ECLI:NL:RBAMS:2016:2571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
13-751934-15 RK 16-1826
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in Duitsland

Op 28 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een strafrechtelijk onderzoek in Duitsland naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van het feit in het EAB in samenhang moet worden gelezen met informatie uit het Schengen Informatiesysteem (SIS). De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onduidelijkheid in de datums, zoals door de raadsvrouw werd aangevoerd, en dat de specialiteit voldoende gewaarborgd was.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de in het EAB genoemde feiten onder de Nederlandse Opiumwet vallen. De rechtbank oordeelde dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende was, en dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de weigeringsgrond die stelt dat het feit op Nederlands grondgebied is gepleegd. De officier van justitie had overtuigende argumenten aangevoerd om af te zien van deze weigeringsgrond. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751934-15
RK-nummer: 16/1826
Datum uitspraak: 28 april 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 maart 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 september 2015 door de Hoofdofficier van Justitie in Kleve, Duitsland, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen, op [geboortedatum] 1978
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er net niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel ten behoeve van de voorlopige hechtenis, uitgevaardigd door het Kantongerecht Kleve en gedateerd 6 augustus 2015.
Dossiernummer: 13 Ls-105 Js 872/14 – 9/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt raadsvrouwHet EAB is niet genoegzaam. De feitsomschrijving onder e) vermeldt als ‘tijdstip/periode van het strafbare feit’: 05.08.2014
Onder ‘Toedracht’ staat 05.08.2015.
Dit verschil in jaartal staat ook in de oorspronkelijke Duitstalige versie. Hierover is geen vraag gesteld, terwijl artikel 2, tweede lid onder e) OLW vereist dat de (juiste) pleegdatum wordt genoemd in het EAB.
Standpunt officier van justitie.Hetgeen de raadsvrouw signaleert vat ik op als een verschrijving onder ‘Toedracht’. Het EAB moet worden gelezen in samenhang met het SIS. Daarin staat als datum 5 augustus 2014 genoemd. Het is duidelijk over welke invoer het gaat.
Oordeel rechtbank
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en leest, onder verwijzing naar haar uitspraak van 11 december 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0832, de omschrijving van het feit in het EAB onder e) in samenhang met de informatie in het Schengen Informatiesysteem (SIS) waarin als datum 5 augustus 2014 wordt genoemd. De datum 05.08.2015 is een kennelijke verschrijving. De specialiteit is voldoende gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Standpunt raadsvrouwDe vervolging heeft volgens het EAB ook betrekking op de invoer van 1,63 gram aanlengmiddel. Onduidelijk is welk middel hier is bedoeld en of het om een bij wet verboden middel gaat. Daarover is geen informatie ingewonnen bij de uitvaardigende autoriteit. Met betrekking tot dit middel is het lijstfeit niet in redelijkheid aangekruist en de overlevering moet worden geweigerd voor zover het EAB betrekking heeft op de invoer van aanlengmiddel.
Standpunt officier van justitieOok het ‘aanlengmiddel’ valt onder het lijstfeit. Versnijdingsmiddelen kunnen onder het bereik van de Opiumwet vallen.
Oordeel rechtbank
De in de feitsomschrijving genoemde middelen cocaïne, aanlengmiddel en marihuana vormen een gezamenlijkheid van (verboden) middelen die onder het lijstfeit geschaard kunnen worden. De dubbele strafbaarheid van aanleng- of versnijdingsmiddelen, in combinatie met middelen als cocaïne en/of marihuana, behoeft niet te worden getoetst.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwalt Kleve heeft bij brief van 7 april 2016 de volgende garantie gegeven:
toegezegd wordt dat de vervolgde persoon, [opgeëiste persoon] , zodra het vonnis in de Bundesrepublik Deutschland in kracht van gewijsde is, op basis van de geldige versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad [van Europa] van 27 november 2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning van het strafvonnis met vrijheidsbeperkende maatregelen, ten gunste van de uitvoering in de Europese Unie voor verdere strafuitvoering weer naar Nederland zal worden gebracht.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert
Aan deze voorwaarde is voldaan, nu het feit naar Nederlands recht strafbaar is en valt onder twee kwalificaties, te weten:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, aanhef onder A Opiumwet en opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef onder A Opiumwet.
Standpunt raadsvrouw
De garantie is onvoldoende nu slechts wordt gegarandeerd dat wordt ingestemd met ‘terug brengen naar Nederland voor verdere strafuitvoering’ en niet al op voorhand wordt ingestemd
met overbrenging.
Oordeel rechtbank,
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is. Het bezwaar dat de raadsvrouw tegen de garantie heeft ingebracht is onbegrijpelijk.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, aanhef, eerste lid, onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de verdovende middelen waren voor Duitsland bestemd en zin in Duitsland ingevoerd;
  • de Duitse autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Hoofdofficier van Justitie in Kleve, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.