ECLI:NL:RBAMS:2016:3464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
C/13/590101 / HA ZA 15-614
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bank voor hypothecaire restschuld en zorgplichtschending

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], dat de rechtbank zou verklaren dat ING Bank N.V. haar verplichtingen heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor zij aansprakelijk is voor de schade die eisers hebben geleden. De zaak betreft de aansprakelijkheid van ING voor een hypothecaire restschuld die is ontstaan na de verkoop van een woning. Eisers hebben in 2005 en 2006 hypothecaire leningen afgesloten voor de aankoop van een appartement en in 2009 een lening voor de aankoop van een woning in Sint-Oedenrode. Na de verkoop van de woning in 2014 bleven eisers met een restschuld zitten, wat hen ertoe bracht ING aansprakelijk te stellen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een zorgplichtschending door ING, omdat eisers voldoende waren geïnformeerd over de risico's van de hypotheken. De rechtbank concludeerde dat de financiële problemen van eisers voornamelijk voortvloeiden uit hun eigen keuzes en omstandigheden die niet voor rekening van ING kwamen. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van ING.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/590101 / HA ZA 15-614
Vonnis van 15 juni 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.E. Boonstra te 's-Gravenhage,
tegen
naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Atema te Amsterdam.
Eisers worden afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] genoemd en gezamenlijk [eisers gezamenlijk] . Gedaagde wordt ING genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 oktober 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 maart 2016 met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers gezamenlijk] heeft op 28 juli 2005 een aflossingsvrije hypothecaire geldlening met een looptijd van 30 jaar afgesloten met (de rechtsvoorganger van) ING voor een bedrag van € 221.650,= ten behoeve van de aankoop van een nog te bouwen appartement in Eindhoven (hierna het appartement) voor € 208.564,09. Uit ten behoeve van de hypotheekverstrekking afgegeven werkgeversverklaringen en salarisstroken volgt dat [eiser sub 2] in 2005 een bruto jaarsalaris had van € 16.160,16 en [eiser sub 1] in mei 2005 een bruto (maand)salaris had van € 1.700,=.
2.2.
Na realisatie is het appartement op 24 november 2006 getaxeerd op een marktwaarde van € 223.000,= waarna [eisers gezamenlijk] op 21 december 2006 een additionele aflossingsvrije hypothecaire geldlening met een looptijd van 20 jaar afsloot met ING voor een bedrag van € 20.000,=. Aan deze tweede hypothecaire geldlening is gekoppeld een maatwerkpolis en een overlijdensrisicoverzekering.
2.3.
Bij de hypotheekverstrekking ten behoeve van de financiering van het appartement is [eisers gezamenlijk] geadviseerd door [naam 1] (hierna [naam 1] ), toentertijd werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) ING.
2.4.
Een op 18 januari 2007 gedateerde werkgeversverklaring vermeldt dat [eiser sub 1] op [datum] in dienst is getreden van [bedrijf 1] en op 18 januari 2007 op jaarbasis € 24.624,= bruto verdiende. Een eveneens op 18 januari 2007 gedateerde werkgeversverklaring van [bedrijf 2] vermeldt dat [eiser sub 2] toentertijd een bruto jaarsalaris had van € 20.269,56.
2.5.
Een salarisspecificatie van [eiser sub 1] van november 2008 vermeldt dat hij werkzaam was bij [bedrijf 3] en daar een bruto maandsalaris verdiende van € 2.500,=. Een op 5 november 2008 gedateerde werkgeversverklaring van [bedrijf 2] vermeldt dat [eiser sub 2] toentertijd een bruto jaarsalaris had van € 20.907,=.
2.6.
In 2008 benaderde [eisers gezamenlijk] ING voor advies omtrent de financiering van een woning in St. Oedenrode die hij op het oog had. Op 11 november 2008 heeft in dat kader een adviesgesprek plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] en [naam 1] . Op basis daarvan is een klantprofiel opgesteld waarin melding wordt gemaakt van de hiervoor in 2.2 genoemde hypothekecaire geldleningen. Daarnaast is vermeld dat [eiser sub 1] volledig bekend is met de algemene hypotheekvormen en verder, voor zover hier van belang:
Risicobereidheid - Restschuldrisico
Hoe hoger uw hypotheek is in verhouding tot deJa
waarde van de woning, des te groter is het risico
dat u bij (voortijdige) verkoop een restschuld
overhoudt. Bent u zich bewust van dit risico?
Wilt u dit risico aanvaarden?Ja
(…)
Wat is uw uitgangspunt voor het deel van de Ik ga ervan uit dat ik het huis verkoop
hypotheek dat u niet aflost op een van deze twee en met de opbrengst (het restant van)
manieren? de hypotheek kan aflossen (ik ben me ervan bewust dat ik aan het einde van de looptijd een restschuld kan overhouden).
(…)”
`
2.7.
In een op 12 november 2008 door ING opgemaakte berekening van het gezamenlijke inkomen van [eisers gezamenlijk] op jaarbasis is vermeld dat hij een totaal toetsinkomen had van € 58.019,=.
2.8.
Een op 2 december 2008 gedateerde en op 8 december 2008 door [eisers gezamenlijk] ondertekende offerte van ING voor een “meeneemhypotheek” luidt, voor zover hier van belang:
“De in deze offerte aangeboden financiering is hoger dan de marktwaarde van het te financieren onderpand. Hierdoor loopt u een verhoogd risico dat u bij een eventuele (gedwongen) verkoop van uw woning een restschuld overhoudt. Voor deze –eventuele- restschuld na verkoop van de woning, blijft u aansprakelijk tegenover de bank.
(…)
Bij de aanbieding van deze financiering is sprake van overschrijding van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. De adviseur heeft u geattendeerd op het feit dat de lasten die verbonden zijn aan deze financiering hoger zijn dan op basis van deze normen mogelijk is. De adviseur heeft u gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden. U verklaart jegens de bank dat u deze risico’s begrijpt en aanvaardbaar acht.
(…)
Uw huidige hypotheken met nummers (…) lost u zo snel mogelijk af, maar uiterlijk 8 maanden na passeerdatum van deze hypotheek. (…)”
2.9.
Op 27 februari 2009 heeft [eisers gezamenlijk] een aflossingsvrije hypothecaire geldlening met een looptijd van 30 jaar gesloten met ING voor een bedrag van € 300.000,= ten behoeve van de aankoop van de woning in Sint-Oedenrode (hierna de woning) voor € 270.000,=. Ook bij deze hypotheekverstrekking is [eisers gezamenlijk] bijgestaan door [naam 1] . [eisers gezamenlijk] heeft na aankoop van de woning het appartement niet verkocht, maar heeft dit verhuurd.
2.10.
Bij brief van 28 januari 2014 heeft ING aan [eisers gezamenlijk] geschreven, voor zover hier van belang:
“U heeft ons laten weten dat u uw woning (…) te St. Oedenrode wilt verkopen voor een koopsom van EUR 250.000. De ING geeft u hierbij toestemming voor deze verkoop. Helaas is dit bedrag niet voldoende om uw hypotheek geheel af te lossen. Dat betekent dat u na de verkoop nog een restschuld overhoudt. Dit bedrag moet u in principe binnen 2 maanden aan ons terugbetalen. In plaats daarvan is het misschien mogelijk om een (gedeelte van) dit bedrag op te nemen in de hypotheek van uw andere woning. Als u dat wilt, kunnen wij voor u beoordelen in hoeverre herfinanciering mogelijk is. (…)”
2.11.
Op 29 januari 2014 is de woning voor een bedrag van € 250.000,= verkocht en op 1 mei 2014 is zij geleverd.
2.12.
Bij brief van 8 september 2014 heeft ING [eisers gezamenlijk] gesommeerd om de restschuld van € 46.269,66 voor 22 september 2014 te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair voor recht zal verklaren dat ING haar verplichtingen jegens [eisers gezamenlijk] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten, en dat ING jegens [eisers gezamenlijk] aansprakelijk is voor de schade die hij dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover de rechtbank ten aanzien van het vaststellen van de omvang van de schade geen aansluiting vindt bij hetgeen door [eisers gezamenlijk] aan ING is voorgesteld;
subsidiair voor recht zal verklaren dat de tussen ING en [eisers gezamenlijk] gesloten hypotheekovereenkomst zal worden ontbonden, dan wel met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid zal worden gewijzigd, nu ING haar verplichtingen jegens [eisers gezamenlijk] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten, en dat ING jegens [eisers gezamenlijk] aansprakelijk is voor de schade die hij dientengevolge heeft geleden en zal lijden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
ING zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe stelt hij, samengevat, dat ING bij de totstandkoming van de overeenkomst in strijd heeft gehandeld met het verbod op overkreditering in artikel 4:34 Wft, dat zij in strijd heeft gehandeld met de precontractuele zorgplicht en misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat [eisers gezamenlijk] onervaren is. ING is jegens hem toerekenbaar tekortgeschoten. Er is sprake van schuldeisersverzuim zodat ING de restschuld voor haar rekening moet nemen en ook is sprake van onvoorzienbare omstandigheden. [eisers gezamenlijk] heeft ter ondersteuning van zijn stellingen een aantal artikelen in het geding gebracht met betrekking tot de maatschappelijke problematiek van de restschulden alsmede conclusies van de Tijdelijke Commissie Huizenprijzen van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 194, nr. 3.
3.3.
ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers gezamenlijk] is in 2005 en 2006 twee hypothecaire geldleningen van in totaal € 241.650,= aangegaan ter financiering van een appartement dat werd getaxeerd op € 223.000,=. Toen hij in 2008 een andere woning wilde kopen, heeft het appartement even te koop gestaan maar is [eisers gezamenlijk] het, toen de verkoop niet snel lukte, gaan verhuren. In 2009 heeft [eisers gezamenlijk] , zonder dat de eerdere hypotheekleningen waren afgelost, van ING een hypothecaire geldlening gekregen van € 300.000,= voor de woning, die hij kocht voor € 270.000,=. Toen [eisers gezamenlijk] in 2014 scheidde, verkocht hij de woning voor € 250.000,=. Na uitwinning van een maatwerkverzekering stelt hij in verband met de hypotheekverstrekking in 2009 een restschuld te hebben van € 43.000,=. De verkoop van het appartement in Eindhoven zal volgens [eisers gezamenlijk] ook een restschuld opleveren.
4.2.
[eisers gezamenlijk] stelt nu dat ING bij de hele hypotheekverstrekking, dus zowel die ten behoeve van de aankoop van het appartement in 2005 als die voor de financiering van de woning in 2008/2009, in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht omdat zij niet zorgvuldig heeft onderzocht of een en ander verantwoord was. Daarbij heeft zij niet alleen overgekrediteerd op inkomen, maar ook op de taxatiewaarden van de panden. [eisers gezamenlijk] verwijt ING in het bijzonder dat zij er bij of na het aangaan van de hypotheek voor de woning in Sint-Oedenrode niet op heeft toegezien dat het appartement in Eindhoven zou worden verkocht, maar dat zij hem daarentegen bij monde van [naam 1] heeft aangeraden om het appartement te verhuren. De thans ontstane probleemsituatie is dan ook een gevolg van de gehele hypotheekverstrekking, aldus [eisers gezamenlijk]
4.3.
ING heeft betwist dat [naam 1] aan [eisers gezamenlijk] heeft meegedeeld dat het appartement niet hoefde te worden verkocht maar zou mogen worden verhuurd. Ongeacht de vraag of [naam 1] deze mededelingen heeft gedaan, heeft ING naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorg betracht bij de verstrekking van de geldleningen aan [eisers gezamenlijk] , zowel in 2005 en 2006 ten behoeve van de aankoop van het appartement als in 2008 en 2009 ten behoeve van de financiering van de woning. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
In 2005, toen [eisers gezamenlijk] zich voor het eerst tot ING wendde voor de financiering van het appartement, was de bepaling ten aanzien van overkreditering in de Wft nog niet van kracht zodat van overtreding van artikel 4:34 Wft geen sprake kan zijn. [eiser sub 1] was indertijd werkzaam bij een makelaarskantoor en tezamen met [eiser sub 2] had hij een bruto jaarsalaris van om en nabij de € 36.400,=. [eisers gezamenlijk] liet zich bij de hypotheekverstrekking van in totaal € 241.650,= adviseren door [naam 1] , werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) ING en een kennis van de familie [eiser sub 2] in wie [eisers gezamenlijk] vertrouwen had. Nu gesteld noch gebleken is waarin daarbij concreet een zorgplichtschending van ING is gelegen, gaat de rechtbank ervan uit dat daarvan in die periode geen sprake was.
4.5.
Eind 2008, toen [eisers gezamenlijk] zich opnieuw wendde tot ING voor de financiering van de woning en [eiser sub 1] nog steeds werkzaam was bij een makelaarskantoor, verdiende [eisers gezamenlijk] om en nabij de € 50.907,= bruto per jaar - het door ING berekende verzamelinkomen bedroeg € 58.000,=. Wederom werd [eisers gezamenlijk] bij de hypotheekverstrekking geholpen door [naam 1] .
Van een op 11 november 2008 gehouden gesprek tussen [eiser sub 1] en [naam 1] is een verslag met klantprofiel opgemaakt waarin onder meer is opgenomen hetgeen hiervóór in 2.6 is weergegeven. Daarin is expliciet vermeld dat [eiser sub 1] zich bewust was van het risico van een restschuld, nu hij een geldlening afsloot die hoger was dan de koopprijs van de woning, en dat hij dit risico aanvaardde. [eisers gezamenlijk] heeft de in het verslag weergegeven inhoud van het gesprek met [naam 1] als door ING in het geding gebracht niet betwist.
In de op 8 december 2008 (2.8) door [eisers gezamenlijk] ondertekende offerte van de beoogde hypotheeklening is [eisers gezamenlijk] wederom gewezen op het risico van een restschuld. Er staat duidelijk dat [eisers gezamenlijk] tegenover de bank aansprakelijk blijft voor een eventuele restschuld. Ook is uitdrukkelijk vermeld dat [eisers gezamenlijk] is geattendeerd op het feit dat de lasten die verbonden zijn aan de financiering hoger zijn dan op basis van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen mogelijk is, dat hij is gewezen op de daaraan verbonden risico’s en dat [eisers gezamenlijk] de risico’s begrijpt en aanvaardbaar acht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ING daarmee voldaan aan de op haar rustende verplichting om [eisers gezamenlijk] bij het aangaan van de hypothecaire geldlening te waarschuwen voor de risico’s die daaraan zijn verbonden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de hypothecaire geldlening die [eisers gezamenlijk] afsloot een gangbaar product was en dat daaraan geen complexe constructies waren verbonden zodat op ING geen verzwaarde zorgplicht rustte zoals [eisers gezamenlijk] heeft gesteld.
4.6.
Voor zover [eisers gezamenlijk] heeft beoogd te betogen dat het voortduren van de hypothecaire geldleningen ten behoeve van het appartement in Eindhoven aan de verstrekking van de hypothecaire geldlening in 2008/2009 een bijzonder of complex karakter verschafte, geldt het volgende. In de offerte die [eisers gezamenlijk] op 8 december 2008 ondertekende is vermeld: “Uw huidige hypotheken met nummers (…) lost u zo snel mogelijk af, maar uiterlijk 8 maanden na passeerdatum van deze hypotheek.” ING stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat zij er, in het licht van deze ondubbelzinnige zinsnede in de offerte, vanuit ging dat voor wat betreft de dubbele hypotheeklasten sprake zou zijn van een tijdelijke situatie, overbruggingshypotheek geheten. [eisers gezamenlijk] heeft niet gesteld dat hij de mededeling in de offerte niet heeft gelezen of heeft begrepen. Zelfs indien [naam 1] tegen [eisers gezamenlijk] zou hebben gezegd dat het appartement in Eindhoven zou mogen worden verhuurd, had [eisers gezamenlijk] daarop niet zonder meer het vertrouwen mogen baseren dat ING ermee zou instemmen dat hij het appartement in Eindhoven tot in lengte van dagen zou houden en verhuren. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de kredietcrisis in november 2008 al haar intrede had gedaan en dat [eiser sub 1] , gelet op zijn dienstverband bij een makelaarskantoor, op de hoogte moet zijn geweest van de gevolgen daarvan voor de huizenmarkt. Dat [eisers gezamenlijk] er desalniettemin voor heeft gekozen om een tweede hypothecaire geldlening aan te gaan voordat het appartement in Eindhoven was verkocht en de leningen uit 2005 en 2006 waren afgelost, althans om dat appartement niet te verkopen, komt voor zijn rekening en risico.
Dat de hypotheekleningen uit 2005 en 2006 niet waren afgelost maakt dan ook niet dat op ING een verzwaarde zorgplicht rustte toen zij in 2009 aan [eisers gezamenlijk] een tweede hypothecaire geldlening verstrekte. Met de mededelingen als hiervoor weergegeven in de op 8 december 2008 ondertekende offerte en in het verslag van het gesprek op 11 november 2008 heeft zij naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan haar zorgplicht. Het betoog van [eisers gezamenlijk] ter comparitie dat ING de hypothecaire geldlening in 2009 alleen had mogen verstrekken als het appartement in Eindhoven eerst zou zijn verkocht, stuit af op de onbetwiste stelling van ING dat er in deze sprake was van een overbruggingshypotheek, hetgeen een niet ongebruikelijk product betreft.
4.7.
Nu het betoog van [eisers gezamenlijk] , dat ING haar zorgplicht heeft geschonden door hem een dubbele hypotheek te verstrekken zonder de eis te stellen dat de eerdere hypotheekleningen eerst zouden worden afgelost, niet wordt gevolgd en zijn beroep op artikel 3:44 Wft in verband met overkreditering kennelijk uitsluitend daarop is gegrond, kan dat beroep niet slagen.
4.8.
Het beroep van [eisers gezamenlijk] op misbruik van omstandigheden strandt alleen al op het feit dat hij geen van de overeenkomsten met ING heeft vernietigd en ook geen vordering tot vernietiging daarvan heeft ingesteld. Daarnaast wordt overwogen dat [eisers gezamenlijk] niet concreet heeft toegelicht dat en hoe ING hem nadrukkelijk heeft aangezet tot het aangaan van de hypothecaire geldleningen of dat hij meer dan gemiddeld onervaren was bij het aangaan van de hypothecaire geldleningen en dat ING dat wist of moest begrijpen.
4.9.
[eisers gezamenlijk] heeft ter onderbouwing van zijn beroep op schuldeisersverzuim gesteld dat van de zijde van ING een beletsel is opgekomen dat hem hindert in de nakoming: de kredietcrisis. Deze is immers veroorzaakt door banken zoals ING en heeft de sterke daling van de huizenprijzen met zich gebracht. [eisers gezamenlijk] stelt dat de crisis en daarmee de daling van de huizenprijzen redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de financiële instellingen en dus ING.
Overwogen wordt dat niet slechts de waardedaling van de woning in Sint-Oedenrode (van € 270.000,= bij aankoop in 2009 naar € 250.000,= bij verkoop in 2014) als oorzaak kan worden aangemerkt voor het ontstaan van de restschuld van € 43.000,=. Deze is immers ook het gevolg van het feit dat de hypothecaire geldlening € 30.000,= hoger was dan de aankoopwaarde, een risicofactor waarmee [eisers gezamenlijk] bij het aangaan van de lening bewust heeft ingestemd (zie 4.6). Ook de omstandigheid dat [eisers gezamenlijk] ging scheiden en dat de woning dientengevolge moest worden verkocht kan als een oorzaak van de restschuld worden aangemerkt. Deze omstandigheden kunnen niet aan ING worden toegerekend.
Maar zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat de waardedaling van de woning in Sint-Oedenrode de oorzaak is dat [eisers gezamenlijk] niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, dan geldt dat dat geen beletsel is dat is opgekomen aan de kant van ING of aan haar kan worden toegerekend. Daartoe heeft [eisers gezamenlijk] onvoldoende feiten gesteld die leiden tot de conclusie dat er een verband bestaat tussen het concrete handelen van ING, het ontstaan van de crisis en de waardedaling van de woning van [eisers gezamenlijk] De algemene stelling dat de kredietcrisis door de banken en dus mede door ING is veroorzaakt, is - wat daar ook van zij – daartoe onvoldoende. Van schuldeisersverzuim is daarom geen sprake.
4.10.
Tenslotte heeft [eisers gezamenlijk] aan zijn subsidiaire vorderingen ten grondslag gelegd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, te weten de kredietcrisis en de daarmee gepaard gaande sterke daling van de huizenprijzen van gemiddeld 30 procent.
Artikel 6:258 BW bepaalt dat de gevolgen van een overeenkomst op verlangen van een van de partijen kunnen worden gewijzigd op grond van onvoorziene omstandigheden. Daarvan kan alleen sprake zijn als het omstandigheden betreft die op het ogenblik van totstandkoming van de overeenkomst nog in de toekomst lagen. Verder moeten de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Omdat de redelijkheid en billijkheid in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord verlangen en afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toelaten, zal hiervan niet snel sprake zijn. Op grond van het tweede lid van artikel 6:258 BW geldt verder dat een wijziging of ontbinding niet wordt uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
4.11.
Zoals in 4.6 is overwogen, had de kredietcrisis in december 2008 toen [eisers gezamenlijk] akkoord ging met de offerte van ING al haar intrede gedaan. De huizenprijzen waren toen al aan het dalen, zodat strikt genomen geen sprake is van een omstandigheid die op het ogenblik van tot stand komen van de overeenkomst nog in de toekomst lag. Er evenwel van uitgaande dat de gehele omvang van de kredietcrisis toen nog niet zichtbaar was en partijen de omvang van de daling van de huizenprijzen van in sommige gevallen 30 procent niet voorzagen, wordt geoordeeld dat de kredietcrisis en haar gevolgen voor de huizenmarkt kunnen worden aangemerkt als onvoorziene omstandigheden. Partijen hebben bij het sluiten van de overeenkomst met een dergelijke waardedaling geen rekening gehouden.
Anders dan [eisers gezamenlijk] stelt, zijn de onvoorziene omstandigheden evenwel niet van dien aard dat ING van hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Daartoe wordt overwogen dat de zeer verstrekkende gevolgen van de ineenstorting van de huizenmarkt niet alleen voor particulieren als [eisers gezamenlijk] negatieve gevolgen heeft gehad. Ook banken zoals ING dragen thans nog de lasten van de waardedaling van het onderpand nu zij daardoor hun vorderingen uit de hypothecaire geldleningen niet steeds voldaan zien worden.
4.12.
Verder speelt nog het volgende een rol. De waarde van de woning in Sint-Oedenrode is tussen 2009 en 2014 niet 30 procent, maar rond de 7,5 procent gedaald. Deze daling kan niet worden aangemerkt als exorbitant. Voor zover ervan zou moeten worden uitgegaan dat rekening moet worden gehouden met het feit dat ING € 30.000,= meer financierde dan de aankoopprijs en dit bedrag in de woning is geïnvesteerd geldt dat het deel van de restschuld dat hieruit voortvloeit in de overeenkomst is verdisconteerd, zie 4.5.
ING heeft tenslotte nog terecht aangevoerd dat [eisers gezamenlijk] ervoor heeft gekozen om een tweede woning te kopen, zonder dat het appartement in Eindhoven was verkocht, terwijl de kredietcrisis al was begonnen en dat [eiser sub 1] daarvan gelet op zijn werkkring moest weten. [eisers gezamenlijk] heeft de woning in Sint-Oedenrode verkocht voor een bedrag dat lager was dan de hypothecaire geldlening terwijl ING hem erop had gewezen dat daardoor sprake zou zijn van een restschuld. Ook heeft [eisers gezamenlijk] met de verkoop van de woning niet willen wachten op eventuele (her)financiering door ING van deze restschuld en is hij overgegaan tot levering toen al duidelijk werd dat daarvan geen sprake zou zijn.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de financiële problemen waarin [eisers gezamenlijk] is komen te verkeren, voornamelijk zijn voortgevloeid uit door hem zelf gemaakte keuzes en omstandigheden die niet voor rekening van ING komen. Ook al zijn onvoorziene omstandigheden aanwezig, deze zijn niet van dien aard dat ING naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Het beroep van [eisers gezamenlijk] op artikel 6:258 BW faalt dan ook.
4.13.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen worden afgewezen, met veroordeling van [eisers gezamenlijk] in de proceskosten aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 613,= voor vastrecht en € 904,= (2 punten x tarief € 452,=) voor salaris advocaat.
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de proceskosten aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.517,=,
5.3.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers gezamenlijk] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het de kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. A.H.E. van der Pol en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: