ECLI:NL:RBAMS:2016:3767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
AMS 15/2840
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en brandveiligheidsvoorschriften in Amsterdamse Bed and Breakfast

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2016, gaat het om een geschil tussen eisers, eigenaren van een pand in Amsterdam, en de gemeente Amsterdam over de toepassing van bestuursdwang en de naleving van brandveiligheidsvoorschriften. Eisers exploiteerden een Bed and Breakfast (B&B) in hun pand, maar kregen te maken met handhavende maatregelen van de gemeente na constateringen van overtredingen van de brandveiligheidseisen en het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de gemeente bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, maar dat de sluiting van alle logiesverblijven disproportioneel was. De rechtbank vernietigt de besluiten van de gemeente voor zover deze betrekking hebben op de kamers op de begane grond, omdat deze kamers wel als B&B mochten worden gebruikt. De rechtbank heropent het onderzoek voor een uitspraak over de schadevergoeding die eisers stellen te hebben geleden door de handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2840

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser, en

[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,verweerder 1, en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder 2,
hierna gezamenlijk te noemen: verweerders
(gemachtigde: mr. A. Peters).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder 1 eisers gelast het gebruik van het pand aan de [adres] te Amsterdam als logiesgebouw onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, en bestuursdwang toegepast door de logiesverblijven te sluiten.
Bij besluit van 2 oktober 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder 2 aan eisers opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) hebben verweerders de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam 1] Eiser is niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op 26 april 2016 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen. Verweerder heeft dit gedaan bij brief van 9 mei 2016. Eisers hebben hierop op 1 juni 2016 gereageerd. Vervolgens hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft op 14 juni 2016 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eisers waren ten tijde van het nemen van de primaire besluiten eigenaar van het pand op het adres [adres] te Amsterdam (het pand). Het pand bestaat uit een kelder en vier bouwlagen: de begane grond en drie verdiepingen. Vanaf de begane grond leidt een centraal trappenhuis naar de eerste, tweede en derde verdieping van het pand. Alle kamers komen direct uit op het trappenhuis. Eisers hebben in juni 2011 bij het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam melding gemaakt van verhuur van twee kamers op de begane grond van het pand als Bed and Breakfast (B&B). Later zijn eisers ook de kamer op de derde verdieping aan de achterzijde als B&B gaan verhuren. In 2012 hebben eisers ook de twee kamers op de eerste verdieping voor verhuur beschikbaar gesteld, waarmee het aantal onder de naam ‘ [naam 2] ’ verhuurde kamers in het pand in totaal vijf bedroeg: twee op de begane grond, twee op de eerste verdieping en één op de derde verdieping. Zelf bewoonden eisers de tweede verdieping en een kamer op de derde verdieping aan de voorzijde van het pand. Op grond van het bestemmingsplan “ [projectnaam] ” (het bestemmingsplan), rust op het perceel waarop het pand staat de bestemming “Woningen”.
1.2.
Op 4 september 2014 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam samen met de brandweer het pand bezocht. Blijkens de twee ongedateerde rapportages die van dit bezoek zijn opgesteld, zijn in de kamer op de derde verdieping twee buitenlandse gasten aangetroffen. In elk van de kamers op de eerste verdieping waren twee buitenlandse gasten aanwezig. In de twee kamers op de begane grond waren geen gasten aanwezig, maar zijn wel steeds twee slaapplaatsen aangetroffen. De bevindingen van de brandweer zijn weergegeven in een afzonderlijk rapport van 4 september 2014.
2. Naar aanleiding van dit bezoek heeft verweerder 1 het primaire besluit I genomen. Verweerder 1 heeft de vijf kamers die voor verhuur aan gasten werden gebruikt, afgesloten.
3.1.
Op 8 september 2014 zijn de sleutels van de afgesloten kamers aan eisers teruggegeven onder een aantal voorwaarden die in overleg met medewerkers van verweerder 1 zijn overeengekomen. In een e-mailbericht van die datum heeft de toenmalige gemachtigde van eisers die afspraken als volgt weergegeven:
“Op 1e verdieping kan een B&B worden geëxploiteerd met inachtneming van de daarvoor geldende regels. (…) De 2 kamers bg en de kamer 3e verdieping mogen niet voor logiesverblijf worden gebruikt. (…) Aangezien de bedden op de 2 kamers bg te groot zijn om te verwijderen, heeft cliënte toegezegd de matrassen te verwijderen. De kamer 3e verdieping wordt gebruikt als eigen slaapkamer c.q. logeerkamer”.
3.2.
Op 19 september 2014 heeft een inspecteur bouw- en woningtoezicht van de gemeente Amsterdam het pand opnieuw bezocht. De bevindingen van dit huisbezoek zijn neergelegd in een ongedateerd rapport. Blijkens dat rapport waren de beide kamers op de begane grond in gebruik door toeristen. Op de eerste verdieping waren de kamers nog geheel intact met bedden en matrassen met beddengoed. Eiseres heeft verklaard dat ze de begane grond als B&B gebruikten in plaats van de eerste verdieping. Verder was de kamer op de derde verdieping geheel intact. Deze kamer zou volgens eisers worden gebruikt door vrienden uit het buitenland. Er waren koffers aanwezig.
4. Vervolgens heeft verweerder 2 het primaire besluit II genomen. Verweerder 2 heeft eisers gelast het gebruik van het pand als logiesgebouw te staken, te laten staken en gestaakt te houden, het gebruik van het pand te beperken tot de bestemming “Wonen” en te voldoen aan de voorwaarden voor gebruik als B&B op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- ineens.
5. Verweerders hebben bij het bestreden besluit de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering van het primaire besluit I. Verweerders hebben hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Bij het huisbezoek van 4 september 2014 is gebleken dat eisers vijf logiesverblijven met in totaal tien slaapplaatsen hebben aangeboden voor recreatief verblijf. Dit betekent volgens verweerders dat het gebouw een logiesfunctie heeft, zodat de daarvoor geldende eisen van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn. Bij het huisbezoek van 4 september 2014 waren drie kamers in gebruik en werden in totaal zes gasten aangetroffen. De brandweer heeft toen geconstateerd dat het pand niet voldeed aan de brandveiligheidseisen die gelden voor een logiesverblijf. Bij het huisbezoek van 19 september 2014 werden opnieuw zes gasten aangetroffen. Verweerders hebben op grond van de onderzoeksbevindingen aan de primaire besluiten dezelfde drie overtredingen ten grondslag gelegd, te weten het overtreden van de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet, het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf aan meer dan vier personen zonder omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik en het gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan wegens handelen in strijd met de voorwaarden voor een B&B.
6. De rechtbank verwijst voor de toepasselijke regelgeving naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 2 maart 2015.
Bestuursdwang
7. De op 4 september 2014 toegepaste bestuursdwang is op 8 september 2014 ongedaan gemaakt door aan eisers de sleutels van de aangebrachte sloten te verstrekken. Eisers stellen schade te hebben geleden als gevolg van de bestuursdwang, die zij op verweerder 1 wensen te verhalen. Het gaat daarbij om gederfde inkomsten en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank komt deze gestelde schade niet onaannemelijk voor. Eisers hebben daarom nog een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de toegepaste bestuursdwang.
8.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers ten tijde in geding vijf kamers in het pand bedrijfsmatig ter beschikking stelden voor bed en ontbijt. Eisers gebruikten die kamers voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Dit betekent dat met elk van die kamers sprake was van een logiesfunctie als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Op de begane grond en de eerste verdieping bevonden zich in totaal vier logiesverblijven voor twee personen per logiesverblijf, en op de derde verdieping één logiesverblijf voor twee personen. Deze waren ingericht om (afzonderlijk) te worden verhuurd en werden ook daadwerkelijk op internet te huur aangeboden. Vast staat verder dat de logiesverblijven waren aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute. Op grond van deze feiten diende het pand aangemerkt te worden als een logiesgebouw als bedoeld in artikel 1.1, derde lid van het Bouwbesluit 2012.
8.2.
Uit de artikelen 6.20 en 6.23 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat een logiesgebouw onder meer moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 (hierna te noemen: BMI (NEN 2535)) en een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575 (hierna te noemen: OAI (NEN 2575)).
8.3.
Tussen partijen is niet in geding dat in het pand geen BMI (NEN 2535) en geen OAI (NEN 2575) aanwezig waren.
8.4.
Eisers stellen dat zij in plaats van een BMI (NEN 2535) en een OAI (NEN 2575) hebben gekozen voor een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012. Eisers doen dus een beroep op een uitzondering. Dan is het aan hen om aannemelijk te maken dat met de door hun getroffen maatregelen sprake was van een gelijkwaardige oplossing. De rechtbank overweegt verder dat het in die situatie op de weg van eisers ligt om verweerder 1 in de gelegenheid te stellen de door hen aangedragen oplossing te (laten) onderzoeken vóórdat zij het pand als logiesgebouw in gebruik namen. Dat hebben zij niet gedaan. Eisers hebben pas bij de controle op 4 september 2014 een door henzelf opgesteld ‘Statusrapport brandveiligheid [naam 2] ’ overgelegd. Ook hebben zij op enig moment een rapport van Bureau Geregeld van november 2013 overgelegd. De brandweer heeft in e‑mails van 6 en 7 oktober 2014 weersproken dat de maatregelen die eisers naar aanleiding van het advies van Bureau Geregeld hebben getroffen zijn aan te merken als een gelijkwaardige oplossing. Ook de notitie ‘Beoordeling brandveiligheid’ van Nieman Raadgevende Ingenieurs van 27 oktober 2014 kan eisers naar het oordeel van de rechtbank niet baten. In die notitie wordt er namelijk vanuit gegaan dat het pand twee vluchtroutes heeft. De tweede vluchtroute leidt echter niet naar de openbare weg zoals is voorgeschreven in artikel 2.112 van het Bouwbesluit 2012, maar naar het dak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in het pand een met een BMI (NEN 2535) en OAI (NEN 2575) gelijkwaardige oplossing aanwezig was.
8.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het pand niet voldeed aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012. Daarmee bestond een concreet risico voor de veiligheid en de gezondheid van de in dat pand verblijvende personen bij een eventuele uitbraak van brand. Dit betekent dat sprake was van een spoedeisende situatie. De vraag of er al dan niet een acuut brandgevaarlijke situatie aanwezig was, is daarbij niet van belang. Verweerder 1 heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat op 4 september 2014 sprake was van overtreding van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 1 zich verder terecht op het standpunt gesteld dat op die datum ook sprake was van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 2.2. eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 4.1. van de Bouwverordening Amsterdam 2013. Eisers hebben immers zonder omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruik aan meer dan vier personen bedrijfsmatig nachtverblijf verschaft. De rechtbank gaat daarbij uit van de feitelijke situatie, dat wil zeggen het feitelijk gebruik van het pand in combinatie met de wijze van aanbieding. Eisers hebben namelijk tien slaapplaatsen aangeboden op diverse boekingswebsites en de vijf logiesverblijven zo ingericht dat aan tien personen nachtverblijf kon worden verschaft.
10. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het pand in strijd was met artikel 4, eerste lid, van de planregels. Volgens dit artikel zijn de gronden, bestemd voor “Woningen”, namelijk onder meer aangewezen voor huisgebonden beroepen. Daaronder vallen op grond van artikel 1, aanhef en onder 25, van de planregels ook aan huis gebonden bedrijven. Het moet dan gaan om bedrijfsactiviteiten die gezien hun aard en omvang geen afbreuk doen en ondergeschikt zijn aan het woongebruik en geen hinder opleveren voor de woonsituatie en waarbij onder meer maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak wordt gebruikt. Vast staat dat de logiesfunctie meer dan maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van het pand besloeg, zodat van gebruik met overwegend behoud van de woonfunctie geen sprake was.
11. Omdat sprake was van meerdere overtredingen, was verweerder 1 bevoegd daartegen handhavend op te treden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 ten aanzien van de overtreding van de brandveiligheidsvoorschriften ook bevoegd was bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande schriftelijke last, als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:48, te vinden op www.rechtspraak.nl), moet een bestuursorgaan bij overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel gebruik maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om hiervan af te zien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is de rechtbank niet gebleken. Zo is, anders dan eisers stellen, geen sprake van concreet zicht op legalisering, alleen al vanwege het feit dat eisers geen aanvraag voor een omgevingsvergunning brandveilig gebruik hebben ingediend.
13. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing. Eisers hebben namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
14. Wel is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop verweerder 1 gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, namelijk door op 4 september 2014 alle logiesverblijven te sluiten, in dit geval disproportioneel is. Het is immers niet langer in geschil dat eisers in juni 2011 bij het stadsdeel Zuid melding hebben gemaakt van hun B&B, en dat een toezichthouder van het stadsdeel naar aanleiding van die melding heeft geconstateerd dat op de begane grond van het pand sprake was van een B&B met twee kamers. Voor een B&B van die omvang gelden niet de in de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven brandveiligheidseisen. Zo zijn een BMI (NEN 2535) en een OAI (NEN 2575) voor zo’n B&B niet vereist. Ook een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik is niet vereist. Daarnaast is van belang dat artikel 4 van de planregels een B&B van die omvang op het bewuste perceel toestaat. Verder is verweerder 1 op 4 september 2014 niet overgegaan tot gehele sluiting van het pand. Het woongedeelte van eisers op de tweede verdieping en op de derde verdieping aan de voorzijde is ongemoeid gelaten. Er was dus kennelijk ook in de ogen van verweerder geen aanleiding om het gehele pand te sluiten.
15. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in zoverre niet in stand kan blijven.
Last onder dwangsom
16. Vast staat dat eisers het pand inmiddels hebben verkocht. Eisers stellen echter schade te hebben geleden als gevolg van de last onder dwangsom, die zij op verweerder 2 wensen te verhalen. Het gaat daarbij om gederfde inkomsten en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank acht de door eisers gestelde schade als gevolg van het handhavend optreden door verweerder 2 niet op voorhand onaannemelijk. Om die reden hebben eisers belang bij de beoordeling van hun beroep.
17.1.
Op grond van het rapport van de inspecteur bouw- en woningtoezicht naar aanleiding van zijn bezoek van 19 september 2014 stelt de rechtbank vast dat op die datum de kamers op de begane grond door toeristen werden gebruikt en dat in de kamers op de eerste verdieping in ieder geval de bedden en matrassen met beddengoed nog aanwezig waren. Eiseres heeft toen verklaard dat de kamers op de begane grond werden gebruikt als B&B in plaats van de kamers op de eerste verdieping. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zowel de kamers op de begane grond als de kamers op de eerste verdieping op het internet werden aangeboden, zij het dat deze niet allemaal tegelijkertijd werden verhuurd.
17.2.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers op 19 september 2014 aan meer dan vier personen bedrijfsmatig nachtverblijf verschaften, waardoor zij handelden in strijd met het bestemmingsplan. Ook hadden eisers geen omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruik terwijl sprake was van het verschaffen van bedrijfsmatig nachtverblijf, en voldeden zij niet aan de brandveiligheidsvoorschriften die gelden voor een logiesgebouw. De rechtbank verwijst hierbij naar wat hiervoor in deze uitspraak onder 8.1 tot en met 10 is overwogen. Dat eisers de kamers op de begane grond en de kamers op de eerste verdieping nooit tegelijk verhuurden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Vast staat dat alle vier de kamers volledig waren ingericht. In strijd met de afspraken van 8 september 2014 hadden eisers immers niet de matrassen van de bedden van de ongebruikte kamers in de kelder gelegd. Eisers handelden dan ook in strijd met die afspraken en met hun melding B&B van juni 2011. Of de kamer op de derde verdieping aan de achterzijde al dan niet in strijd met de afspraken werd gebruikt, doet dan niet meer ter zake. Verweerder 2 was dan ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
18.1.
De rechtbank ziet zich in dit verband nog – ambtshalve – voor de vraag gesteld of verweerder 2 met het primaire besluit II aan eisers een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Awb heeft opgelegd of een preventieve last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb. In het bestreden besluit en het primaire besluit II komt namelijk diverse keren de term ‘preventieve last onder dwangsom’ voor. Het primaire besluit II heeft zelfs als onderwerp: “preventieve last onder dwangsom”. In het bestreden besluit luidt de conclusie dat zich een situatie als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb voordoet en dat verweerder 2 terecht is overgaan tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom. Een preventieve last onder dwangsom kan echter, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:935), slechts worden opgelegd als het een nieuwe, nog niet gepleegde overtreding betreft. Die situatie doet zich in dit geval niet voor, aangezien verweerder op 4 en 19 september 2014 al overtredingen had geconstateerd.
18.2.
Verweerder 2 heeft zich echter in zijn brief van 9 mei 2016 op het standpunt gesteld dat in het primaire besluit II een ‘gewone’ last onder dwangsom is opgelegd en geen preventieve last onder dwangsom. Hoewel de tekst van de besluiten, zoals hiervoor is weergegeven, anders doet vermoeden, volgt de rechtbank verweerder in dit standpunt. In het primaire besluit II staat immers dat er overtredingen
zijn geconstateerd, dat het waarschijnlijk is dat eisers
doorgaanmet het tegen betaling aanbieden van logiesverblijven aan toeristen, dat zij de overtredingen niet uit eigen beweging
hebben beëindigden dat de verwachting is dat zij het illegaal hotelgebruik nu wel
zullen beëindigen(cursiveringen rechtbank). In het bestreden besluit staat dat de kans op
herhaling(cursivering rechtbank) van de overtreding klaarblijkelijk is. De rechtbank is van oordeel dat uit het gebruik van deze termen blijkt dat verweerder 2 heeft bedoeld een last onder dwangsom op te leggen om de al geconstateerde overtredingen te beëindigen, dan wel herhaling daarvan te voorkomen. Doorslaggevend acht de rechtbank in dat verband de tekst van de last zelf: eisers wordt gelast het gebruik en het laten gebruiken van het pand als logiesgebouw te staken, te laten staken en gestaakt te houden. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat de last onder dwangsom is gericht op het beëindigen van een bestaande overtreding en dat dus geen sprake is van een preventieve last onder dwangsom.
18.3.
Het voorgaande betekent wel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, aangezien daarin is verwezen naar artikel 5:7 van de Awb. Eisers zijn hierdoor echter niet in hun belangen geschaad, omdat de inhoud van de opgelegde last hierdoor niet is veranderd. De rechtbank zal dit gebrek dan ook passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
19. Aangezien verweerder 2 bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen, betekent dat ook hier dat hij in beginsel gebruik moest maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Zoals hiervoor onder 12 al is overwogen, was er geen concreet zicht op legalisering. Het belang van eisers bij het voortbestaan van de illegale situatie tot 2 november 2014, de datum waarop zij de bedrijfsvoering van hun B&B zouden staken, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan handhavend optreden achterwege kon blijven. Indien dit zou worden toegestaan, zou immers sprake zijn van voortzetting van een brand- en vluchtonveilige situatie. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder 2 aanleiding hadden moeten geven om van handhaving af te zien. Ook ten aanzien van het bestreden besluit II slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
20.1.
Eisers betogen verder dat verweerder 2 aan de last onder dwangsom ten onrechte geen begunstigingstermijn heeft verbonden.
20.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4404) behoeft aan een last onder dwangsom niet persé een begunstigingstermijn te worden verbonden, in geval de last strekt tot het voorkomen van herhaling van een overtreding. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor. In bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De omstandigheid dat eisers nog gedurende een bepaalde periode boekingen van gasten hadden, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid, gelet op het spoedeisend belang van de veiligheid van diezelfde gasten.
21. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het per direct opleggen van de last onder dwangsom disproportioneel zou zijn. Eisers is immers in het primaire besluit II expliciet toegestaan twee kamers van hun B&B te blijven exploiteren binnen de kaders van de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
22. Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder 2 in het primaire besluit II eisers ten onrechte slechts heeft toegestaan de twee kamers op de eerste verdieping als B&B te blijven gebruiken en dat hij het gebruik van de twee kamers op de begane grond ten onrechte heeft uitgesloten. Gelet op de feitelijke indeling van het pand kan de rechtbank verweerder 2 niet volgen in zijn stelling dat de begane grond geen onderdeel uitmaakt van de woning van eisers en dat een B&B van de toegestane omvang daarom alleen zou zijn toegestaan op de eerste verdieping. Niet is gebleken dat het pand is gesplitst in appartementsrechten of dat daadwerkelijk sprake is van twee verschillende woningen, één op de begane grond en één op de eerste verdieping en hoger, met elk een eigen nummerbesluit en een afzonderlijke verkeersroute. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat de melding B&B die in 2011 is gedaan, ziet op de kamers op de begane grond. De rechtbank is daarom van oordeel dat de volgende passages op pagina 8 van het primaire besluit II geschrapt moeten worden: “Aangezien uw woning huisnummer [getal] heeft, is het alleen toegestaan de Bed and Breakfast-activiteiten op dit adres uit te voeren”, en “De twee kamers op de begane grond kunnen niet tot de Bed and Breakfast behoren, omdat deze niet zijn gesitueerd in de woning aan de [getal] ”.
23. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit ook in zoverre niet in stand kan blijven.
Conclusie
24. Op grond van wat in deze uitspraak onder 14 en 22 is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de last onder bestuursdwang en de spoedeisende bestuursdwang (het primaire besluit I) ten aanzien van de twee kamers op de begane grond in stand zijn gelaten. Wel was verweerder 1 bevoegd om spoedeisende bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de twee kamers op de eerste verdieping en de kamer op de derde verdieping aan de achterzijde. De rechtbank ziet hierin aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het primaire besluit I herroept, voor zover daarin een last tot onmiddellijke sluiting van de twee kamers op de begane grond is opgelegd en spoedeisende bestuursdwang met betrekking tot die twee kamers is toegepast. Het bestreden besluit wordt ook vernietigd, voor zover daarin is gehandhaafd dat slechts wordt voldaan aan de last onder dwangsom door de kamers op de eerste verdieping te gebruiken als B&B en voor zover het gebruik van de kamers op de begane grond als B&B is uitgesloten (het primaire besluit II). Uit hetgeen onder 14. is overwogen blijkt immers dat juist de kamers op de begane grond als B&B mochten worden gebruikt. De rechtbank ziet aanleiding ook in dit verband zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit II in zoverre te herroepen. De rechtbank bepaalt verder dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerders aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
26. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding omdat van zulke kosten niet is gebleken.
27.1.
Eisers hebben tot slot de rechtbank verzocht verweerders te veroordelen tot het vergoeden van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de bij het bestreden besluit gehandhaafde last onder bestuursdwang en last onder dwangsom. Zij hebben gesteld dat zij door deze besluiten kosten hebben moeten maken en inkomsten zijn misgelopen.
27.2.
De rechtbank merkt dit verzoek aan als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden. De omvang van de door hen geleden schade is echter op grond van de nu aanwezige gedingstukken nog niet vast te stellen. De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen ter voorbereiding van een uitspraak op het verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de last onder bestuursdwang en de spoedeisende bestuursdwang ten aanzien van de twee kamers op de begane grond in stand zijn gelaten;
- herroept het primaire besluit I in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de passages uit het primaire besluit II in stand zijn gelaten waarin is bepaald dat de toegestane B&B-activiteiten slechts op de eerste verdieping mogen worden uitgevoerd en het gebruik van de begane grond als B&B wordt uitgesloten;
- herroept het primaire besluit II in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerders op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. J.W. Vriethoff, leden, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.