8.3Het oordeel van de rechtbank
Wat betreft de na te noemen straf en maatregel, die de rechtbank passend en geboden acht, neemt zij daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van een weigerende observandus, met toepassing van artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht, toch de TBS maatregel opgelegd kan worden, op basis van de rapportage van de psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum van 3 maart 2016 in combinatie met daarin beschreven bevindingen van de geraadpleegde gerechtelijke stukken waaronder de psychologische rapportage Pro Justitia van 25 juni 2005.
In het rapport van het PBC is op pagina 44 het volgende vermeld:
In een rapportage Pro Justitia door psycholoog T.M. Cornelisse-Claassen d.d. 25 juni 2005 valt te lezen dat betrokkene verdacht wordt van (zware) mishandeling in de relationele sfeer in de periode van 01 september 2004 tot en met 25 maart 2005. De vader van het slachtoffer is al langer betrokken bij de problematische relatie van het slachtoffer en betrokkene. Betrokkene geeft zelf uiteindelijk aan dat hij het slachtoffer enkele keren geslagen en een keer gestompt heeft. Hij ontkent verkrachting, poging tot verwurging en diefstal van eigendommen van het slachtoffer. Betrokkene wil niet meewerken aan de rapportage Pro Justitia. In genoemde rapportage wordt een rapportage Pro Justitia geciteerd van A.E. Haan, psycholoog, d.d. 25 juli 2001, die het rapport heeft opgesteld in verband met een poging tot doodslag waar betrokkene dan van verdacht wordt.
Psycholoog Haan stelt dat betrokkene een ogenschijnlijk normale indruk maakt, maar in wezen krenkbaar is. In zijn puberteit glijdt hij vrij snel af in criminele zin. Diagnostisch stelt psycholoog Haan dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, narcistische en antisociale kenmerken.
Betrokkene ontkent het ten laste gelegde. Rapporteur Cornelisse-Claassen stelt dat de diagnose die Haan stelde zeer waarschijnlijk niet verbleekt is. Mocht het ten laste gelegde bewezen worden geacht, dan zou betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar kunnen worden gezien voor het hem ten laste gelegde. In dat geval wordt begeleiding door reclassering ook opportuun geacht, waarbij behandeling van zijn agressieve impulsen als het meest nodige wordt gezien.
In de forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling is – voor zover hier van belang - in het rapport het volgende vermeld (pagina 55, 56):
Door de weigering van betrokkene om aan het onderhavige onderzoek deel te nemen hebben onderzoekers geen eigen onderzoek kunnen verrichten. Informatie is beschikbaar vanuit
de groepsobservatie en het (beperkte) milieuonderzoek. Op grond van de groepsobservatie
kan een actueel psychiatrisch toestandsbeeld als een stemmingsstoornis of een psychose
nagenoeg worden uitgesloten. Theoretisch zou een waanstoornis aanwezig kunnen zijn,
maat hiervoor is geen enkele aanwijzing. Een autismespectrumstoornis lijkt ook hoogst
onwaarschijnlijk.
Met betrekking tot middelengebruik is het volgende bekend. Er is bij betrokkene bijna levenslang sprake van cannabisgebruik. Minstens periodiek is er sprake van alcohol- en cocaïnegebruik. (…)
Agressief gedrag is een terugkerend fenomeen in de levensloop van betrokkene. Uit het
milieuonderzoek komt naar voren dat betrokkene minder agressief gedrag in een gestructureerde setting als detentie vertoont en dat de gemelde agressieve incidenten in de relationele of emotionele sfeer spelen. Er is geen informatie voorhanden over een mogelijk verband tussen middelengebruik en agressief gedrag bij betrokkene. Bekend is wel dat betrokkene ten tijde van het relationele geweld tegen zijn partner E. Salentijn fors cannabis gebruikte. Dit heeft hij zelf bij de politie verklaard. Ook verklaarde hij bij de politie dat hij cannabis, alcohol en cocaïne gebruikte in de periode dat hij in 2014 vernielingen bij zijn moeder pleegde.
Wanneer betrokkene in detentie is blijft hij cannabis gebruiken maar in verminderde omvang.
Over het seksueel functioneren van betrokkene is slechts beperkte informatie beschikbaar,
waar wel steeds een problematisch aspect aan is. Het gaat hierbij om het volgende: partner-
mishandeling in 2004-2005, meldingen over problematische contacten met prostituees,
aanranding van de eerbaarheid toen betrokkene 19 jaar oud was en ten slotte mogelijk
geweld in een eerdere relatie, wat heeft geresulteerd in de veroordeling voor poging
doodslag in 2001. Dit is relevante informatie, die onderzoekers echter niet diagnostisch
kunnen duiden doordat eigen onderzoek niet mogelijk was.
Persoonlijkheidsdiagnostiek was in het onderhavige onderzoek niet mogelijk. De volgende
zaken kunnen worden opgemerkt. Een algemeen kenmerk van een persoonlijkheidsstoornis
is langdurig disfunctioneren op alle levensterreinen. Chronisch en algeheel disfunctioneren
kan op grond van het milieuonderzoek bij betrokkene worden vastgesteld,
In 2001 is er een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, narcistische en antisociale
trekken vastgesteld. Deze diagnose is in 2005 overgenomen, maar niet op grond van eigen
onderzoek opnieuw vastgesteld. Nu betrokkene medewerking heeft geweigerd konden
onderzoekers niet zelf persoonlijkheidsdiagnostiek uitvoeren om het voorgaande te onderzoeken. Het disfunctioneren van betrokkene is in de afgelopen jaren onverminderd doorgegaan. Zo kwam betrokkene in september 2014 vrij en is hij in de maanden oktober en
november 2014 in aanraking met justitie gekomen wegens vernielingen bij zijn moeder,
verduistering van een auto en een winkeldiefstal. Het tenlastegelegde, indien bewezen, vond
in december plaats. Onderzoekers hebben de achtergrond en dynamiek van dit disfunctioneren niet kunnen onderzoeken.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat er op grond van het vorenstaande voldoende aanwijzingen zijn dat verdachte nog steeds lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis zoals hiervoor is omschreven en dat hij daarvoor nog nooit is behandeld. Nu tevens is voldaan aan het gevaarscriterium, heeft zij het opleggen van TBS met dwangverpleging ernstig overwogen. De rechtbank heeft hiertoe uiteindelijk niet besloten omdat het onderzoek waarop zij zich in de kern zou baseren stamt van vijftien jaar geleden, het rapport waarin dat onderzoek is neergelegd niet meer beschikbaar is, er geen nieuwe diagnostiek heeft kunnen plaatsvinden, terwijl zij bovendien grote twijfels heeft of verdachte, gezien zijn weigerachtige houding, wel behandelbaar is. En hoewel de onderhavige feiten zeer ernstig zijn, is verdachte niet eerder voor een verkrachting veroordeeld.
Aan oplegging van de TBS-maatregel komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
De rechtbank zal, rekening houdend met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, overgaan tot oplegging van een straf die recht doet aan de ernst van de feiten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij de rechtbank de brute verkrachting waar aangeefster in haar eigen woning het slachtoffer van werd, in het bijzonder zeer kwalijk acht.
Verdachte heeft aangeefster, een fragiele en kleine vrouw van destijds 41 jaar, in november 2014 aangesproken terwijl zij met haar papegaai op straat liep. Hij kwam toen ook aan haar deur en vroeg aan haar of zij met hem seks wilde hebben. Aangeefster heeft hierop ontkennend geantwoord en aangegeven dat zij christelijk is.
De verdachte is op 15 december 2014, aan het einde van de middag, naar de woning van aangeefster gegaan. Nadat zij de deur op een kier had open gemaakt, is hij haar woning met geweld binnen gedrongen. Hij heeft haar met geweld de trap naar boven opgetrokken en haar in de woning verkracht. Aangeefster was nog maagd. Verdachte is ruim drie kwartier in de woning van aangeefster gebleven.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig heeft geschonden door tegen haar wil en met geweld zijn vingers in haar vagina en zijn penis in haar mond te brengen ter bevrediging van zijn eigen lusten. Bovendien ging de verkrachting gepaard met fors geweld en bedreiging daarmee jegens aangeefster. Verdachte heeft daardoor laten blijken op geen enkele manier rekening te houden met het slachtoffer en geen respect voor haar te hebben. De wijze waarop hij gehandeld heeft is voor het slachtoffer traumatisch geweest. De psychische gevolgen die dit voor haar heeft gehad zijn enorm, zoals blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Alsof dit nog niet genoeg was, heeft verdachte tevens spullen van aangeefster meegenomen. Hij wilde geld.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte op geen enkel moment zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, ook niet ter terechtzitting waar hij tegen zijn zin heeft moeten verschijnen. Op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Anders dan de officier van justitie, die is uitgegaan van de richtlijnen voor verkrachting, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor een woningoverval. Laatstgenoemde oriëntatiepunten doen meer recht aan de gezamenlijkheid en de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
Als bij een woningoverval licht geweld (‘een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel’) is toegepast, is volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar passend. Als het geweld zwaarder is geweest, dan is volgens de oriëntatiepunten 5 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het door de verdachte gebruikte geweld moet gelet op de verkrachting en het aan aangeefster toegebrachte letsel als buitengewoon zwaar worden gekwalificeerd.
Verder heeft de rechtbank in strafverzwarende zin acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor ernstige geweldsmisdrijven en dat hij in dat kader ook lange gevangenisstraffen heeft uitgezeten.
De rechtbank vindt het uitermate zorgelijk dat de verdachte zeer kort nadat hij een gevangenisstraf had uitgezeten, weer in contact is gekomen met justitie wegens geweldsmisdrijven. Hoewel er aanwijzingen zijn dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte, heeft door zijn weigerachtige houding, tot op heden geen nader onderzoek kunnen plaatsvinden hetgeen behandeling of begeleiding op dat vlak vrijwel onmogelijk maakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.333,79 aan materiële schadevergoeding en
€ 8.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft tot algehele toewijzing van de vordering gerekwireerd.
De vordering is door de verdediging betwist nu zij vrijspraak heeft verzocht.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.