In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2014 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Turnhout, België, op 14 maart 2014. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is thans gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van strafbare feiten die in België zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, onderzocht. De officier van justitie heeft betoogd dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat de overlevering moet worden toegestaan.
De verdediging heeft echter aangevoerd dat het feit 'bendevorming' in Nederland niet strafbaar is en dat de rechtbank de overlevering om deze reden moet weigeren. De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.