8.4.3.Het oordeel van de rechtbank
8.4.3.1. De benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij heeft zich als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten:
panty, schoenen, onderkleding € 100,00;
eigen risico zorgverzekering € 310,78;
eigen risico mei 2014 – mei 2015 GGZ €192,00;
kosten hepatitis B vaccin € 80,36;
Inkomstenderving € 11.232,63, ter zitting verminderd tot € 9.091,18;
reiskosten € 4.600,54;
parkeerkosten € 361,17;
toekomstige kosten therapie € 250,00;
reiskosten bijwonen zitting eerste aanleg 3 juni 2016 € 79,75;
reiskosten hoger beroep € 166,46;
kosten communicatie SHN, politie, advocaat € 20,00;
immateriële schadevergoeding € 30.000,00.
Totaal € 45.252,24.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.085,78. Dit omvat de posten 1 tot en met 9 en 11. De rechtbank acht het aannemelijk en redelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze bewezenverklaarde feiten kosten heeft moeten maken voor zorg en medicijnen en dat zij reiskosten heeft moeten maken voor haar werk en in verband met gesprekken met onder meer de politie. Ook de onder 7 genoemde parkeerkosten vallen hieronder. Door enkel te stellen dat deze schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl die zeer uitgebreid is en ter zitting nader is toegelicht, heeft verdachte deze onderdelen van de vordering onvoldoende betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze onderdelen van de vordering geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De vordering omvat een beperkt aantal schadeposten. Het grootste gedeelte van de overgelegde 90 pagina’s bevat een onderbouwing van deze gevorderde schade. Hoewel de vordering pas enkele dagen voor de zitting is verstrekt, heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad de vordering te betwisten. Nu verdachte niet heeft onderbouwd hoe hij zijn verweer tegen de vordering met getuigen dan wel deskundigen had willen onderbouwen, wordt ook dit verweer als onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven.
De vordering wordt voor wat betreft de schadepost reiskosten hoger beroep (post 10) niet-ontvankelijk verklaard nu deze gebeurtenis te onzeker is om op voorhand te worden toegewezen. Deze vordering is daarmee een onevenredige belasting van het strafproces.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [persoon 1] door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Ook is er een ernstige inbreuk gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist onder verwijzing naar een soortgelijke zaak waarin een lager bedrag werd toegekend. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 12.000,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 27.085,78 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna vermeld onder de beslissing.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd. Ook wordt de gebruikelijke vervangende hechtenis aan verdachte opgelegd nu verdachte 21 jaar is en de veroordeling onvoldoende is om ervan uit te gaan dat hij in de toekomst geen verdiencapaciteit meer heeft.
8.4.3.2. Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 120,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering tot materiële schade vergoeding betwist
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering van [persoon 2] is weliswaar tot het gehele bedrag van € 120,00 door de verdediging betwist, maar het betreft een kale betwisting. De posten € 50,00 voor kleding (post 1), € 30,00 aan reiskosten (post 2) en € 40,00 aan telefoonkosten (post 3) zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig bescheiden, dat zij de materiële schade - op de voet van het bepaalde in artikel 6:97 BW - op die hoogte zal inschatten. Dit leidt ertoe dat de gevorderde materiële schade tot het gevorderde bedrag van € 120,00 wordt toegewezen.
Vordering tot immateriële schade vergoeding betwist
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Daar komt bij dat er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, te weten dat zij ernstige psychische schade heeft opgelopen van deze voor haar zeer traumatische gebeurtenis en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 8.000,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen,
Hoofdelijkheid
De rechtbank bepaalt dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de schade aan de benadeelde.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.120,00.
Ook ten aanzien van deze schadevergoeding en de vervangende hechtenis worden deze aan verdachte opgelegd nu verdachte 21 jaar en de veroordeling onvoldoende is om ervan uit te gaan dat hij in de toekomst geen verdiencapaciteit meer heeft.