ECLI:NL:RBAMS:2016:3040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
13/751121-16, 16/1685
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot gekwalificeerde diefstal

Op 10 mei 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld op een openbare zitting op 26 april 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, en betrof drie strafbare feiten die in België waren gepleegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die in het EAB zijn omschreven, alle vormen van gekwalificeerde diefstal betreffen, en dat de overlevering kan worden toegestaan op basis van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de bewijswaarde van een document dat de opgeëiste persoon had overgelegd, beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat hij zijn onschuld niet had aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de pleegperiode van de feiten zoals vermeld in het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751121-16
RK-nummer: 16/1685
Datum uitspraak: 10 mei 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 maart 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 februari 2016 door de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Roemenië, op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Bevel tot Aanhouding bij verstek van 23 februari 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De raadsman heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De officier van justitie heeft betoogd dat de onder C bedoelde gedragingen naar Nederlands recht vallen onder artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Zij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank ECLI:NL:RBAMS:2014:3643 en zij heeft vermeld dat uit onlangs ontvangen informatie blijkt dat op deze gedragingen naar Belgisch recht een maximum vrijheidsstraf kan worden opgelegd voor de duur van drie jaren.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. Het EAB onder c vermeldt de maximum strafoplegging voor de omschreven feiten, te weten ‘opsluiting van 5 tot 10 jaar’. Het maakt daarbij geen onderscheid in de feiten als bedoeld onder A, B en C.
Uit hetgeen de officier van justitie ter zitting heeft gezegd, leidt de rechtbank af dat er voor de gedragingen zoals weergegeven onder C naar Belgisch recht kennelijk een andere strafmaat geldt. Wat daar ook van zij, de rechtbank dient – zoals gezegd – te beoordelen of het EAB voldoet aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW en dit is het geval.
Nu de officier van justitie verzuimd heeft de nadere informatie, waar zij op doelde, bij het EAB te voegen en die informatie ook niet op zitting aan de rechtbank heeft overgelegd, zal de rechtbank geen acht slaan op deze mededeling en uitgaan van de gegevens in het EAB.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die in het EAB onder A en B omschreven staan alle vormen van gekwalificeerde diefstal betreffen, hetzij (A) door middel van braak, verbreking of valse sleutels, hetzij (B) in vereniging. Hetgeen vermeld staat onder C heeft volgens het EAB betrekking op ‘diefstallen met braak’, zijnde de onder A genoemde diefstallen. De gedragingen onder C zien op het medeplegen van deze diefstallen en niet op apart strafbare feiten.
De rechtbank komt dan ook tot de volgende kwalificaties naar Nederlands recht ten aanzien van de onder A, B en C omschreven feiten:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, inklimming of valse sleutels, meermalen gepleegden
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de periode die onder C wordt genoemd: ‘van 1 januari 2015 tot en met heden’ (de rechtbank begrijpt tot en met de datum van het uitvaardigen van het EAB) een langere periode beslaat dan de onder A en B genoemde perioden; het eerste feit waarvoor de opgeëiste persoon wordt vervolgd dateert van 22/23 november 2015 (de diefstal uit de Mediamarkt te [plaats] ). De rechtbank ziet hierin aanleiding om de onder C genoemde periode te stellen op ‘van 22 november 2015 tot en met heden’.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, die volgens de omschrijving in het EAB gepleegd zouden zijn in de periode van 22 november 2015 tot 18 januari 2016. In deze periode volgde de opgeëiste persoon rijlessen in Roemenië. Ten bewijze daarvan heeft hij aan de rechtbank een certificaat overgelegd in de Roemeense taal dat volgens de tolk een op 19 januari 2016 gedateerd bewijs van afronding is van een cursus, die gevolgd is in de periode van 21 november 2015 tot 18 januari 2016. Op de achterzijde van het document staan de personalia van de opgeëiste persoon vermeld.
De raadsman heeft verzocht de overlevering niet toe te staan voor de feiten die in deze periode zouden zijn begaan, omdat de opgeëiste persoon aantoonbaar in Roemenië verbleef.
De officier van justitie deelt de conclusie van de raadsman niet. Weliswaar is de periode op het certificaat vermeld, maar niet is aangegeven het aantal lessen en de dagen waarop deze lessen zouden zijn gevolgd. Het document is niet afkomstig van een justitiële autoriteit. De onschuld is niet aangetoond, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon er niet in is geslaagd zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting aan te tonen. De bewijswaarde van het overgelegde document is niet te beoordelen en gegevens over de exacte data waarop de cursus zou zijn gevolgd ontbreken. De enkele mededeling van de opgeëiste persoon dat het om ongeveer dertig praktijklessen ging en daarnaast ook om theorielessen, alsmede dat de lessen soms elke dag, soms om de dag werden gegeven, volstaat niet om de onschuld onomstotelijk aan te tonen.
Het verweer richt zich tegen de (eventuele) bewezenverklaring van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Het moet voor de Belgische rechter worden gevoerd, die, anders dan de rechtbank die over de overlevering oordeelt, over het strafdossier beschikt en de inhoud daarvan kent.
Deze onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6.
Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, met dien verstande dat met betrekking tot hetgeen in het EAB onder e) bij C staat vermeld de pleegperiode wordt gesteld op 22 november 2015 tot en met 23 februari 2016.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2016.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.