RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706891-12 (EAB 2)
RK nummer: 12/7281
Datum uitspraak: 11 december 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 oktober 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 augustus 2012 door the Cegléd City Court (Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Hongarije) op [1970],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 november 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. T.V. Seedorf, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Hongaarse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Hongaarse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een European Arrest Warrant No. 8.Bk.118/2012/2 of the Cegléd City Court, which also covers the territory of the Republic of Hungary.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Genoegzaamheid van het EAB
3.1.1 Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de beschrijving van de feiten niet genoegzaam is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet blijkt waar de feiten zouden zijn begaan, terwijl de officier van justitie de uitvaardigende justitiële herhaaldelijk, doch vergeefs, om nadere informatie over de pleegplaatsen heeft gevraagd. De enkele omstandigheid dat de beschrijving melding maakt van Hongaarse forinten betekent niet automatisch dat de feiten in Hongarije zouden zijn gepleegd. Bovendien blijkt uit de beschrijving niet of de bankrekening van het slachtoffer een Hongaarse bankrekening was. Daarnaast is de rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten niet duidelijk omschreven.
3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het parket enkel omwille van de volledigheid navraag heeft gedaan naar de pleegplaatsen, omdat de uitdraai uit het Schengen Informatiesysteem (hierna: SIS) meldt dat de feiten in Hongarije zijn gepleegd. Deze uitdraai hangt samen het EAB, zodat duidelijk is waar de feiten zouden zijn gepleegd. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon Hongaarse forinten zou hebben gepind, past bij die pleegplaats. Ook de rol van de opgeëiste persoon is duidelijk beschreven. Zij zou geld hebben ontvangen voor het valse of vervalste rijbewijs, zij zou de bankpas van het slachtoffer hebben verkregen en zou daarmee geld hebben opgenomen.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor haar overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Onderdeel e) van het EAB houdt de volgende beschrijving van de drie strafbare feiten in:
During the period between 19 March 2010 and 30 March 2010, Mrs [opgeëiste persoon] received the sum of EUR 750 on two occasions from Dutch citizen [A] of Kuwaiti origin for the purpose of obtaining a driver’s licence for him. Upon the expiry of two weeks, Mrs [opgeëiste persoon] delivered him a driver’s licence with the data of [A], but it was a forged licence. Mrs. [opgeëiste persoon] acquired the bankcard belonging to the bankaccount of the victim [A] kept with ING Bank and the code belonging thereto, and between 24 and 30 March 2010, without the knowledge of [A], she withdrew HUF 532,000 cash in an ATM from the above account through the unlawful use of the bankcard.
Bij de stukken bevindt zich een uitdraai uit het SIS van 26 september 2012, die onder meer het volgende inhoudt:
PLEASE BE INFORMED THAT ANOTHER EAW ISSUED AGAINST [opgeëiste persoon] FOR A PUNISHABLE OFFENCE ACCORDING TO EAW SECTION (E I)
DATE OF THE ARREST WARRANT: 20120822
NUMBER OF THE ARREST WARRANT: 8.BK.118/2012
THIS WARRANT RELATES TO IN TOTAL 3 OFFENCES. DATE, PLACE OF THE OFFENCES: 2010.03.19-2010.03.30., HUNGARY.
Nu deze uitdraai uit het SIS - klaarblijkelijk - betrekking heeft op het onderhavige EAB en de onderhavige drie strafbare feiten, zal de rechtbank die uitdraai bij de beoordeling van het EAB betrekken. De rechtbank leest het EAB dan ook zo, dat de opgeëiste persoon de strafbare feiten in Hongarije zou hebben begaan. Gezien de overige in onderdeel e) vermelde gegevens, voldoet deze plaatsaanduiding aan de eisen die Overleveringswet stelt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten voldoende is omschreven.
De rechtbank concludeert dat de beschrijving van de feiten voldoet aan de eisen die de Overleveringswet daaraan stelt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Het EAB heeft betrekking op drie strafbare feiten, te weten felony of the forgery of public documents, misdemeanour of fraud resulting in minor damage en felony of cash-substitute payment instrument fraud.
De rechtbank begrijpt het EAB zo, dat de eerste twee strafbare feiten betrekking hebben op de levering van het valse of vervalste rijbewijs in de periode van 19 maart 2010 tot 30 maart 2010. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft alleen deze twee strafbare feiten aangeduid als feiten bedoeld op bijlage 1 bij de OLW, waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt.
4.1.1 Felony of the forgery of public documents
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit felony of the forgery of public documents waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 23, te weten:
Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in de onderdelen c) en e) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het feit, gelet op de daarvan in het EAB gegeven - naar haar mening ongenoegzame - beschrijving, niet valt onder de lijst zoals bedoeld in bijlage 1 bij de OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit dit feit in redelijkheid heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst in bijlage 1 bij de OLW.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
4.1.2 Misdemeanour of fraud resulting in minor damage
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ook het feit misdemeanour of fraud resulting in minor damage aangeduid als een feit vermeld in de lijst in bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Uit de in onderdeel e) van het EAB vermelde gegevens blijkt evenwel dat op dit feit naar het recht van Hongarije slechts een vrijheidsstraf met een maximum van twee jaren is gesteld, zodat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot die aanduiding heeft kunnen komen.
De rechtbank zal ten aanzien van dit feit dus de gekwalificeerde strafbaarheid naar Nederlands recht moeten onderzoeken. Het verweer van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon dat dit feit vanwege de - naar haar mening ongenoegzame - beschrijving niet onder de lijst in bijlage 1 van de OLW valt, behoeft dan ook geen bespreking meer.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit misdemeanour of fraud resulting in minor damage en het feit felony of cash-substitute payment instrument fraud niet (voor betreft het eerste feit: niet in redelijkheid) aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Hongarije als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
5. Evenredigheid van de overlevering
5.1 Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de overlevering voor de opgeëiste persoon onevenredig bezwarend zou zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Nederland de zorg heeft voor haar moeder en haar kind. Zij heeft zich afgevraagd of de Hongaarse autoriteiten de overlevering van de opgeëiste persoon wensen ten behoeve van bewijsvergaring. Het EAB mag namelijk niet tot doel hebben om de opgeëiste persoon als getuige te horen. Gelet op de aard en de geringe ernst van de strafbare feiten, is naar haar mening bovendien sprake van “bagateldelicten”.
Ter ondersteuning van haar betoog heeft de raadsvrouw een Hongaarse document met een Nederlandse vertaling aan de rechtbank overgelegd. Zij heeft opgemerkt dat dit stuk - met het opschrift Politiekorps van de stad Cegléd Afdeling Misdaden – Onderafdeling Onderzoek - meldt dat geen arrestatiebevel is uitgevaardigd en dat de tegen de opgeëiste persoon ter zake van valsheid in geschrift ingestelde strafrechtelijke procedure is opgeschort wegens ziekte van het buitenlandse slachtoffer.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, indien een strafbaar feit voldoet aan de in het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten gestelde minimumeisen, zoals in het onderhavige geval, daarmee de evenredigheid van de overlevering is gegeven. Bovendien is de rechtbank niet de instantie die de evenredigheid van de overlevering moet beoordelen, maar de uitvaardigende justitiële autoriteit, zoals blijkt uit het Europees handboek voor het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel. De door de raadsvrouw overgelegde documenten tonen aan dat de Hongaarse autoriteiten inderdaad zo een toets uitvoeren. Zoals uit deze documenten volgt, wordt de opgeëiste persoon kennelijk ook nog van andere strafbare feiten verdacht, ter zake waarvan de Hongaarse autoriteiten géén EAB hebben uitgevaardigd. Ten slotte blijkt uit niets dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de opgeëiste persoon zou willen horen als getuige. Integendeel, uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon in Hongarije de status heeft van verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van (on)evenredigheid moet men onderscheid maken tussen de zogenoemde “stelselevenredigheid” van de Overleveringswet en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB in een concreet geval (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 23 augustus 2011, LJN BR5804; Rb. Amsterdam 3 januari 2012, LJN BV1112; Rb. Amsterdam 28 augustus 2012, LJN BY2016).
Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de Overleveringswet, te weten de uitvaardiging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Van zulke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te stellen dat de Hongaarse autoriteiten de strafrechtelijke procedure waarin het onderhavige EAB is uitgevaardigd, hebben opgeschort, wijst de rechtbank erop dat het door de raadsvrouw overgelegde document van 24 juni 2012 dateert, terwijl uit de uitvaardiging van het onderhavige EAB op 22 augustus 2012 volgt dat die strafprocedure (weer) aanhangig is. Bovendien brengt de enkele - tijdelijke - opschorting van de strafrechtelijke procedure wegens ziekte van het slachtoffer niet mee dat de latere uitvaardiging van een EAB onevenredig bezwarend voor de opgeëiste persoon zou zijn.
Van zogenaamde “bagateldelicten” is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, gelet op de naar Hongaars recht op de feiten gestelde strafmaxima en op de aan het slachtoffer toegebrachte schade, die omgerekend ongeveer € 2.878, - bedraagt.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Cegléd City Court ten behoeve van het in Hongarije tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.