Op 21 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van twee kunstwerken, gemaakt van cocabladeren, door de douane op Schiphol. De kunstwerken waren bestemd voor een expositie bij De Nederlandsche Bank. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname op zich rechtmatig was, aangezien cocabladeren op lijst I van de Opiumwet staan. Echter, de voortduring van het beslag werd onrechtmatig geacht. De rechtbank stelde vast dat de cocabladeren waren voorzien van een laag vernis, waardoor ze niet meer als verdovend middel konden worden gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat de volksgezondheid niet in gevaar kwam door de opheffing van het beslag. De rechtbank verklaarde het klaagschrift van de klaagster gegrond en gelastte de teruggave van de kunstwerken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter P.B. Martens, in aanwezigheid van griffier mr. K.N. van den Broek. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening.