ECLI:NL:RBAMS:2014:3643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
13.751267-14 , 14/2372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan naar België met betrekking tot dubbele strafbaarheid van bendevorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2014 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Turnhout, België, op 14 maart 2014. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is thans gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van strafbare feiten die in België zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, onderzocht. De officier van justitie heeft betoogd dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat de overlevering moet worden toegestaan.

De verdediging heeft echter aangevoerd dat het feit 'bendevorming' in Nederland niet strafbaar is en dat de rechtbank de overlevering om deze reden moet weigeren. De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751267-14
RK nummer: 14/2372
Datum uitspraak: 6 juni 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 april 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2014 door
de Procureur des Konings te Turnhout(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
thans [uit anderen hoofde] gedetineerd in het [Huis van Bewaring A],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 mei 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. van Dam, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ‘s Hertogenbosch en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
bevel tot aanhouding bij verstek van 13 maart 2014 (referentie: [naam] 2013/169).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in een bijlage die gehecht is aan het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit “bendevorming” in het EAB niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout heeft op verzoek van het IRC op 23 april 2014 de volgende informatie verstrekt:
“Bendevorming is een strafrechtelijke kwalificatie die zeer gebruikelijk is in Belgische strafzaken waar sprake is van het plegen van strafbare feiten met meerdere personen, al dan niet in gewijzigde samenstellingen. Het is niet dezelfde kwalificatie als criminele organisatie dat zwaarder bestraft wordt en waarbij een duidelijke structuur en organisatie moet aangetoond worden. Wel is het een aparte strafrechtelijke kwalificatie en geen omstandigheid van verzwaring van het basismisdrijf. Ik verwijs wat de strafbaarheid betreft naar de artikelen 322, 323, 324, 325 en 326 van het Strafwetboek, die ook gehecht zijn aan het aanhoudingsmandaat bij verstek dat bijgevoegd is. De maximumstraf voor de bendevorming in dit geval is vijf jaar gevangenisstraf, wat een minder zware bestraffing is dan het basismisdrijf.”
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit zoals in het EAB onder E.II. is omschreven, te weten “bendevorming”, in Nederland niet strafbaar is gesteld. De rechtbank zal de overlevering voor dat feit daarom moeten weigeren nu niet is voldaan aan het vereiste zoals is bepaald in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat “bendevorming” ziet op een vorm van medeplegen en daardoor zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is. Hij heeft daarbij verwezen naar een mondelinge uitspraak van de rechtbank van 16 mei 2014. Subsidiair is de officier van justitie van oordeel dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan omdat de beschrijving van “bendevorming” overeenkomt met de deelneming aan een criminele organisatie, zoals strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
In de onderhavige procedure dient niet te worden gekeken naar de kwalificatie die de Belgische justitiële autoriteiten hebben gegeven aan het feit waarvoor zij de overlevering van de opgeëiste persoon verzoeken, maar naar het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex. Immers, niet is vereist dat het feit onder een identieke Nederlandse strafbepaling valt. Het feit dient onder enige strafbepaling te vallen die in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de buitenlandse strafbepaling. De rechtbank dient derhalve te toetsen of het feit op grond van de omschrijving van het feit onder enige Nederlandse strafbepaling te brengen is.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b OLW

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW zich niet voordoet en heeft daartoe aangevoerd dat de strafbare feiten niet op Nederlands grondgebied zijn gepleegd.
Subsidiair heeft de officier van justitie de vordering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, OLW gedaan. De officier van justitie heeft overeenkomstig dit artikel gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
-
het onderzoek is in België aangevangen;
- de inbraken vonden plaats in België;
- de aangevers zijn Belgisch en de slachtoffers waren in België;
- de bewijsmiddelen bevinden zich deels in België;
- de rechtsorde in België is geschaad en
- België heeft aangegeven te willen vervolgens middels het uitvaardigen van het EAB.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Door de raadsman is betoogd dat overlevering dient te worden geweigerd nu de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn begaan. Tegenover de argumenten die officier van justitie naar voren heeft gebracht, staat bovendien de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland voor één van de feiten wordt vervolgd in Nederland. De goede rechtsbedeling brengt mee dat de Belgische en Nederlandse strafvervolgingen in Nederland worden gebundeld. Gelet op het voorgaande wordt verzocht de vordering van de officier van justitie niet te volgen en de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW te weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

Het artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur des Konings te Turnhout(België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B