ECLI:NL:RBAMS:2016:2676
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van duurzame relatie met EU-burger
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Egyptische eiser en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De eiser had de aanvraag ingediend met het doel om als familielid van een EU-burger in Nederland te verblijven. De aanvraag werd op 14 juli 2015 door de minister afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij als familielid van de EU-burger kon worden aangemerkt. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 9 november 2015 ongegrond verklaard.
De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 18 november 2015. Tijdens de zitting op 15 maart 2016 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. De rechtbank overwoog dat de minister de aanvraag had afgewezen op basis van het feit dat de eiser en de EU-burger niet minimaal zes maanden samenwoonden, wat volgens de minister een vereiste was voor het aannemen van een duurzame relatie.
De rechtbank oordeelde dat de minister een te beperkte toets had toegepast door alleen te kijken naar de gezamenlijke huishouding en samenwoning gedurende zes maanden. De rechtbank stelde vast dat ook in andere gevallen, zoals bij lange afstandsrelaties, een duurzame relatie kan worden aangenomen, mits deze goed is onderbouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister had erkend dat ook zonder samenwoning een duurzame relatie kan worden aangetoond. De rechtbank veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de eiser en het griffierecht.