ECLI:NL:RBAMS:2016:3199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
13/710051-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 67.485,- door verdachte in Amsterdam

Op 27 mei 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in Suriname in 1966, werd op 12 april 2012 in Amsterdam aangehouden met een geldbedrag van € 67.485,00, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij het geld met spaargeld had verkregen, niet geloofwaardig was. Tijdens de zitting op 13 mei 2016 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder observaties van de politie en sms-berichten die verband hielden met de transactie van het geld. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het vermoeden van witwassen, ondanks het ontbreken van direct bewijs dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld uit een misdrijf afkomstig was en dat hij dit geld had verworven en voorhanden had gehad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren. Het geldbedrag werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710051-12 (Promis)
Datum uitspraak: 27 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Splinter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 12 april 2012, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/ hebben gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 67.485,-, in elk geval enig geldbedrag, en/of
- een of meer andere voorwerp(en),
verworven en/of voorhanden (heeft) gehad en/of (heeft) overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 12 april 2012, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van ongeveer EUR EUR 67.485,-, in elk geval enig geldbedrag,
en/of
- een of meer andere voorwerp(en),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich met een ander of anderen op 12 april 2012 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 67.485,00.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir, als standpunt naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte uit enig misdrijf afkomstig geld voorhanden heeft gehad.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw, onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen, het volgende naar voren gebracht.
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is van een onrechtmatige staande houding en aanhouding van verdachte en doorzoeking van de auto van verdachte. Uit het dossier volgt niet dat sprake is geweest van een voldoende redelijk vermoeden van schuld van het plegen van een strafbaar feit. Onduidelijk is op grond van welke wettelijke bevoegdheid de auto is doorzocht. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op en door het schenden van deze belangrijke voorschriften is verdachte ernstig in zijn belangen geschaad, zodat op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bewijsuitsluiting dient te volgen en verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat, onder verwijzing naar de in haar pleitaantekeningen opgenomen jurisprudentie, niet kan worden bewezen dat sprake is van witwassen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 mei 2016 verklaard dat hij het geld al bij zich had op het moment dat hij naar de winkel ging. Uit het dossier blijkt niet dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Verder zijn door de officier van justitie omstandigheden naar voren gebracht die zien op de situatie dat het geld van verdachte afkomstig was uit kennelijk door hemzelf gepleegde feiten. Dan moet echter worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld, hetgeen in de onderhavige zaak niet het geval is.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Waardering van het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit [1] .
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
4.4.2.
Het verloop van het onderzoek
Uit het onderzoek [naam 1] is na observaties op 4 en 5 april 2012 naar voren gekomen dat er vermoedelijk in geld werd gehandeld in het winkelpand “Tropische Winkel [medeverdachte] ”, gevestigd aan het [adres 2] [nummer X] te Amsterdam (hierna: het winkelpand). Het vermoeden was dat er vanuit dit pand grote contante geldbedragen in plastic tassen werden meegenomen. Dit vermoeden was ook in eerdere opsporingsonderzoeken ( [naam 3] en [naam 4] ) naar voren gekomen [2] .
Op 11 april 2012 werd een observatie verricht op het winkelpand. Gezien werd dat een man zonder iets in zijn handen de winkel binnengaat en naar buiten komt met in zijn hand een witte plastic tas. De vulling van de tas heeft een vierkante vorm. De man, naar later blijkt [persoon 1] , stapt in een auto en rijdt weg. Omdat het vermoeden bestaat dat deze man een tas met geld had opgehaald bij het winkelpand, werd in overleg met de officier van justitie besloten om de man staande te laten aanhouden door de politie. In de auto werd een witte plastic tas aangetroffen met een groot contant geldbedrag [3] .
Ook op 12 april 2012 werd een observatie verricht op het winkelpand. Om 14:48 uur wordt gezien dat een man de winkel inloopt zonder iets in zijn handen en uit de zaak komt lopen met een gevulde Albert Heijn-tas in zijn hand. Deze tas lijkt gevuld met een vierkant pakket. Gezien onder meer de vorm van de tas is het vermoeden dat de man, naar later blijkt [persoon 2] , een tas met geld heeft opgehaald. De man stapt in een auto en rijdt weg. Om 15:23 uur is deze auto aan de kant gezet. Naast de bestuurder op de passagiersstoel stond een Albert Heijn-tas die gevuld was met een grote hoeveelheid contant geld.
Om 15:34 uur ziet verbalisant [nummer 1] een man, naar later blijkt verdachte, op het [adres 2] lopen. De verdachte loopt eerst langs het winkelpand en gaat even later naar binnen zonder iets in zijn handen. Om 15:45 ziet de verbalisant dat verdachte uit het winkelpand komt lopen met in zijn handen meerdere tassen, waaronder een Albert Heijn-tas die goed gevuld lijkt. Gezien voorgaande bevindingen is het vermoeden dat verdachte een tas met geld in ontvangst heeft genomen vanuit het winkelpand. De verbalisanten [nummer 2] en [nummer 3] zien dat verdachte naar een geparkeerde Renault loopt, met kenteken [kenteken] . Hij legt de twee doorzichtige tasjes met vermoedelijk sinaasappels in de kofferbak en de verbalisanten zien dat verdachte de Albert Heijn-tas met een grotere zorgvuldigheid dieper weglegt in de kofferbak. Verdachte rijdt vervolgens om 15:56 uur weg met de auto [4] .
Verdachte wordt kort daarna, om 16:00 uur, op verzoek van het onderzoeksteam door de politie aan de kant gezet ter hoogte van de Gooiseweg te Amsterdam en staande gehouden. Aan verdachte wordt gevraagd de kofferbak te openen ten einde te kijken of er daadwerkelijk geld in de Albert Heijn-tas zat. In de kofferbak van de Renault wordt door de politie een Albert Heijn-tas aangetroffen, weggestopt in een blauwe krat. In de tas zaten diverse bundels van € 20-biljetten. Verdachte is hierop aangehouden ter zake van witwassen [5] .
Het totale geldbedrag van € 67.485,00 bestond uit 3.374 bankbiljetten van € 20 en 1 van € 5 [6] . Op 12 april 2012 is de winkelier T. [medeverdachte] aangehouden en heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het winkelpand. Tijdens deze doorzoeking werden op diverse plaatsen grote contante geldbedragen aangetroffen, totaal € 304.600,00 [7] .
Na het onderzoek naar de onder verdachte en [medeverdachte] inbeslaggenomen telefoons met respectievelijk nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] is gebleken dat de volgende sms-berichten over en weer zijn gestuurd:
Nummer : [telefoonnummer 1]
Inhoud bericht: [adres 2] [nummer X]
Datum/tijd : 12 april 2012 14:10:38
Nummer : [telefoonnummer 2]
Inhoud bericht: Oke am one my way
Datum/tijd : 12 april 2012 14:20:30
Nummer : [telefoonnummer 2]
Inhoud bericht: is het amsterdam oost
Datum/tijd : 12 april 2012 14:36:31
Nummer : [telefoonnummer 1]
Inhoud bericht: Ja
Datum/tijd : 12 april 2012 14:37:00
Nummer : [telefoonnummer 2]
Inhoud bericht: oke
Datum/tijd : 12 april 2012 14:37:30
Nummer : [telefoonnummer 1]
Inhoud bericht: In hveel tyd ben j er
Datum/tijd : 12 april 2012 14:51:02
Nummer : [telefoonnummer 2]
Inhoud bericht: denk 50 min of eerder
Datum/tijd : 12 april 2012 14:52:42
Nummer : [telefoonnummer 1]
Inhoud bericht: Hu laat ik mut weg
Datum/tijd : 12 april 2012 15:25:51 [8]
4.4.3.
Artikel 359a Sv
De hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leveren een redelijk vermoeden van schuld op, zodat de verbalisanten gerechtigd waren verdachte aan te houden en zijn auto te doorzoeken. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat de politie de auto van verdachte op verzoek van het onderzoeksteam aan de kant heeft gezet, waardoor nog onverminderd sprake was van een heterdaadsituatie als bedoeld in artikel 96b Sv. Daarmee is de bevoegdheid tot het ter in beslagneming doorzoeken van de auto gegeven en deze bevoegdheid omvat het kijken van de zich in de kofferbak van die auto bevindende plastic tas, zodat het bewijsmateriaal rechtmatig is verkregen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het op artikel 359a Sv gebaseerde verweer niet voldoet aan de eisen die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad hieraan moeten worden gesteld (HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3541), zodat alleen al op die grond aan dit verweer voorbij had kunnen worden gegaan.
4.4.4.
Afkomstig uit misdrijf
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Vermoeden witwassen
De rechtbank heeft in rubriek 4.4.2. vastgesteld dat verdachte is aangehouden met een grote hoeveelheid contant geld. Hoewel er geen direct bewijs is dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is, is gelet op de hoogte en samenstelling van het geldbedrag, zijnde 3.374 biljetten van € 20 en 1 biljet van € 5, het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Dit vermoeden wordt versterkt door het veiligheidsrisico dat van een dergelijke wijze van vervoer van een dergelijk bedrag uitgaat, het feit dat verdachte zich begeeft in een winkel waarover sterke aanwijzingen bestaan dat er ondergrondse geldtransacties plaatsvinden en het feit dat verdachte het geld wegstopt in zijn kofferbak.
Dat er aanwijzingen bestaan dat verdachte geld heeft opgehaald bij een ondergronds bankier, doet aan het bovenstaande niet af. Er bestaan immers onvoldoende aanwijzingen dat verdachte onderdeel was van de organisatie die zich met dergelijke illegale transacties bezig hield of alleen tegen betaling optrad als geldkoerier voor een dergelijke organisatie. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte weliswaar gebruik heeft gemaakt van ondergronds bankieren, maar gezien kan worden als een begunstigde van een transactie, hetgeen een vermoeden van witwassen niet wegneemt, maar eerder versterkt.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het geld en heeft later betwist dat hij tijdens zijn voorgeleiding voor de inspecteur van politie [verbalisant 1] op 12 april 2012 heeft gezegd: “Iemand had geld gewisseld en dat moest ik ophalen. In Amsterdam bij een meneer die ik niet ken. Het was op het [adres 2] .” [9] De rechtbank kan derhalve niet anders dan concluderen dat verdachte vanaf zijn aanhouding geen verklaring heeft willen afleggen over de herkomst van het geld.
Verdachte heeft, voor het eerst ter terechtzitting van 13 mei 2016 en dus ruim vier jaar na zijn aanhouding, de volgende verklaring over de herkomst van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag afgelegd. Verdachte stelt op 12 april 2012 met het spaargeld van zijn vriendin en zijn moeder naar het winkelpand te zijn gegaan. Dat spaargeld bestond aanvankelijk uit biljetten van € 20 en € 50. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat bij zijn aanhouding alleen biljetten van € 20 zijn aangetroffen. Het geld zat in zijn jas toen hij naar binnen ging. Verdachte wilde het geld laten overmaken naar de vader van zijn vriendin in Suriname ten behoeve van het laten bouwen van een familiehuis. Hij heeft in de winkel gevraagd naar de kosten van deze transactie en heeft ervan afgezien omdat de kosten te hoog waren. Hoewel verdachte van tevoren telefonisch contact heeft gehad met de eigenaar van de winkel, heeft hij op dat moment niet gevraagd naar de koers dan wel de kosten om het geld te laten versturen naar Suriname.
Ook eerst ter zitting heeft de verdediging stukken overgelegd die deze verklaring zouden moeten ondersteunen, te weten een begroting van een project “ [naam 5] ” in Suriname uit 2008 en een huuroverkomst van een safeloket bij de Rabobank in de periode van 3 september 2008 tot 17 oktober 2012.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk en gaat daaraan dan ook voorbij. Om te beginnen is al niet geloofwaardig dat verdachte het aangetroffen geld al bij zich had toen hij naar binnen ging. Vast staat dat verdachte het geldbedrag bestaande uit maar liefst 3.375 bankbiljetten in een Albert Heijn-tas droeg toen hij naar buiten kwam. Gesteld noch gebleken is waarom hij het geld dan, zoals hij ter zitting heeft verklaard, in zijn jas zou hebben gedragen toen hij ermee naar binnenliep. Aangezien het niet in de rede ligt dat een dergelijke tas door de winkelier is verstrekt, gelet op het feit dat deze tas van een ander winkelbedrijf is en de overige boodschappen in voor deze winkel kenmerkende witte plastic tasjes zijn aangetroffen, moet de conclusie zijn dat verdachte deze plastic tas al bij zich had vóór het binnengaan. Verdachte heeft voor deze verschillende wijze van vervoer van het geld voorafgaand en na afloop van het bezoek aan de winkel geen plausibele verklaring gegeven. Verder is de stelling van verdachte, dat het geld zou zijn gespaard door zijn vriendin en moeder, geenszins onderbouwd. Vragen met betrekking tot waarvan en wanneer het dan zou zijn gespaard, kon verdachte ter zitting niet concreet beantwoorden, anders dan dat het beetje bij beetje zou zijn gegaan en onder meer van de kinderbijslag. Wie beetje bij beetje spaart van bijvoorbeeld de kinderbijslag pleegt dat evenwel te doen door geld van zijn betaalrekening, waarop de kinderbijslag wordt ontvangen, over te maken op een spaarrekening, en niet door grote hoeveelheden contant geld, uitsluitend bestaande uit biljetten van € 20, te verzamelen al dan niet in een safeloket in Baarle-Nassau. Verder heeft verdachte een bankafschrift overlegd waaruit blijkt dat zijn vriendin een geldlening is aangegaan, maar iedere uitleg over hoe, wanneer en waarom het girale bedrag van die lening deels of geheel is omgezet in de stapel biljetten van € 20 in zijn plastic zak ontbreekt. Gelet op wat hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoet de verklaring die verdachte heeft afgelegd niet aan de vereisten dat deze concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moet zijn. Bij deze stand van zaken kan niet van het openbaar ministerie worden verwacht dat het nader onderzoek doet naar de door verdachte gestelde herkomst van het geld.
Conclusie
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, en dat verdachte dat wist. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit een eigen misdrijf.
Het ten laste gelegde gewoontewitwassen en medeplegen acht de rechtbank niet bewezen, nu daarvoor geen bewijs voorhanden is.

5.5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde,
op 12 april 2012, te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 67.485,00,-
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de voorwerpen op de beslaglijst dient het bedrag van € 67,485,00 te worden verbeurd verklaard. De groene plastic tas en de schuldovereenkomst van horloge Franck kunnen worden onttrokken aan het verkeer. De Renault Megane, die door de officier van justitie is teruggegeven aan verdachte, dient op grond van artikel 34 Sr te worden verbeurd verklaard, nu het ten laste gelegde geldbedrag met deze auto is vervoerd.
Bij het formuleren van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de redelijke termijn. Zij heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat op 2 maart 2015 een transactievoorstel van € 5.500,00 aan verdachte is gedaan, nu hij dit voorstel niet heeft geaccepteerd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd - onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen - dat sprake is van een ernstige schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, welke schending niet is toe rekenen aan de verdediging, nu er geen getuigen zijn gehoord en geen onderzoekswensen zijn ingediend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van een groot geldbedrag, wat gericht is op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van een dergelijk groot witgewassen geldbedrag heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
De rechtbank heeft verder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 4 februari 2016 waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen strafbare feiten. Nu verdachte echter op 31 juli 2012 door de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam is veroordeeld ter zake van wapenbezit, is artikel 63 Sr van toepassing.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf in ogenschouw genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij voor fraude bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden als oriëntatiepunt wordt gehanteerd, en een taakstraf niet wordt uitgesloten.
Ook weegt de rechtbank mee dat aan verdachte op 2 maart 2015 een schikkingsvoorstel van
€ 5.500,00 is aangeboden, en dat er een grote discrepantie bestaat tussen dit voorstel en de eis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op de redelijke termijn. Verdachte is op 12 april 2012 in verzekering gesteld en kon vanaf die dag in redelijkheid de verwachting ontlenen dat door het openbaar ministerie een strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter zitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals een ingewikkelde zaak en de invloed van de verdediging op het procesverloop.
In de onderhavige zaak is de voorlopige hechtenis van verdachte op 24 april 2012 beëindigd. Op 7 november 2013 heeft in de zaak van verdachte en drie medeverdachten een regiebijeenkomst plaatsgevonden bij de rechter-commissaris (hierna: RC). Hoewel het verzoek van de verdediging om medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen is toegewezen, is hiervan op 8 januari 2014 afgezien door de RC, omdat deze getuige zich op zijn verschoningsrecht wenst te beroepen. In de zaken van de medeverdachten zijn in de periode tot 14 maart 2014 enkele getuigen gehoord. Op 12 maart 2015 heeft de verdediging aan de officier van justitie kenbaar gemaakt dat verdachte niet akkoord gaat met het transactievoorstel van 2 maart 2015, waarna op 2 februari 2016 de dagvaarding is uitgebracht voor de zitting van 13 mei 2016, op welke datum de zaak vervolgens inhoudelijk is behandeld. In de onderhavige zaak wordt heden vonnis gewezen. De rechtbank is van oordeel dat voor een complexe zaak als de onderhavige, met meerdere verdachten en meerdere zaaksdossiers, een periode van drie jaar mag worden uitgetrokken. De rechtbank stelt de overschrijding van de redelijke termijn vast op een termijn van één jaar en ruim zes weken. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt dat bij een overschrijding van niet meer dan twaalf maanden de straf met tien procent moet worden verminderd en in het geval die termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden naar bevind van zaken moet worden gehandeld.
Hoewel op basis van de oriëntatiepunten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het meest geïndiceerd zou zijn, kiest de rechtbank ervoor om, gegeven de overschrijding van de redelijke termijn en de discrepantie tussen deze strafmaat en de aangeboden transactie, verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
8.4.
Beslag
Onder verdachte is een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 67.485,00 in beslag genomen. Dit geldbedrag behoort aan verdachte toe en nu met betrekking tot dit geldbedrag het onder 1 primair bewezen geachte is begaan, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard.
De rechtbank volgt niet de eis van de officier van justitie voor wat betreft het verbeurd verklaren van de auto (Renault Megane) die op 23 april 2012 door de officier van justitie aan verdachte teruggegeven [10] , nu er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende verband is tussen deze auto en het onder verdachte inbeslaggenomen geld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 urenper dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf van
2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
- Een geldbedrag van € 67.485,00 (4278237).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 groene plastic tas (4315093;
  • 1 stuk papier, schuldovereenkomst van horloge Franck m. (4312899).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van voorgeleiding; P. 0007-0012 Processen-verbaal van observaties 4 en 5 april 2012.
3.P. 0013-0015 ZD 9 Proces-verbaal van observaties 11 april 2012.
4.P. 0016-0020 ZD 9 Proces-verbaal van observaties 12 april 2012.
5.P. 0004-0005 PD 3 Proces-verbaal van aanhouding.
6.P. 0021 ZD 9 Proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2012.
7.Proces-verbaal relaas ZD 9 (in bijzonder p. VI-VII; P. 0044-0053 AD 7 Proces-verbaal bevindingen doorzoeking [adres 2] van 18 april 2012.
8.P. 0033-0035 ZD 9 Proces-verbaal bevindingen telecom [verdachte] van 2 mei 2012.
9.P. 0006 PD 3 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding.
10.P. 0052 AD8 Proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2015.