8.5.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het pand niet voldeed aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012. Daarmee bestond een concreet risico voor de veiligheid en de gezondheid van de in dat pand verblijvende personen bij een eventuele uitbraak van brand. Dit betekent dat sprake was van een spoedeisende situatie. De vraag of er al dan niet een acuut brandgevaarlijke situatie aanwezig was, is daarbij niet van belang. Verweerder 1 heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat op 4 september 2014 sprake was van overtreding van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 1 zich verder terecht op het standpunt gesteld dat op die datum ook sprake was van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 2.2. eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 4.1. van de Bouwverordening Amsterdam 2013. Eisers hebben immers zonder omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruik aan meer dan vier personen bedrijfsmatig nachtverblijf verschaft. De rechtbank gaat daarbij uit van de feitelijke situatie, dat wil zeggen het feitelijk gebruik van het pand in combinatie met de wijze van aanbieding. Eisers hebben namelijk tien slaapplaatsen aangeboden op diverse boekingswebsites en de vijf logiesverblijven zo ingericht dat aan tien personen nachtverblijf kon worden verschaft.
10. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het pand in strijd was met artikel 4, eerste lid, van de planregels. Volgens dit artikel zijn de gronden, bestemd voor “Woningen”, namelijk onder meer aangewezen voor huisgebonden beroepen. Daaronder vallen op grond van artikel 1, aanhef en onder 25, van de planregels ook aan huis gebonden bedrijven. Het moet dan gaan om bedrijfsactiviteiten die gezien hun aard en omvang geen afbreuk doen en ondergeschikt zijn aan het woongebruik en geen hinder opleveren voor de woonsituatie en waarbij onder meer maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak wordt gebruikt. Vast staat dat de logiesfunctie meer dan maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van het pand besloeg, zodat van gebruik met overwegend behoud van de woonfunctie geen sprake was.
11. Omdat sprake was van meerdere overtredingen, was verweerder 1 bevoegd daartegen handhavend op te treden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 ten aanzien van de overtreding van de brandveiligheidsvoorschriften ook bevoegd was bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande schriftelijke last, als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:48, te vinden op www.rechtspraak.nl), moet een bestuursorgaan bij overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel gebruik maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om hiervan af te zien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is de rechtbank niet gebleken. Zo is, anders dan eisers stellen, geen sprake van concreet zicht op legalisering, alleen al vanwege het feit dat eisers geen aanvraag voor een omgevingsvergunning brandveilig gebruik hebben ingediend. 13. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing. Eisers hebben namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
14. Wel is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop verweerder 1 gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, namelijk door op 4 september 2014 alle logiesverblijven te sluiten, in dit geval disproportioneel is. Het is immers niet langer in geschil dat eisers in juni 2011 bij het stadsdeel Zuid melding hebben gemaakt van hun B&B, en dat een toezichthouder van het stadsdeel naar aanleiding van die melding heeft geconstateerd dat op de begane grond van het pand sprake was van een B&B met twee kamers. Voor een B&B van die omvang gelden niet de in de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven brandveiligheidseisen. Zo zijn een BMI (NEN 2535) en een OAI (NEN 2575) voor zo’n B&B niet vereist. Ook een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik is niet vereist. Daarnaast is van belang dat artikel 4 van de planregels een B&B van die omvang op het bewuste perceel toestaat. Verder is verweerder 1 op 4 september 2014 niet overgegaan tot gehele sluiting van het pand. Het woongedeelte van eisers op de tweede verdieping en op de derde verdieping aan de voorzijde is ongemoeid gelaten. Er was dus kennelijk ook in de ogen van verweerder geen aanleiding om het gehele pand te sluiten.
15. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in zoverre niet in stand kan blijven.
16. Vast staat dat eisers het pand inmiddels hebben verkocht. Eisers stellen echter schade te hebben geleden als gevolg van de last onder dwangsom, die zij op verweerder 2 wensen te verhalen. Het gaat daarbij om gederfde inkomsten en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank acht de door eisers gestelde schade als gevolg van het handhavend optreden door verweerder 2 niet op voorhand onaannemelijk. Om die reden hebben eisers belang bij de beoordeling van hun beroep.