ECLI:NL:RBAMS:2016:2720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
13/654309-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en diefstal met geweld door verdachte in Amsterdam

Op 26 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 15 december 2014, toen de verdachte met geweld de woning van het slachtoffer binnendrong. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen en dat hij haar had bedreigd en mishandeld. De rechtbank nam daarbij de verklaringen van het slachtoffer en het objectieve bewijs, zoals DNA-materiaal en een handpalmafdruk, in overweging. Ondanks de ernstige aard van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, besloot de rechtbank geen TBS-maatregel op te leggen. Dit kwam doordat het onderzoek naar de geestelijke toestand van de verdachte stamt uit 2001 en er geen recente diagnostiek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet behandelbaar was en legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654309-14
Datum uitspraak: 26 april 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W. van Schaijck, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Palancyan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 9 november 2015 – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 december 2014 te [plaats] door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon] , hebbende verdachte zijn penis en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [persoon] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- naar de woning van die [persoon] is toegegaan en/of vervolgens bij die woning heeft aangebeld en/of
- ( toen en/of nadat) die [persoon] de (voor)deur van haar woning opende deze woning is binnengedrongen en/of
- ( vervolgens) die [persoon] tegen de grond heeft geduwd en/of getrokken en/of
- ( vervolgens) die [persoon] de trap van haar woning heeft opgetrokken en/of;
- die [persoon] meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- aan de haren van die [persoon] heeft getrokken en/of
- een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp aan die [persoon] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- heeft geprobeerd de riem van de broek van die [persoon] los te maken en/of
- ( vervolgens) tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij haar riem moest los maken en/of haar broek moest uittrekken en/of
- zijn, verdachtes, penis aan die [persoon] heeft getoond en/of
- ( met kracht) het hoofd van die [persoon] heeft vastgepakt en/of in de richting van zijn penis heeft geduwd en/of
- ( daarbij) heeft gezegd: "Zuigen zuigen" en/of "Niet die hand ervoor", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking" en/of
- ( met kracht)(meermalen) die [persoon] bij haar nek heeft gepakt en/of
- het hoofd van die [persoon] (meermalen) in een sprei heeft geduwd en/of
- ( meermalen) tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij haar bek moest houden.
(artikel 242 Wetboek van strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 december 2014 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tot op heden onbekend gebleven geldbedrag en/of een portemonnee en/of een tas en/of een laptop en/of een afstandsbediening, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [persoon] te dwingen tot de afgifte van een tot op heden onbekend gebleven geldbedrag en/of een portemonnee en/of een tas en/of een laptop en/of het wachtwoord en/of een afstandsbediening, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en/of genoemde afpersing hierin bestond(en) dat hij verdachte opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- naar de woning van die [persoon] is toegegaan en/of vervolgens bij die woning heeft aangebeld en/of
- ( toen en/of nadat) die [persoon] de (voor)deur van haar woning opende deze woning is binnengedrongen en/of
- ( vervolgens) die [persoon] tegen de grond heeft geduwd en/of getrokken en/of
- ( vervolgens) die [persoon] de trap van haar woning heeft opgetrokken en/of;
- die [persoon] meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- aan de haren van die [persoon] heeft getrokken en/of
- een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp aan die [persoon] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- ( met kracht)(meermalen) die [persoon] bij haar nek heeft gepakt en/of
- het hoofd van die [persoon] (meermalen) in een sprei heeft geduwd en/of
- ( meermalen) tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij haar bek moest houden.
(artikel 312/317 Wetboek van strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
De verklaringen van aangeefster zijn geloofwaardig en consistent. Bovendien worden haar verklaringen ondersteund door objectief bewijs, namelijk de bevindingen van 15 december 2014 uit het onderzoeksrapport zedendelict. Een arts heeft toen bij aangeefster letsel geconstateerd, passend bij haar verklaringen over het toegepaste geweld. Uit dit onderzoek is bovendien de DNA-match met verdachte voortgekomen. Tevens is er een delict-gerelateerd spoor van verdachte in het huis van aangeefster aangetroffen, te weten zijn onder de televisie aangetroffen handpalmafdruk. Verder is bij verdachte een Kruidvatpasje aangetroffen dat terug te koppelen is aan aangeefster. Dit is tevens redengevend voor de diefstal.
De verklaring van verdachte, namelijk dat hij eerder bij aangeefster in de woning is geweest en samen met haar cocaïne heeft versneden, is niet geloofwaardig.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent stellig de ten laste gelegde verkrachting en diefstal te hebben gepleegd.
De raadsman heeft ter onderbouwing van het standpunt van de verdediging – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Het door aangeefster opgegeven signalement komt niet overeen met dat van verdachte. De dader zou volgens aangeefster vlechtjes hebben gehad en verdachte is al jaren kaal. De politie heeft aangeefster verder alleen een foto van verdachte laten zien. De herkenning is derhalve niet bruikbaar voor het bewijs. Ook heeft aangeefster niets gemeld over het litteken op de kin van verdachte.
Er zijn geen vingerafdrukken aangetroffen op de staande lamp, die door de dader zou zijn aangezet, noch op andere plekken in de woning, terwijl de man volgens haar verklaringen geen handschoenen droeg en wel 45 minuten in de woning aanwezig is geweest. Tevens zijn er geen gestolen spullen van aangeefster bij verdachte aangetroffen.
Het handpalmspoor moet bij het bezoek van verdachte aan aangeefster in november 2014 zijn achtergebleven, toen verdachte ook de Kruidvat klantenpas van aangeefster bij zich moet hebben gestoken.
Het DNA-onderzoek heeft niets belastends tegen verdachte opgeleverd. Uit de contra-expertise komt naar voren dat iedereen de donor kan zijn van het DNA-profiel. De conclusie uit het rapport van het NFI van 20 maart 2015heeft dan ook geen bewijswaarde. Er is verder geen ander objectief bewijs aanwezig ter ondersteuning van de verklaringen van aangeefster. Haar verklaringen zijn bovendien tegenstrijdig, zodat aan de betrouwbaarheid daarvan kan worden getwijfeld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van aangeefster niet consistent en daardoor onbetrouwbaar zijn. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster consistent en geloofwaardig. Tevens worden haar verklaringen ondersteund door ander, objectief bewijs.
Uit de bewijsmiddelen komt overtuigend naar voren dat het verdachte moet zijn geweest die op 15 december 2014 de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De wijze waarop aangeefster verdachte heeft beschreven vertoont grote overeenkomsten met hoe de rechtbank verdachte op zitting heeft gezien. De omstandigheid dat zij hem heeft beschreven met een andere haardracht acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis, aangezien deze in de tijd kan wisselen. Het feit dat aangeefster het litteken op de kin van verdachte kennelijk niet heeft gezien, is voor de rechtbank niet van belang. De rechtbank is dit litteken immers ook niet opgevallen totdat zij daarop ter zitting attent werd gemaakt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van het DNA-onderzoek van 20 maart 2015 en de contra-expertise van 27 oktober 2015 wel degelijk belastend voor verdachte zijn en dat de bevindingen van het eerste onderzoek door de contra-expertise zijn bevestigd, voor zover ze althans nader zijn onderzocht.
De conclusie in beide rapporten luidt dat het Y-chromosomale DNA-profiel dat is verkregen uit de bemonstering van de lippen en tanden van aangeefster overeenkomt met het
Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Het NFI voegt daar de conclusie aan toe dat het zeer veel waarschijnlijker is dat het mannelijke celmateriaal afkomstig is van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, dan dat het materiaal afkomstig is van een andere, willekeurig gekozen man.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
In de woning van de aangeefster is een handpalmafdruk van verdachte aangetroffen op de plaats waar de televisie stond. Aangeefster heeft verklaard dat de dader de televisie van de kast heeft gehaald en op de bank heeft gezet omdat hij deze wilde meenemen. Verder is bij verdachte een Kruidvatpasje aangetroffen dat de aangeefster toebehoort. Verdachte heeft verklaard dat hij vóór december 2014 een keer in de woning van aangeefster is geweest en dat zij toen samen cocaïne hebben gesneden, waarbij een pasje is gebruikt. Dit zou de aangetroffen handpalmafdruk van verdachte en het aantreffen bij verdachte van het Kruidvatpasje van aangeefster verklaren. Aangeefster heeft daarentegen verklaard dat zij verdachte weliswaar eenmaal eerder heeft ontmoet, in november 2014, maar dat zij hem toen niet in haar woning heeft binnengelaten.
Verdachte heeft bovendien tegenstrijdige standpunten ingenomen met betrekking tot voornoemd Kruidvatpasje, omdat hij bij de rechter-commissaris via zijn toenmalige advocaat heeft laten weten dat hij het pasje in het park had gevonden. De rechtbank acht het aantreffen van het Kruidvatpasje van aangeefster bij verdachte, dan ook redengevend voor het bewijs.
De omstandigheid dat er geen andere spullen van aangeefster bij verdachte zijn aangetroffen, vindt de rechtbank niet relevant nu verdachte drie dagen na het gebeuren is aangehouden en hij zich in de tussentijd van spullen heeft kunnen ontdoen.
Gelet op het voorgaande bevat het dossier voldoende bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster en komen haar verklaringen eveneens op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen genoemde redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 15 december 2014 te [plaats] door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld [persoon] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon] , hebbende verdachte zijn vingers in de vagina en zijn penis in de mond van die [persoon] geduwd en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- naar de woning van die [persoon] is toegegaan en vervolgens bij die woning heeft aangebeld en
- toen die [persoon] de voordeur van haar woning opende deze woning is binnengedrongen en
- vervolgens die [persoon] tegen de grond heeft geduwd en
- vervolgens die [persoon] de trap van haar woning heeft opgetrokken en
- die [persoon] meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen en gestompt en
- een mes aan die [persoon] heeft getoond en
- heeft geprobeerd de riem van de broek van die [persoon] los te maken en
- vervolgens tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij haar riem moest los maken en haar broek moest uittrekken en
- zijn, verdachtes, penis aan die [persoon] heeft getoond en
- het hoofd van die [persoon] heeft vastgepakt en in de richting van zijn penis heeft geduwd en
- daarbij heeft gezegd: "Zuigen zuigen" en "Niet die hand ervoor" en
- die [persoon] bij haar nek heeft gepakt en
- het hoofd van die [persoon] meermalen in een sprei heeft geduwd en
- meermalen tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij haar bek moest houden.
Ten aanzien van feit 2:
op 15 december 2014 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tot op heden onbekend gebleven geldbedrag en een portemonnee en een tas en een laptop en een afstandsbediening, toebehorende aan [persoon] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en bedreiging met geweld bij genoemde diefstal hierin bestonden dat hij verdachte opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- naar de woning van die [persoon] is toegegaan en vervolgens bij die woning heeft aangebeld en
- toen die [persoon] de voordeur van haar woning opende deze woning is binnengedrongen en
- vervolgens die [persoon] tegen de grond heeft geduwd en
- vervolgens die [persoon] de trap van haar woning heeft opgetrokken en
- die [persoon] meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen en gestompt en
- een mes aan die [persoon] heeft getoond en
- die [persoon] bij haar nek heeft gepakt en
- het hoofd van die [persoon] meermalen in een sprei heeft geduwd en
- meermalen tegen die [persoon] heeft gezegd dat zij haar bek moest houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir ter onderbouwing van zijn eis benadrukt dat verdachte geen inzicht in zijn geestestoestand heeft gegeven en alle medewerking aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek heeft geweigerd. Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC), maar door zijn weigering mee te werken was het voor de rapporteurs niet mogelijk conclusies te trekken of een diagnose te stellen. Ook wilde verdachte geen medewerking verlenen aan het opvragen van medische gegevens en was de familie van verdachte evenmin bereid mee te werken. In de opgemaakte rapporten is dan ook niet vastgesteld dat bij verdachte tijdens het plegen van de feiten een stoornis aanwezig was. Echter, naar de mening van de officier van justitie bieden de rapporten voldoende basis om vast te stellen dat er bij verdachte toch sprake was van een persoonlijkheidsstoornis en wordt eveneens voldaan aan het gevaarscriterium.
De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar pagina 53 van het rapport van het PBC waarin is gesteld dat bij een persoonlijkheidsstoornis het levenslange disfunctioneren van verdachte past, dat in 2001 bij Pro Justitia rapportage is gesteld dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, narcistische en antisociale trekken en dat uit milieuonderzoek is gebleken dat het disfunctioneren van verdachte op alle levensgebieden over de afgelopen jaren onverminderd is.
Naar de mening van de officier van justitie is de veiligheid van personen in gevaar als verdachte na het uitzitten van een gevangenisstraf onbehandeld in de maatschappij zou terugkeren.
De officier van justitie is op grond van het voorgaande van mening dat terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging noodzakelijk is.
De officier van justitie heeft dan ook primair gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest en TBS met dwangverpleging.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde TBS met dwangverpleging betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Uit het PBC rapport is weinig tot niets gebleken. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is nog nooit eerder voor een verkrachting veroordeeld. De eis van de officier van justitie is voornamelijk gebaseerd op de verklaringen over het geweld van de ex-partner van verdachte, waarbij de nodige kanttekeningen zijn te plaatsen. Het meest recente rapport dateert uit 2005, maar dit rapport is weer gebaseerd op een rapport uit 2001. De diagnose dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis kan dan ook niet worden geconcludeerd op grond van een rapport van 11 jaar geleden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Wat betreft de na te noemen straf en maatregel, die de rechtbank passend en geboden acht, neemt zij daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van een weigerende observandus, met toepassing van artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht, toch de TBS maatregel opgelegd kan worden, op basis van de rapportage van de psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum van 3 maart 2016 in combinatie met daarin beschreven bevindingen van de geraadpleegde gerechtelijke stukken waaronder de psychologische rapportage Pro Justitia van 25 juni 2005.
In het rapport van het PBC is op pagina 44 het volgende vermeld:
In een rapportage Pro Justitia door psycholoog T.M. Cornelisse-Claassen d.d. 25 juni 2005 valt te lezen dat betrokkene verdacht wordt van (zware) mishandeling in de relationele sfeer in de periode van 01 september 2004 tot en met 25 maart 2005. De vader van het slachtoffer is al langer betrokken bij de problematische relatie van het slachtoffer en betrokkene. Betrokkene geeft zelf uiteindelijk aan dat hij het slachtoffer enkele keren geslagen en een keer gestompt heeft. Hij ontkent verkrachting, poging tot verwurging en diefstal van eigendommen van het slachtoffer. Betrokkene wil niet meewerken aan de rapportage Pro Justitia. In genoemde rapportage wordt een rapportage Pro Justitia geciteerd van A.E. Haan, psycholoog, d.d. 25 juli 2001, die het rapport heeft opgesteld in verband met een poging tot doodslag waar betrokkene dan van verdacht wordt.
Psycholoog Haan stelt dat betrokkene een ogenschijnlijk normale indruk maakt, maar in wezen krenkbaar is. In zijn puberteit glijdt hij vrij snel af in criminele zin. Diagnostisch stelt psycholoog Haan dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, narcistische en antisociale kenmerken.
Betrokkene ontkent het ten laste gelegde. Rapporteur Cornelisse-Claassen stelt dat de diagnose die Haan stelde zeer waarschijnlijk niet verbleekt is. Mocht het ten laste gelegde bewezen worden geacht, dan zou betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar kunnen worden gezien voor het hem ten laste gelegde. In dat geval wordt begeleiding door reclassering ook opportuun geacht, waarbij behandeling van zijn agressieve impulsen als het meest nodige wordt gezien.
In de forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling is – voor zover hier van belang - in het rapport het volgende vermeld (pagina 55, 56):
Door de weigering van betrokkene om aan het onderhavige onderzoek deel te nemen hebben onderzoekers geen eigen onderzoek kunnen verrichten. Informatie is beschikbaar vanuit
de groepsobservatie en het (beperkte) milieuonderzoek. Op grond van de groepsobservatie
kan een actueel psychiatrisch toestandsbeeld als een stemmingsstoornis of een psychose
nagenoeg worden uitgesloten. Theoretisch zou een waanstoornis aanwezig kunnen zijn,
maat hiervoor is geen enkele aanwijzing. Een autismespectrumstoornis lijkt ook hoogst
onwaarschijnlijk.
Met betrekking tot middelengebruik is het volgende bekend. Er is bij betrokkene bijna levenslang sprake van cannabisgebruik. Minstens periodiek is er sprake van alcohol- en cocaïnegebruik. (…)
Agressief gedrag is een terugkerend fenomeen in de levensloop van betrokkene. Uit het
milieuonderzoek komt naar voren dat betrokkene minder agressief gedrag in een gestructureerde setting als detentie vertoont en dat de gemelde agressieve incidenten in de relationele of emotionele sfeer spelen. Er is geen informatie voorhanden over een mogelijk verband tussen middelengebruik en agressief gedrag bij betrokkene. Bekend is wel dat betrokkene ten tijde van het relationele geweld tegen zijn partner E. Salentijn fors cannabis gebruikte. Dit heeft hij zelf bij de politie verklaard. Ook verklaarde hij bij de politie dat hij cannabis, alcohol en cocaïne gebruikte in de periode dat hij in 2014 vernielingen bij zijn moeder pleegde.
Wanneer betrokkene in detentie is blijft hij cannabis gebruiken maar in verminderde omvang.
Over het seksueel functioneren van betrokkene is slechts beperkte informatie beschikbaar,
waar wel steeds een problematisch aspect aan is. Het gaat hierbij om het volgende: partner-
mishandeling in 2004-2005, meldingen over problematische contacten met prostituees,
aanranding van de eerbaarheid toen betrokkene 19 jaar oud was en ten slotte mogelijk
geweld in een eerdere relatie, wat heeft geresulteerd in de veroordeling voor poging
doodslag in 2001. Dit is relevante informatie, die onderzoekers echter niet diagnostisch
kunnen duiden doordat eigen onderzoek niet mogelijk was.
Persoonlijkheidsdiagnostiek was in het onderhavige onderzoek niet mogelijk. De volgende
zaken kunnen worden opgemerkt. Een algemeen kenmerk van een persoonlijkheidsstoornis
is langdurig disfunctioneren op alle levensterreinen. Chronisch en algeheel disfunctioneren
kan op grond van het milieuonderzoek bij betrokkene worden vastgesteld,
In 2001 is er een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, narcistische en antisociale
trekken vastgesteld. Deze diagnose is in 2005 overgenomen, maar niet op grond van eigen
onderzoek opnieuw vastgesteld. Nu betrokkene medewerking heeft geweigerd konden
onderzoekers niet zelf persoonlijkheidsdiagnostiek uitvoeren om het voorgaande te onderzoeken. Het disfunctioneren van betrokkene is in de afgelopen jaren onverminderd doorgegaan. Zo kwam betrokkene in september 2014 vrij en is hij in de maanden oktober en
november 2014 in aanraking met justitie gekomen wegens vernielingen bij zijn moeder,
verduistering van een auto en een winkeldiefstal. Het tenlastegelegde, indien bewezen, vond
in december plaats. Onderzoekers hebben de achtergrond en dynamiek van dit disfunctioneren niet kunnen onderzoeken.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat er op grond van het vorenstaande voldoende aanwijzingen zijn dat verdachte nog steeds lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis zoals hiervoor is omschreven en dat hij daarvoor nog nooit is behandeld. Nu tevens is voldaan aan het gevaarscriterium, heeft zij het opleggen van TBS met dwangverpleging ernstig overwogen. De rechtbank heeft hiertoe uiteindelijk niet besloten omdat het onderzoek waarop zij zich in de kern zou baseren stamt van vijftien jaar geleden, het rapport waarin dat onderzoek is neergelegd niet meer beschikbaar is, er geen nieuwe diagnostiek heeft kunnen plaatsvinden, terwijl zij bovendien grote twijfels heeft of verdachte, gezien zijn weigerachtige houding, wel behandelbaar is. En hoewel de onderhavige feiten zeer ernstig zijn, is verdachte niet eerder voor een verkrachting veroordeeld.
Aan oplegging van de TBS-maatregel komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
De rechtbank zal, rekening houdend met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, overgaan tot oplegging van een straf die recht doet aan de ernst van de feiten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij de rechtbank de brute verkrachting waar aangeefster in haar eigen woning het slachtoffer van werd, in het bijzonder zeer kwalijk acht.
Verdachte heeft aangeefster, een fragiele en kleine vrouw van destijds 41 jaar, in november 2014 aangesproken terwijl zij met haar papegaai op straat liep. Hij kwam toen ook aan haar deur en vroeg aan haar of zij met hem seks wilde hebben. Aangeefster heeft hierop ontkennend geantwoord en aangegeven dat zij christelijk is.
De verdachte is op 15 december 2014, aan het einde van de middag, naar de woning van aangeefster gegaan. Nadat zij de deur op een kier had open gemaakt, is hij haar woning met geweld binnen gedrongen. Hij heeft haar met geweld de trap naar boven opgetrokken en haar in de woning verkracht. Aangeefster was nog maagd. Verdachte is ruim drie kwartier in de woning van aangeefster gebleven.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig heeft geschonden door tegen haar wil en met geweld zijn vingers in haar vagina en zijn penis in haar mond te brengen ter bevrediging van zijn eigen lusten. Bovendien ging de verkrachting gepaard met fors geweld en bedreiging daarmee jegens aangeefster. Verdachte heeft daardoor laten blijken op geen enkele manier rekening te houden met het slachtoffer en geen respect voor haar te hebben. De wijze waarop hij gehandeld heeft is voor het slachtoffer traumatisch geweest. De psychische gevolgen die dit voor haar heeft gehad zijn enorm, zoals blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Alsof dit nog niet genoeg was, heeft verdachte tevens spullen van aangeefster meegenomen. Hij wilde geld.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte op geen enkel moment zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, ook niet ter terechtzitting waar hij tegen zijn zin heeft moeten verschijnen. Op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Anders dan de officier van justitie, die is uitgegaan van de richtlijnen voor verkrachting, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor een woningoverval. Laatstgenoemde oriëntatiepunten doen meer recht aan de gezamenlijkheid en de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
Als bij een woningoverval licht geweld (‘een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel’) is toegepast, is volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar passend. Als het geweld zwaarder is geweest, dan is volgens de oriëntatiepunten 5 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het door de verdachte gebruikte geweld moet gelet op de verkrachting en het aan aangeefster toegebrachte letsel als buitengewoon zwaar worden gekwalificeerd.
Verder heeft de rechtbank in strafverzwarende zin acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor ernstige geweldsmisdrijven en dat hij in dat kader ook lange gevangenisstraffen heeft uitgezeten.
De rechtbank vindt het uitermate zorgelijk dat de verdachte zeer kort nadat hij een gevangenisstraf had uitgezeten, weer in contact is gekomen met justitie wegens geweldsmisdrijven. Hoewel er aanwijzingen zijn dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte, heeft door zijn weigerachtige houding, tot op heden geen nader onderzoek kunnen plaatsvinden hetgeen behandeling of begeleiding op dat vlak vrijwel onmogelijk maakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.333,79 aan materiële schadevergoeding en
€ 8.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft tot algehele toewijzing van de vordering gerekwireerd.
De vordering is door de verdediging betwist nu zij vrijspraak heeft verzocht.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 242 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
Verkrachting
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om het bezit van het gestolene te verzekeren
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Onderbroek [persoon] (nummer 1 beslaglijst)
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • sleutelbos (nummer 2 beslaglijst)
  • simkaart van zaktelefoon (nummer 3 beslaglijst)
  • sleutelbos (nummer 4 beslaglijst)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- Toegangspas (nummer 5 beslaglijst)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
  • Klantenpas (nummer 6 beslaglijst)
  • Klantenpas Kruidvat (nummer 7 beslaglijst)
  • Klantenpas (nummer 8 beslaglijst)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] , wonende te [plaats] , toe tot een bedrag van € 9.833,79, (zegge: negenduizend en achthonderd drieëndertig euro en negenenzeventig cent), bestaande uit € 1.333,79 aan materiële schade en € 8.500,- aan immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon] , te betalen de som van € 9.833,79, (zegge: negenduizendachthonderd- drieëndertig euro en negenenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 84 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2016.