband houdt met de handel in verdovende middelen. Het kan daarmee worden beschouwd als een voorwerp met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan, dan wel tot het begaan van dergelijke misdrijven zijn bestemd. De geldbedragen zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Teruggave aan de rechthebbende
De in beslag genomen computer en motorfiets kunnen aan de rechthebbende worden geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro 8.840,-
- 5037827 442 x 20 euro biljetten
2 Geld Euro 3.500,-
- 5037828 350 x 10 euro biljetten
3 Geld Euro 240,0
- 5037829 48x 5 euro biljetten
4 1.00 STK Personenauto [kenteken]
VOLKSWAGEN golf 2013 Kl:grijs 5037756
6 Geld Euro 1.799,55
- 5037761 (1x 500 25x50 2x 20 1x 5 4.55 munt)
7 Geld Euro 180,-
- 5055632 (9x 20)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
5 1.00 STK Motorfiets 76mdvd
SUZUKI GSR 750 2011 Kl:wit 4737863
8 1.00 STK Computer
APLLE
5037836
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2016.
mr. M.B. de Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.