ECLI:NL:RBAMS:2016:2570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
13/684005-16 en 13/181989-15 (TUL) 13/703276-15 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen een Engelsman wegens mishandeling en diefstal met recidive

Op 29 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Groot-Brittannië, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 15 april 2016, waar de officier van justitie, mr. R. Bosman, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.P.H. van Esser, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van een persoon op 4 januari 2016 in Amsterdam, waarbij hij deze heeft geduwd, geslagen en met een stok heeft geraakt. Daarnaast is hem verweten op 11 september 2015 een fles Aperol te hebben gestolen uit een Albert Heijn winkel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de mishandeling en de diefstal. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie om een ISD-maatregel op te leggen, afgewezen, omdat de verdachte niet van plan is in Nederland te blijven. In plaats daarvan is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 183,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684005-16 en 13/181989-15 (TUL) 13/703276-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 29 april 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij,
1.
hij op of omstreeks 04 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld bestaande die mishandeling uit
- het (onverhoeds) duwen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of
- het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen in/op het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of
- het eenmaal of meermalen slaan met een stok op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (met kracht) duwen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] , waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen en/of
- het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen in/op het gezicht, terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond lag
en/of
hij op of omstreeks 04 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koptelefoon (merk JVC), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
(gevoegde zaak 13/702826-15)
hij op of omstreeks 11 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles drank (Aperol Aperativo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [naam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 eerste alternatief/cumulatief en 2 ten laste gelegde. Van de onder 1 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar de pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de onder 1 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde diefstal niet bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Iweergegeven bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte de onder 1 eerste alternatief/cumulatief en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
In zijn aangifte heeft aangever verklaard dat hij op 4 januari 2016 is mishandeld door te zijn geduwd, in zijn gezicht te zijn gestompt, en te zijn geslagen met een stok. Uit het dossier blijkt dat er meerdere getuigen zijn geweest die hebben gezien dat aangever in zijn gezicht is geslagen, met een stok is geslagen, op de grond is geduwd en is geslagen terwijl hij op de grond lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de persoon was die aangever [persoon 1] heeft mishandeld. Een getuige van de mishandeling is de dader gevolgd en heeft deze persoon aangewezen aan de politie. Deze getuige heeft verklaard dat hij de dader niet uit het oog heeft verloren. Toen deze aangewezen persoon werd opgepakt, bleek dat verdachte te zijn. Daarnaast heeft aangever tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verdachte van een foto herkend als de persoon die hem mishandeld heeft en hebben meerdere getuigen verklaard over het uiterlijk van de dader. De rechtbank ziet dat deze omschrijvingen overeenkomen met het voorkomen van verdachte ter terechtzitting. Ook heeft aangever verklaard dat hij bij degene die hem heeft mishandeld een stuk papier bevestigd aan de stok heeft gezien met daarop een adres in [plaats] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die dag post bij zich had, aan hem geadresseerd toen jij gedetineerd zat in [plaats] . De verklaring van verdachte dat hij niet diegene was die de mishandeling heeft gepleegd, acht de rechtbank, gelet op dit alles, ongeloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2:
Op 11 september 2015 ziet een medewerker van het Albert Heijn filiaal aan het [naam] dat een persoon met een fles Aperol door de winkel loopt welke hij vlak voor de kassa in zijn broek stopt. Deze persoon wordt aangehouden en dat blijkt verdachte te zijn. Ook bij het bekijken van de camerabeelden is te zien dat verdachte de fles drank in zijn broek stopt en zonder te betalen langs de kassa loopt. De fles Aperol is ook bij verdachte aangetroffen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aangever [persoon 2] heeft verklaard dat er geen fles frisdrank of andere producten bij verdachte zijn aangetroffen, dus ook geen fles Aperol. De rechtbank begrijpt echter dat aangever [persoon 2] , gezien de aangifte waarin wordt verklaard dat verdachte een fles Aperol bij zich had, de bedoeling had te verklaren dat er geen andere producten dan de fles Aperol bij verdachte zijn aangetroffen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
Op 4 januari 2016 te Amsterdam, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit
  • het stompen op het gezicht van voornoemde [persoon 1] en
  • het slaan met een stok tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en
  • het duwen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] , waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen en
  • het stompen in het gezicht, terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond lag.
Ten aanzien van feit 2:
Op 11 september 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een fles drank (Aperol Aperitivo), toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [naam] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder meer gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte aan de criteria voor de ISD-maatregel voldoet en dat een dergelijke maatregel ook wenselijk is, gelet op de overlast die verdachte bezorgt voor de maatschappij.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gevorderd door de officier van justitie, niet passend is. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte wil niet in Nederland blijven, maar naar familie in het Verenigd Koninkrijk of naar vrienden in Zuid-Amerika gaan. De ISD-maatregel is gericht op de terugkeer in de Nederlandse maatschappij en is daarom niet geschikt voor verdachte. Verder zijn er geen eerdere hulpverleningstrajecten geweest voor verdachte. Daarnaast lijkt het zo te zijn dat er sprake is van psychische problemen, welke juist een contra-indicatie zijn voor de ISD-maatregel. Verdachte zou, in geval van een bewezenverklaring, moeten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zijn voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van aangever [persoon 1] . Door zo te handelen heeft hij pijn en letsel veroorzaakt bij aangever en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij aangever en omstanders. In het bijzonder omdat hij [persoon 1] zonder enkele aanleiding uit het niets (met een stok) meerdere keren heeft geslagen en heeft geduwd, terwijl [persoon 1] op de tram stond te wachten om naar school te gaan.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het stelen van een fles Aperol bij de Albert Heijn. Dit is een overlastgevend feit.
Verdachte voldoet aan de wettelijke criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Toch acht de rechtbank deze maatregel niet passend voor verdachte. Verdachte – Engelsman – is reeds een aantal jaren in Nederland en zorgt met regelmaat voor overlast. Het ligt echter in zijn bedoeling om het land weer te verlaten en zich elders te vestigen, zo verklaart hij steeds. Een ISD-maatregel voor deze verdachte acht de rechtbank dan ook passend indien te verwachten valt dat hij zijn leven in Nederland wenst op te bouwen. Dan zou ook eerst een andere vorm van ingrijpen – in de vorm van een recidiveverlagend hulptraject – voor de hand liggen alvorens tot oplegging van de ISD maatregel over te gaan. In dit geval is de ISD-maatregel dan ook niet het aangewezen middel om de Nederlandse maatschappij te vrijwaren van overlast van deze vreemdeling. De rechtbank is alles afwegend wel van oordeel dat gezien de ernst van de mishandeling van een willekeurig en jong slachtoffer, de diefstal, maar ook het recidivegedrag van verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in rubriek 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 183,- (honderddrieëntachtig euro), bestaande uit 45,29 euro materiële schade en 137,71 euro aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 januari 2016 tot de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, thans begroot op nihil.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Ten aanzien van TUL met parketnummer 13/181989-15
Bij de stukken bevindt zich de op 11 januari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/181989-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 16 november 2015, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, met bevel dat van deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 17 maart 2016 aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk straf te gelasten.
Ten aanzien van TUL met parketnummer 13/703276-15
Bij de stukken bevindt zich de op 11 januari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/703276-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 30 november 2015, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 17 maart 2016 aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 36f, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
-
mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
-
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Benadeelde partij:
Wijst de vordering van [persoon 1] , toe tot een bedrag van € 183,- (honderddrieëntachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2016 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , € 183,- (honderddrieëntachtig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2016 tot de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door 3 dagen hechtenis vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 16 november 2015, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 30 november 2015, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en M.E.L. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2016.